Login to MoboReader
icon 0
icon TOP UP
rightIcon
icon Reading History
rightIcon
icon Log out
rightIcon
icon Get the APP
rightIcon
De strijd tusschen Noord en Zuid

De strijd tusschen Noord en Zuid

Jules Verne

5.0
Comment(s)
View
16
Chapters

De strijd tusschen Noord en Zuid by Jules Verne

Chapter 1 No.1

Na de ontvoering.

?Texar!"...

Ja, Texar! dat was wel degelijk de verafschuwde naam, die door Zermah in den nacht uitgekreten was, juist op het oogenblik toen mevrouw Burbank en miss Alice Stannard op den oever der Marino-Kreek aankwamen.

Het jonge meisje had daarenboven den ellendigen Spanjaard herkend, zoodat niet kon in twijfel getrokken worden, dat hij de bewerker der ontvoering van de kleine Dy en van de mestische vrouw Zermah was, ja, dat hij de uitvoerder van die schandelijke daad was.

En inderdaad, Texar was de schuldige. Hij was bij zijn boevenstuk door een half dozijn kerels geholpen geworden, die aan hem met lijf en ziel verknocht waren en bij alle door hem gepleegde misdaden zijne medeplichtigen waren.

De Spanjaard had reeds sedert lang dien tocht voorbereid, die de verwoesting van de plantage Camdless-Bay, de plundering van het heerenhuis Castle House, den financi?elen ondergang van de familie Burbank, en de gevangenneming of den dood van het hoofd van dat gezin moest tengevolge hebben.

Met dat doel had hij zijne roofzieke benden over de plantage losgelaten! Hij had zich toen evenwel niet aan hun hoofd gesteld, maar de leiding van dien troep aan den meest woesten kerel zijner partijgangers opgedragen. Hierdoor wordt het verklaarbaar, dat John Bruce, de agent van master Harvey, die zich bij den aanvallenden troep gevoegd had, aan James Burbank had kunnen verzekeren, dat Texar daarbij niet aanwezig was.

Om hem te ontmoeten, zou men naar de Marino-Kreek hebben moeten gaan, die door middel van een tunnel, zooals de lezer weet, met Castle-House in gemeenschap stond. Voor het geval dat het heerenhuis het beleg niet langer zoude kunnen uithouden, zouden de verdedigers trachten langs dien tunnel den terugtocht aan te nemen, om aan hunne vijanden te ontkomen.

Texar was met het bestaan van dien tunnel bekend. Hij was dan ook te Jacksonville in een vaartuig gestegen en had, terwijl Squambo, vergezeld van twee slaven in eene andere boot gezeten, zich bij hem gevoegd had, post gevat in de Marino-Kreek, ten einde de vlucht van master James Burbank te bespieden.

En werkelijk, hij had zich niet vergist. Dat bespeurde hij dadelijk, toen hij een der sloepen van Camdless-Bay ontwaarde, die achter de biezen der kreek verscholen lag. De negers, die de wacht in dat vaartuigje hielden, werden overvallen en afgemaakt. Daarna viel er niets anders te doen dan te wachten. Weldra verscheen Zermah, die het kleine meisje bij zich had. Toen de mestische begon te schreeuwen en te gillen, vreesde de Spanjaard, dat men haar te hulp zoude komen. Hij greep haar en leverde haar aan Squambo over. Toen mevrouw Burbank en miss Alice Stannard een oogenblik later verschenen, bevond Zermah zich reeds in het vaartuig van den Indiaan op het midden der rivier.

De lezer weet het overige.

Intusschen had Texar, na de voltooide ontvoering van die vrouw en dat kind, het niet noodig geacht zich bij Squambo te vervoegen. Die man, die hem met lijf en ziel toegedaan was, wist naar welke onnaspeurlijke schuilplaats hij Zermah en de kleine Dy moest brengen. Toen dan ook de drie kanonschoten de aanvallers, juist op het oogenblik dat zij Castle-House zouden binnendringen, naar Jacksonville terugriepen, was de Spanjaard plotseling verdwenen en had hij zich uit de voeten gemaakt, door de Sint John in schuine richting over te steken.

Waar was hij heengegaan?

