Andersens Sproken en vertellingen
eine
okken samensmelten en zich tot rollende lawinen, tot opeengestapelde gletschers vormen. Twee zulke gletschers liggen er in de breede rotskloven onder den Schreckhorn en den Wetterhorn, bij het bergstadje Grindelwald; zij zijn merkwaardig om bezichtigd te worden, en daarom komen er in den zomer vele vreemdelingen uit de geheele wereld hier naar toe; zij komen over de hooge, met sneeuw bedekte bergen, zij komen ook uit de diepe dalen, en dan moeten zij verscheidene uren klimmen, en terwijl zij klimmen, daalt
gte, die altijd grage magen hebben; overal komen zij te voorschijn en scharen zich om de reizigers, onverschillig of dezen te voet zijn of in rijtuigen zitten; de geheele kinderschaar drijft hier hand
maakte, dat hij de aandacht trok, dikwijls door de vreemdelingen geroepen werd en vaak den meesten aftrek van zijn koopwaren had; de knaap wist zelf niet waarom. Een uur hooger, ook in het gebergte, woonde zijn grootvader, die de fijne, mooie huisjes sneed, en bij den grijsaard in de kamer stond een groote kast met dergelijke gesneden voorwerpen in menigte: notenkraker
ij speelde nooit met de andere kinderen; hij kwam slechts dan met dezen in aanraking, als zijn grootvader hem den berg afzond, om handel te drijven, en van den handel hield Rudy juist niet bijzonder; hij klom liever alleen op de bergen rond, of zat bij zijn grootvader en hoorde dezen van den ouden tijd en van de menschen in het naburige Meiringen, zijn geboorteplaats, vertellen. De menschen daar, zei de grijsaard, hadden er niet van oudsher gewoond
katten en de honden spreken ons dan even verstaanbaar toe als vader en moeder, alleen moet men daarvoor nog heel klein zijn; zelfs grootvaders stok kan dan hinniken, en een geheel paard worden me
en vallen zeggen, is louter verbeelding: men valt niet, als men er niet bang voor is. Komaan, zet uw eenen poot zoo en uw anderen zoo! Voel eerst
dakvorst bij den kater, zat met hem in de toppen van de boomen
hoe hoog wij kunnen reiken, hoe wij ons vasthouden
van de menschen alleen maar het recept kunnen lezen, waarin geschreven staat: de frissche geur van de kruiden van den berg, van de kroezemunt en den tijm van het dal.-Alles, wat zwaar is, zuigen de hangende
de zwaluwen van het huis van zijn grootvader, waarop niet minder dan zeven nesten waren, vlogen naar hem en de geiten op en zongen: ?Wij en gij! Gij en
uw bedekten, verblindend witten berg, de Jungfrau, in de lucht fladderde. Ook te Grindelwald bij den grooten gletscher was hij geweest; maar dat was een treurige geschiedenis: daar vond zijn moeder den dood, daar was de kleine Rudy zijn kinderlijke vroolijkheid kwijtgeraakt, zei zijn grootvader
wee gemzenjagers, over den Gemmi naar Grindelwald toe. Reeds hadden zij het grootste eind afgelegd en waren over den hoogen bergrug tot in het sneeuwveld gekomen, reeds zagen zij het dal met de welbekende houten huizen voor zich liggen en hadden nog slechts een grooten gletscher over te loopen. De sneeuw was versch gevallen en verborg een kloof, die wel is waar niet tot op den diepen grond reikte, waar het water bruiste, maar toch altijd dieper dan een manslengte; de jonge vrouw, die haar kind droeg, gleed uit, viel naar beneden en was verdwenen; men hoorde geen gil, geen zucht, maar men vernam het huilen van een klein kind. Meer dan een uur verliep er, voordat haar beide metgezellen uit de n
rling glazen paleis, en hierin woont de ijsjonkvrouw, de gletscherkoningin. Zij, de doodende, de verpletterende, is half een kind der lucht, half de machtige gebiedster der rivier; daarom is zij ook bij machte, zich met de snelheid der gems op den bovensten top van den sneeuwberg te verheffen, waar de stoutmoedige bergbeklimme
knaap, dien ik gekust, maar niet doodgekust heb. Hij is weer onder de menschen, hij hoedt de geiten op het gebergt
ers, een geheele schaar, en de ijsjonkvrouw koos de sterkste van die velen, die buiten en binnen haar taak vervullen. Zij zitten op de balustrades van trappen en torens, zij loopen als katten langs de kanten der rotsen, zij springen over de balustrades heen, sla
ind bezit een eigenaardige macht, die mij van zich stoot, ik vermag hem niet te grijpen, dezen knaap, als hij op de takken boven den afgr
krijgen,? zei de ijsjonkv
h iederen avond in een kring rondom den bergtop; daar spreiden zij haar rooskleurige vleugelen uit, die met het dalen der zon gedurig schitterender worden en een gloed over de hooge Alpen verspreiden; de menschen noemen dat ?Alpengloed.? Als de zon dan gezonken is,
t! Ge krijgt hem
eb ik er wel gevangen
ijpen, maar niet vasthouden, gij kinderen der kracht! Hij is sterker dan wij zelfs zijn! Hij klimt hooger dan de zon, onze moeder, hij bezit het tooverwoo
et koor, als het
chters der zonnestralen kusten het; zij wilden den ijskus ontdooien, doen smelten en uitwisschen, dien de koninklijke maagd der glets