Langs lijnen van geleidelijkheid
ome, als een eerste kennismaking met de stad, waarnaar zij zoo verlan
illuzie gegeven van een stad uit een ideale oudheid, een ideale Renaissance, en zij had vergeten, dat, vooral in Rome, het leven meêdoogenloos is voortgegaan, en de
van Trajanus, een zuil als een andere; en het Forum had zij niet gezien terwijl zi
e familie, vader, moeder, broers en zusters, die zij vaarwel gezegd had voor geruimen tijd, om te reizen. Haar vader, gepensionneerd kolonel van de huzaren, zonder groot fortuin, had haar niets kunnen meegeven voor haar gril, zooals hij zeide, en zij had zi
en tact bezeten van een oude japon een schijnbaar nieuw toilet te arrangeeren, een hoed van verleden jaar te herscheppen tot een nieuwerwetschen hoed, en zoo had zij ook nu gedaan met haar verstrooid en ellendig leven, verwaaid en gebroken: zij had bij elkaar gezocht, als met een zuinigheid, wat nog over was en nog goed, en van die overblijfselen had zij zich een nieuw bestaan gemaakt. Maar dit nieuwe leven kon niet ademen in de oude atmosfeer, was er
rose verbleekt, de kant verkreukeld was. En toch was er die po?zie van haarzelve om haar heen, trots die moede oogen, de slappe lijnen van haar kleed, trots de pensionkamer, met het vlug in elkaar gezette comfort, dat meer tact was dan werkelijkheid en in iederen koffer geborgen kon worden. Zij had in haar broze figuur, in haar bleeke, meer fijne dan mooie trekken, zij had om zich heen als een halo, de po?zie van zichzelve, als een atmosfeer, die zij onbewust om zich heen straalde, die uitging van haar oogen over de dingen, waarop zij staarde, uit hare vingers over de dingen, waarover zij streek. Voor
haar beklemd: de sombere straten, de doodsche paleizen, en zij had gesmacht naar Rome. Maar zij had Rome dien middag nog niet gevonden. En al voelde zij zich moê, zij voelde zich vooral eenzaam, doodeenzaam en nutteloos op een groote wereld, in een groote stad,
t was geen licht om te lezen, zij was te weifelend om te bellen voor een lamp; een kilte dreef door haar kamertje, nu de zon geheel onder was, en zij had vergeten te laten stoken dien eersten dag. Wijd was de eenzaamheid om haar he
mij wat ik