Dat wist niemand te zeggen. Zooveel was zeker dat hij gedurende den nacht van den 3den op den 4den Maart niet naar Jacksonville teruggekeerd was. Men zag hem daar eerst vier en twintig uren later. Wat voerde hij gedurende die onverklaarbare afwezigheid uit? Dat kan door niemand verklaard worden. Toch mocht aangenomen worden, dat die afwezigheid, wanneer hij als de hoofdschuldige of medeplichtige aan de ontvoering van de kleine Dy en van Zermah aangeklaagd mocht worden, hoogst verdacht moest voorkomen. Het samenvallen van zijne verdwijning met die ontvoering zou zeer zeker in zijn nadeel uitgelegd worden.

Maar hoe het ook zij, hij keerde eerst in den ochtend van den 5den naar Jacksonville terug, om er de leiding op zich te nemen en de noodige maatregelen te treffen voor de verdediging der stad en van den Staat tegen de Noordelijken.

De lezer heeft reeds vernomen, dat hij tijdig genoeg wederkeerde om eene hinderlaag voor Gilbert Burbank open te stellen en om het voorzitterschap der rechtbank op zich te nemen, die gereed stond den jeugdigen officier ter dood te veroordeelen.

Wat zeker was, dat is dat Texar zich niet in de sloep van den Indiaan Squambo bevond, toen dit vaartuig door den opkomenden vloed, in het donkere van den nacht naar het bovengedeelte der rivier ten noorden van Camdless-Bay voortgedreven werd.

Zermah, die eindelijk ingezien had, dat hare kreten en haar gegil niet meer op de beide oevers der Sint John gehoord konden worden, was er toe overgegaan te zwijgen. Zij zat in het achtergedeelte der sloep en hield de kleine Dy in hare armen gesloten.

Het verschrikte kleine meisje had geen enkelen kreet, geen enkele klacht laten ontsnappen. Zij sloot zich vast tegen de borst van de kleurlinge aan en poogde zich tusschen de plooien van het manteltje van de wakkere vrouw te verbergen. Slechts eens of twee malen hadden hare lippen eenige woorden gepreveld:

?Mama!... Mama!... O, goede Zermah!... Ik ben zoo bang!..."

En een oogenblik later herhaalde zij:

?O, Zermah!... Ik ben zoo bang... Waar is mama?... Ik wil naar mama terug!"

?Ja... lieve!" antwoordde de kleurlinge. ?Wij gaan naar mama terug!... Wees niet ongerust..."

?O, ik ben zoo bang!..."

?Neen, niet bang zijn!... Ik ben bij je!..."

In ditzelfde oogenblik liep mevrouw Burbank, schier waanzinnig van schrik en angst, langs den rechter oever der rivier en poogde het vaartuig te volgen, dat haar kind naar de overzijde voerde.

De duisternis was toen groot. De vlammen der verschillende woningen en keten, die op de plantage in brand gestoken waren, begonnen uit te dooven, evenals het geknetter van het geweervuur begon te zwijgen. Uit de veelvuldige rookzuilen, die onder den aandrang van den zuidenwind naar het noorden ombogen, flikkerden nog van tijd tot tijd vlammen op, die dan weer uitdoofden, maar op de oppervlakte van den stroom eene schittering veroorzaakten als van verschietende bliksemstralen.

Toen werd alles stil en somber.

Het vaartuig volgde den stroomdraad van de rivier en hield zich in het midden daarvan, zoodat van de beide oevers niets te ontwaren was. Het was alsof die sloep zich in volle zee bevond, zoo eenzaam was zij.

Naar welke kreek stevende dat vaartuig, welks roer door Squambo gestuurd werd?

Dat wenschte Zermah bovenal te weten. Zij begreep dat het ondervragen van den Indiaan tot niets zou leiden. Zij zocht zich dus te ori?nteeren, hetgeen in die dikke duisternis waarlijk niet gemakkelijk was, vooral zoolang Squambo het midden der rivier bleef houden. De vloed kwam met kracht op; daarenboven pagaaiden de twee negerslaven met alle kracht, zoodat men zoo snel mogelijk in zuidelijke richting voortstevende.

