Andersens Sproken en vertellingen / Morgenrood
n ter
ge bergen naar huis. Het weder was echter ruw, grauw en regenachtig; de wolken hingen als een rouwfloers op de berghoogten neer en omhulden de stralende toppen. Uit het bosch klonken de laatste bijlslagen, en langs de helling van den berg rolden boomstammen, die er, van de hoogte af gezien, als dunne stokjes uitzagen, maar met dat al de stevigste scheepsmasten war
Rudy, want al zijn gedachte
s, alsof zij de waarheid niet sprak. ?Maken we geen omweg?? ze
orten!? zei Rudy. ?Kent gij dien weg
ij elkaar. De uwe zijn zeker wel beneden in het dal, hierboven moet men
weer terug moeten geven, toen ik nog een kind was; ik z
e, de regen viel neer,
ij het klimmen behulpzaam zijn,? en hij voelde,
als in een sluier, de wind gierde, en achter zich hoorde hij het meisje lachen en zingen; het klonk heel zonderling. Dat moest een spookgezicht zijn, dat in d
was niemand meer te zien; maar hij hoorde gelach en gezang, en
g hij in de richting van Chamouny, in de heldere, blauwe lucht twee heldere sterren staan; deze glinsterden en