Het ware toch uiterst nuttig en raadzaam geweest, indien Zermah een spoor van haren voorbijtocht achterliet, om de nasporingen van haren meester te vergemakkelijken. Dat begreep de goede vrouw. Ware zij aan wal geweest, dan zou een lap van haar manteltje, aan de takken van een struik vastgehecht, als eerste merkteeken hebben kunnen dienen om de verkenners op het spoor te brengen, die dat, eenmaal behoorlijk waargenomen, niet meer zouden hebben laten glippen. Maar op die rivier was zoo iets onmogelijk. Waartoe zou het dienen, dat het een of andere voorwerp, aan haar of aan het jonge meisje toebehoorende, aan den stroomdraad overgeleverd zoude worden? Zou de hoop werkelijk gekoesterd kunnen worden, dat het in handen van master James Burbank zou geraken? Neen, daaraan viel niet te denken. Op die hoop mocht niet gebouwd worden. En als een gevolg daarvan moest de arme mestische er zich toe bepalen om te trachten te herkennen op welk punt der oevers van de Sint John de sloep zou landen.

Zoo verliep onder de gegeven omstandigheden een uur.

Squambo had geen enkel woord gesproken. De beide negerslaven pagaaiden krachtig maar stilzwijgend. Geen enkel licht werd op de oevers waargenomen, noch in de huizen, noch onder de dichte loofkruinen van het hooge geboomte, welks sombere massa zich in het donker in een nevelvorm liet ontwaren.

Terwijl Zermah rechts en links uitkeek en steeds gereed was, om iedere aanwijzing hoe gering ook te benutten, dacht zij slechts aan de gevaren, welke het kleine meisje liep, dat met haar ontvoerd was. De gevaren, die haar zelf bedreigden, telde zij niet; daaraan dacht zij zelfs niet. Hare vrees betrof slechts dat kind. Op dat dierbare hoofd verzamelden zich alle hare angsten.

Het was wel degelijk Texar, die de ontvoering had doen ten uitvoer leggen. Dienaangaande was geen twijfel mogelijk. Zij had den Spanjaard zeer goed herkend, toen hij daar bij de Marino-Kreek de wacht hield, hetzij met het doel om langs den tunnel binnen Castle House te dringen, hetzij dat hij daar de verdedigers van het heerenhuis opwachtte, wanneer die door dien uitgang zouden pogen te ontsnappen.

Toen hij een der sloepen van Camdless-Bay ontwaarde, die achter de biezen der kreek verscholen lag... (Bladz. 2).

Wanneer Texar niet zoo overijld was te werk gegaan, zouden mevrouw Burbank en miss Alice Stannard zich nu, evenals de kleine Dy en Zermah, in zijne macht bevinden. Dat hij zich niet aan het hoofd der militie-troepen en de bende plunderaars gesteld had, had zijne redenen daarin gevonden, dat hij er zeker van was de familie Burbank bij de Marino-Kreek des te gevoeliger te kunnen treffen. Wij hebben gezien, dat hij goed geraden had.

Maar in ieder geval zou Texar niet kunnen loochenen, dat hij direct medeplichtig was aan de ontvoering van het kleine meisje en van de mestische vrouw. Later, wanneer het uur der gerechtigheid zoude gekomen zijn, wanneer de Spanjaard voor zijne misdaden ter verantwoording zoude geroepen worden, dan zou hem de uitvlucht niet kunnen baten, om een van die onverklaarbare alibi's te kunnen inroepen, die hem tot heden zoo uitstekend gelukt waren.

Maar welk lot dacht hij thans zijne twee slachtoffers toe?

Kon hij ze in de moerassige streken van de Everglades, ver voorbij de bronnen van de Sint John verbergen?

Kon hij zich van Zermah ontdoen als van eene lastige en gevaarlijke getuige, welker verklaring hem den een of anderen dag zoude kunnen vernietigen?

Die vragen stelde zich de mestische vrouw. Zij zou gaarne haar leven ten offer gebracht hebben, om het kind te redden, dat met haar ontvoerd werd. Maar wanneer zij dood zoude zijn, wat zou er dan van de kleine Dy in de handen van Texar en zijne booswichten terecht komen? Die gedachte martelde haar en dan klemde zij het kleine meisje vaster aan hare borst, alsof Squambo het voornemen reeds aan den dag zoude gelegd hebben om haar het kind te ontrukken.

Terwijl zij zoo in hare gedachten verdiept was, meende Zermah eindelijk te bemerken, dat het vaartuig den linker oever van de rivier naderde. Zou haar dat tot aanwijzing kunnen strekken? Neen, want zij wist niet, dat de Spanjaard zijne woning in het binnenste gedeelte van de Zwarte Kreek, op een der talrijke eilanden van die schier onbekende lagune, opgeslagen had. Dat wisten de partijgangers van Texar zelfs niet, daar niemand ooit in het blokhuis, dat hij met Squambo en zijne negerslaven bewoonde, toegelaten werd.

Daar inderdaad bracht de Indiaan de kleine Dy en Zermah onder dak. Daar, te midden van de ondoordringbare struiken van die streek, overdekt met eene machtige moerassige tropische plantenwereld, zouden zij aan iedere nasporing onttrokken zijn. De kreek zelve was als het ware ondoordringbaar te noemen voor hem die er de richting van de doorvaarten en de ligging der eilandjes niet van kende. Zij bood schuilplaatsen bij duizenden aan, waar de ontvoerde gevangenen zoo goed en wel verborgen konden worden, dat het onmogelijk zoude zijn haar op het spoor te komen. Voor het geval dat master James Burbank zou pogen dit woeste en ondoordringbare struikgewas te doorzoeken, waren maatregelen getroffen, om de mestische vrouw en het kleine meisje naar het zuidelijk gedeelte van het Floridasche schiereiland te vervoeren. Dan zou alle kans verkeken zijn om haar weer te vinden te midden van die uitgestrekte wildernissen, die door de Europeesche pionniers hoogst zelden bezocht worden, en waar slechts enkele benden Indianen aangetroffen worden, die daar niet wonen, maar de ongezonde vlakten slechts doortrekken.

De vijf en veertig mijlen, die den afstand uitmaakten tusschen Camdless-Bay en de Zwarte Kreek, waren vrij spoedig afgelegd. Het was omstreeks elf uren, toen het vaartuig den elleboog passeerde, dien de Sint John op tweehonderd yards afstand benedenstrooms vormde. Er bleef niets anders te doen over dan de monding der haftvorming te verkennen. Dat was eene zeer moeielijke verrichting te midden van de dikke duisternis, welke den linker oever van den stroom omgaf. Hoe bekend hij ook al met deze streken was, aarzelde Squambo dan ook, toen hij het roer te boord moest leggen, om dwars door den snellen stroomdraad te kunnen stevenen. Het besturen van de sloep zou voorzeker eene meer gemakkelijke verrichting geweest zijn, wanneer het vaartuig den oever had kunnen volgen, welke door eene menigte kleine kreken, baaien, inhammen en haften, welke allen met hooge biezen begroeid of dicht met waterplanten overdekt waren, diep ingesneden was. Maar de Indiaan vreesde op ondiepten verzeild te raken. Daar nu het doorkomen van den vloed ten einde spoedde en de eb het water van de Sint John met bekwamen spoed naar de riviermonding zoude voeren, zou een vastraken in die modderige streken, hem in verlegenheid kunnen brengen. Hij zou dan moeten wachten tot het doorkomen van den volgenden vloed, dat vrij wel gelijk zou staan met eene vertraging van elf uren ongeveer. Hoe zou hij dan beletten kunnen om ontdekt te worden, wanneer het dag werd. Gewoonlijk doorkliefden talrijke vaartuigen met hunne stevens de oppervlakte der rivier. De tegenwoordige staat van zaken en de mogelijke gebeurtenissen, die verwacht werden, noodzaakten tot eene onafgebrokene briefwisseling tusschen Jacksonville en de havenstad Sint Augustijn. Daarenboven, wanneer de bewoners van Castle House niet bij den aanval op het heerenhuis omgekomen waren, zouden zij met de familie Burbank reeds den volgenden dag alles in het werk stellen, om de nasporingen met alle kracht te beginnen en met den meesten ijver door te zetten. Dan zou Squambo, aan den voet van den oever in de modder vastzittende, niet aan de vervolging kunnen ontsnappen, waaraan hij bloot zoude staan. De toestand kon dan zeer gevaarlijk geacht worden.

Ten gevolge van al die overdenkingen verkoos de Indiaan in het diepe vaarwater te blijven en den oever van de Sint John te mijden. Zelfs was hij besloten om in den vollen stroom ten anker te gaan, wanneer dat noodig mocht worden. Dan zou hij bij het aanbreken van den dag, de toegangen van de Zwarte Kreek verkennen, en eenmaal daarbinnen aangeland, zou hij van eene vervolging niets meer te duchten hebben.

Het vaartuig ging inmiddels voort om met behulp van den vloed de rivier opwaarts te stevenen. Te rekenen naar den verloopen tijd, schatte Squambo, dat hij nog niet ter hoogte van de Lagune-monding gekomen was. Hij voer dus verder door, totdat een verwijderd gerucht zijn oor trof.

Dat was een dof geraas van het klepperen van een raderschip, dat zich langs de oppervlakte der rivier voortplantte en daardoor al duidelijker en duidelijker vernomen werd. Bijna ter zelfder tijd verscheen bij een hoek, die door den linker oever der rivier gevormd werd, eene in beweging zijnde massa.

Het was eene stoomboot die langzaam en slechts halfwerk voortstoomde, welke het witte licht van haar seinlantaarn vertoonde. In minder dan eene minuut zou zij de sloep bereikt hebben en die met geweld aanvaren, hetgeen groote ongelukken kon ten gevolge hebben.

Met een gebaar beval Squambo den negerslaven, met pagaaien op te houden. Tegelijkertijd bracht hij den helmstok van het roer naar het andere sloepsboord over en stak naar den rechter oever, zoowel om niet door de stoomboot overvaren, alsook door hare passagiers en opvarenden niet gezien te worden.

Maar de sloep was door de wachthebbenden van de boot gezien geworden. Zij werd gepraaid met bevel om aan boord te komen.

Squambo stiet een vervaarlijken vloek uit. Maar de onmogelijkheid inziende om door de vlucht aan de uitnoodiging, die in bevelenden toon tot hem gericht was, te ontkomen, moest hij gehoorzamen.

Een oogenblik later schoot de sloep langs zijde en legde aan bij de rechter valreeptrap van de stoomboot, die middelerwijl om haar in te wachten gestopt had.

Zermah stond toen van hare zitplaats op. In de zich voordoende omstandigheden, meende zij eene kans tot redding te bespeuren. Zou zij niet kunnen schreeuwen? Zou zij zich niet kunnen bekend maken? Zou zij geen hulp kunnen inroepen en zoodoende aan dien Squambo ontkomen?

De Indiaan sprong ook op en stelde zich naast hare zijde. Hij hield in de eene hand een breed bowie-knife; met de andere had hij het kleine meisje gegrepen, dat Zermah hem met alle kracht maar tevergeefs trachtte te ontrukken.

Hij hield in de eene hand een breed bowie-knife. (Bladz. 8).

?Een enkele kreet, en ik steek haar dood!" zei hij met gedempte stem.

Wanneer het slechts het offer van haar leven gegolden had, dan zou Zermah geen oogenblik geaarzeld hebben; maar daar dit noodlottige mes van den Indiaan het kind bedreigde, zweeg zij.

Van het dek der stoomboot kon men onmogelijk ontwaren, wat in de sloep omging.

De boot kwam van Piccolata, waar zij een detachement militie-troepen aan boord had genomen, om dat naar Jacksonville over te varen, ten einde het garnizoen van de bezettingstroepen der zuidelijken aldaar te versterken, wien opgedragen was de rivierverdediging te voeren.

Een scheepsofficier boog zich over de leuning der brug en praaide den Indiaan.

Ziehier de woorden, die tusschen hen gewisseld werden:

?Ohoi!"

?Ohoi!" antwoordde Squambo, na eene lichte aarzeling.

?Waar gaat gij heen?"

?Waar ik heen ga?"

?Ja!"

?Ik ga naar Piccolata."

Zermah onthield dien naam, hoewel zij bij zich zelve overlegde dat de Indiaan Squambo in de gegeven omstandigheden het grootste belang er bij had, zijne ware bestemming verborgen te houden.

?Van waar komt gij?" vervolgde de scheepsofficier zijne ondervraging.

?Van de noordelijke graafschappen."

?Maar van welke plaats vertrokt ge het laatst?"

?Van Jacksonville."

?Is daar nieuws?"

?Neen."

?Hoegenaamd niets?"

?Neen, niets."

?En van den kant van het smaldeel van den Commodore Dupont?"

?Niets."

?En van de kanonneerbooten van den commandant Stevens?"

?Niets. Die liggen nog altijd buiten de bank voor hunne ankers te rijden."

?Zijn er sedert den aanval op de havenplaats Fernandina en van het fort Clinch geen nadere tijdingen ingekomen?"

?Neen."

?En is geen enkele kanonneerboot er in geslaagd de bank te overschrijden en in het vaarwater van de Sint John te geraken?"

?Geen enkele."

?Vanwaar komen die schitteringen, welke wij bij wijlen waargenomen hebben, en die losbrandingen, welke wij in noordelijke richting gehoord hebben, terwijl wij voor anker lagen, in afwachting dat de vloed zoude doorkomen?"

?O, gedurende den nacht heeft een aanval op de plantage van Camdless Bay plaats gehad."

?Een aanval op Camdless Bay?"

?Ja."

?Door wie? Door de Noordelijken?"

?Neen, door de militie-troepen van Jacksonville."

?Wat was daarvan de reden?"

?De eigenaar weerstreefde de bevelen van het bestuur."

?De eigenaar?"

?Ja, de eigenaar."

?Is dat niet master James Burbank?"

?Juist."

?Een noordelijkgezinde?"

?Juist. Een doldriftige voorvechter voor de afschaffing der slavernij!"

?Jawel. Nu begrijp ik het. En wat is de uitslag van dien aanval geweest?"

?Dat weet ik niet."

?Weet gij dat niet?"

?Neen, ik ben daar slechts voorbijgestevend, zonder aan wal te gaan... Het was toen alsof men alles in brand gestoken had."

?Zoo."

In dit oogenblik ontsnapte een kreet van schrik aan het kleine meisje.... Zermah legde haar eene hand op den mond, juist toen de vingers van den Indiaan den hals van het kind zochten om het te wurgen.

De scheepsofficier, die steeds op de brug der stoomboot stond, had niets gehoord en kon niets zien.

?Is Camdless Bay met geschutvuur aangevallen geworden?" vroeg hij verder.

?Dat geloof ik niet."

?Wat beduidden dan die drie kanonschoten, die wij duidelijk vernomen hebben en die van den kant van Jacksonville schenen te komen?"

?Kanonschoten?"

?Ja, drie kanonschoten."

?Ik weet het niet. Ik heb ze niet gehoord."

?Niet?"

?Neen."

?Dus de Sint John is nog vrij?"

?Ja."

?Vrij van Piccolata af tot aan hare monding?"

?Geheel vrij en gij kunt de rivier gerust afzakken. Gij zult geen der kanonneerbooten van de Noordelijken ontmoeten."

?Goed."

?Kan ik afhouden?"

?Ja, gij zijt vrij. Houdt af!"

En van de brug klonk reeds het bevel:

?Vooruit. Half werk!"

Toen Squambo de hand verhief, ten teeken dat hij nog iets wilde vragen, riep de officier:

?Stoppen!"

De raderen, die slechts langzaam in beweging geraakt waren, stonden dadelijk stil.

?Mag ik om eene inlichting verzoeken?" vroeg de Indiaan.

?Spreek. Welke?"

?De nacht is donker," begon Squambo.

?Dat is zoo... Verder?"

?Ik ben het spoor bijster... Ik herken de omstreken niet meer... Kunt gij mij zeggen waar ik ben?"

?Ter hoogte van de Zwarte Kreek."

?Dank u."

?Geen dank," antwoordde de scheepsofficier.

Squambo liet den valreep los, terwijl hij de sloep met kracht afduwde. Toen het vaartuigje zich op weinige vademen verwijderd had, klonk andermaal het kommando naar de machinekamer:

?Vooruit!... Half werk!"

De schoepen der raderen sloegen de oppervlakte der rivier tot schuim, en weldra was de stoomboot in het donker verdwenen, terwijl zij een breed zog van heftig opgezweepte golven achter zich liet.

Toen Squambo ontwaarde, dat hij zich weer alleen op de rivier bevond en geen enkel vaartuig in de nabijheid was, zette hij zich weer op de achterplecht neder en gaf de negerslaven bevel te pagaaien. Hij kende thans zijne stelling, loerde dientengevolge over stuurboord en stevende op de oever-insnijding aan, die toegang tot de Zwarte Kreek verleende.

Dat de Indiaan in die streek, welke zoo woest was en waartoe de toegang zoo moeielijk te vinden was, een toegang zoude zoeken, was voor Zermah boven iederen twijfel verheven. Wat hierbij het ergste evenwel mocht heeten, was, dat haar die wetenschap bitter weinig baatte.

Want, hoe zou zij haren meester daarvan kennis doen dragen, en hoe zou deze, al ware hij ook met die omstandigheid bekend, de nasporingen in dit ondoordringbaar doolhof kunnen leiden?

Boden daarenboven buiten en aan de andere zijde van de kreek de maagdelijke wouden van het graafschap Duval niet alle gelegenheid aan om iedere nasporing te ontgaan, voor het geval dat master James Burbank en de zijnen er in slagen mochten door de lagune te worstelen? Dit westelijke gedeelte van den Staat Florida moest toch nog aangemerkt worden als een woest en onbekend land, waarin het feitelijk onmogelijk was, een spoor te kunnen volgen.

Bovendien zou het niet voorzichtig genoemd kunnen worden zich in die streek te wagen. De Seminolen-Indianen dwaalden toch in de bosschen en in de moerassen rond, en die wilden waren inderdaad zeer te duchten.

Volgaarne plunderden zij de reizigers uit, die hen in handen gesteld werden, en zij maakten er geene gewetenszaak van, hen eenvoudig en zonder vorm van proces te vermoorden, wanneer zij zich poogden te weer te stellen.

Een hoogst ernstige gebeurtenis had zich nog niet lang geleden in het bovengedeelte van het graafschap, niet ver en ten noordwesten van Jacksonville, voorgedaan, en daarover was lang gesproken geworden.

Ziehier wat er gebeurd was:

Een twaalftal Europeesche bewoners van Florida, die zich naar de kusten langs de Golf van Mexico wilden begeven, waren door een troep Indianen, behoorende tot den stam der Seminolen, overvallen geworden. Dat zij niet allen tot den laatsten man gedood werden, vond alleen daarin zijn oorzaak, dat zij hoegenaamd geen weerstand geboden hadden. Dat was trouwens volmaakt nutteloos geweest, daar zij een tegen tien gestaan hadden.

Die blanke reizigers werden derhalve op de meest nauwkeurige wijze aan den lijve onderzocht en van alles beroofd, wat zij bezaten, zelfs hunne kleederen. Maar nog meer, onder bedreiging van bij niet opvolging vermoord te zullen worden, werd hen bevolen, nimmermeer in die streken te verschijnen, waarvan de Indianen het grondbezit, met uitsluiting van iedere andere natie, voor zich opeischten.

En om hen te kunnen herkennen, wanneer zij het in het hoofd mochten krijgen aan dat bevel ongehoorzaam te zijn, bezigde het opperhoofd dier Indianen een eenvoudig middel. Hij liet hun een bijzonder teeken op den arm tatoueeren. Dat geschiedde op de navolgende wijze: met eene fijne naald werden wondjes in de huid geprikt, die naast elkander den vorm van het gewilde teeken vertoonden. Die wondjes werden met heet water gewasschen, om een overvloedige verbloeding te veroorzaken, waarna zij met het scherpe sap eener kleurafgevende plant werden ingewreven, waardoor het werk onuitwischbaar werd.

Die Floridasche reizigers, die zich overigens over geene mishandelingen te beklagen hadden, werden daarna naar hunne woonplaatsen teruggezonden. Zij kwamen daar op de plantages der noordelijke graafschappen van den Staat in vrij berooiden toestand aan, gemerkt als zooveel stuks vee met het wapen van den Indiaanschen stam, en toonden, zooals wel te begrijpen is, zeer weinig lust om andermaal dien Seminool-Indianen in handen te vallen, die hen alsdan zonder het minste mededoogen zouden vermoorden, al ware het maar om hunne handteekening, door dat merk vertegenwoordigd, gestand te doen.

In ieder ander tijdperk zouden de militie-troepen van het graafschap Duval een zoodanigen misdadigen aanslag niet ongestraft hebben gelaten. Zij zouden onmiddellijk uitgetrokken zijn, om de Indianen te vervolgen en te tuchtigen. Maar in het tijdstip, waarin dit verhaal speelt, was er wel wat anders te verrichten, dan een krijgstocht tegen die zwervende volksstammen te ondernemen.

De vrees, dat het land door de federale troepen bezet zoude worden, overheerschte alles. Het grootste belang werd er in gesteld dat deze zich niet meester maakten van de mondingen van de Sint John en zoo het stroomgebied in hunne macht kregen. En nu kon men niets van de krijgsmacht der Zuidelijken, die van Jacksonville af tot aan de grens van den Staat Georgi? opgesteld was, afnemen, om elders Indianen te gaan tuchtigen.

Later zou tijd genoeg gevonden worden, om tegenover dien Seminolen-stam op te treden, die thans ten gevolge van den burgeroorlog stoutmoedigheid genoeg aan den dag legden, om het grondgebied in het noorden van Florida, vanwaar men ze voor altijd verjaagd dacht, onveilig te maken.

Men zou zich dan niet vergenoegen hen terug te dringen naar de moerassen der Everglades-streek; maar men zou dan pogen hen tot den laatsten man uit te roeien.

Maar intusschen was het zeer gevaarlijk, zich op het terrein, gelegen in het westen van Florida, te wagen; en wanneer master James Burbank zijne nasporingen ooit naar dien kant uitstrekte, dan zou dat een nieuw gevaar zijn, hetwelk de reeds zoovele zoude vermeerderen, door eene zoodanige expeditie teweeggebracht.

Zoodanig was de gedachtengang van Squambo, terwijl hij de kleine Dy en Zermah ontvoerde.

Intusschen had het vaartuig den linker oever bereikt, en nu de Indiaan wist, dat hij zich ter hoogte van de Zwarte Kreek bevond, die toegang aan de wateren van de Sint John, in de uitgestrekte lagune-vorming verleent, zoo vreesde hij niet meer met zijne sloep op de eene of andere ondiepte te geraken.

Vijf minuten later gleed het vaartuig onder het sombere gewelf van de boomkruinen, te midden eener duisternis, die nog zwarter was dan de oppervlakte van de rivier.

Hoe gewoon Squambo ook was te varen, te midden van dit doolhof van kanalen tot deze lagune behoorende, zoo zou hij er thans evenwel van hebben moeten afzien, zoo donker was het. Maar daar hij van buiten af niet meer bespeurd kon worden, was de reden vervallen, waarom hij zijn pad niet zou verlichten. Hij hakte een harsachtigen tak van een boom op den oever af, ontstak dien en plaatste hem op de voorplecht van de sloep. Die walmende vlam was voor het geoefende oog van den Indiaan voldoende, om de verschillende doorvaarten te kunnen verkennen.

Zoo werd gedurende ruim een half uur voortgestevend en volgde het vaartuig de veelvuldige kronkelingen van de kreek, totdat het eindelijk het eilandje bereikte, waarop zich het blokhuis verhief.

Zermah moest toen aan wal stappen. Het kleine meisje, door vermoeienis uitgeput, was in de armen van de kleurlinge in slaap gevallen. De kleine Dy ontwaakte zelfs niet, toen Zermah de poterne van het fortje doorstapte, ook niet, toen zij in eene kamer, die aan het centraal reduit grensde, opgesloten werd.

Het kleine meisje werd in een deken gewikkeld, die in een hoek van het vertrek lag, en daarna op een hoop stroo neergelegd, die tot bed voor beiden moest dienen. Zermah zou evenwel niet slapen; zij zou bij hare lieveling waken.

Continue Reading

Other books by Jules Verne

More

You'll also like

Chapters
Read Now
Download Book