Stanley's tocht ter opsporing van Livingstone / De Aarde en haar Volken, 1873
de hij zich bereid op mijne vragen te antwoorden, en gaf hij mij een volledig overzicht van hetgeen hij in de laatste zes j
van Afrika te gaan bezoeken. Zijn gevolg bestond uit twaalf cipayers, negen Anjoehanneezen, zeven vrijgelatenen, en twee inboor
enslingerende, zonder zich in het minst te bekommeren over de richting, die het volgt. De dragers konden hier met eenige moeite nog voortkomen; maar de kameelen konden geen stap doen, wanneer niet eerst de
dagen allen waren bezweken. Toen dit middel niet hielp, trachtten zij de inboorlingen tegen den doctor op te zetten, en verspreidden het gerucht dat hij over geheime krachten beschikken kon en een toovenaar was. Deze be
schen deze rivier en het dorp ligt eene woeste, onbewoonde landstreek, waar de reizigers veel van den honger hadden te lijden, en nog ettelijke
geplunderd geworden. Moeza, de aanvoerder der Anjoehanneezen, wist zeergoed dat er van deze zoogenaamde bende niets te duchten was; bovendien verklaarde het dorpshoofd en Livingstone beiden, dat het gansche verhaal van dien aanval een fabeltje was. To
rongen; en, zooals altijd in dergelijke gevallen, werd ik door de bewoners met groote gastvrijheid en vriendelijkh
en; de inwoners waren gevlucht, en hadden gepoogd zich in verwijderde streken tegen de aanvallen dezer woeste roovers te beveiligen. Wederom had de karavaan met honger en gebrek te kampen: men moest zich tevreden stellen m
een korten jurk van rood mousseline met groote bloemen, die zijn galakostuum scheen te zijn, en omringd door zijne voornaamste hovelingen en zijne lijfwachten. Een opperhoofd, die van den koning den last had ontvangen om zooveel mogelijk inlichtingen omtrent den reiziger in te winnen, was bij de audi?ntie tegenwoordig, en deed met luider stemme
ediende van
er wat eigenlijk zijn doel was, en
was naar het zuiden te gaan, aangezien hij v
ij beval daarop, dat men den blanken man overal in zijne staten ongehinderd zou laten reizen en onderzoeken, zonder hem i
verra
aar koninklijk prachtgewaad uitgedost, en hield eene groote lans in de hand. Maar hare onverwachte verschijning en haar wonderlijke opschik deden Livingstone in een luid gelach uitbarsten, waardoor de gehoopte uitwerking verloren ging. Doch, wel verre van zic
ng hoegenaamd stond met den Nijl, waarvan hij de bronnen opspoorde. Hij werd nog te meer in die opvatting versterkt, omdat de Portugeezen hem herhaaldelijk gezegd hadden: "De Tsjambesi is onze rivier;-als men van de Nyassa naar Cazembé gaat, moet men den Zambèse oversteken." Niet alleen hadden zij hem dit gezegd, maar ook
rkruiste hij in alle richtingen de uitgestrekte landstreek, waardoor deze rivieren, die een zoo zonderling ingewikkeld stelsel vormen, haar loop nemen; voortdurend heen en weder trekkende als een
aam geven van Liemba, naar de landstreek, die ten zuiden en ten oosten aan het meer grenst. Onze reiziger volgde den oever, zijn weg nemende naar het noorden, en nu kwam hij tot de ontdekking dat dit meer hetzelfde was als
ijlen beslaat. Aan het zuidelijk uiteinde van dit meer bevindt zich de mond eener rivier, die van het zuiden komt en de Loe?poela heet. De
g gevolgd was, tot aan het meer Bangouéolo, aan de noordelijke punt van dit meer weder daaruit te voorschijn trad, en onder den naam van de Loe?poela zich in het meer Moéro uitstortte. Hij keerde daarop naar Cazembé
tellen; en daar zij beiden denzelfden weg volgden, nam hij het voorstel van den Arabier aan, om te zamen te reizen. De oude kleurling toonde zijn dankbaarheid op zeer zonderlinge wijze: hij ontzag geene middelen, om de bedienden en reisgenooten van den doctor tot ontrouw en
t uitgaan, die met den Nijl in verbinding stond. Maar de tegenwerking, die hij van de Arabieren en de inboorlingen ondervond, en de afpersingen, waaraan hij bloot stond, dwongen Li
n toch niet verder dan de grenzen van Roeha. Omstreeks het einde van Juni, brak de doctor van den oever van het meer op, en richtte zich naar laatstgenoemde plaats, in gezelschap van eenige kooplieden. Een marsch van vijftien dagen, in westelijke
r het noorden, dan naar het westen, enkele malen zelfs naar het zuiden, liep. Met onbezweken volharding volgde hij die rivier in haar kronkelenden loop, en bevond dat zij zich in een smal en langwerpig meer, Kamolondo ge
llige water van het meer baant zich een uitweg door eene diepe spleet; schuimend en kokend stort het zich met donderend geweld door de nauwe opening, om straks bedaard en rustig te worden opgenomen in de breede bedding van de Loe?loeba.
meer, bij de inboorlingen als het meer Tsjeboego bekend, ontving van Livingstone den naam van Lincoln, ter herinnering aan den president der Vereenigde-Staten. Een weinig noordwaarts van de plaats waar de Webb het me
reikte Livingstone den vierden graad zuiderbreedte, waar hij nog van een and
gesproken, menigmaal was hij zelf ze tot op honderd mijlen genaderd; maar telkens was er iets in den weg gekomen, dat hem verhinderde ze te bereiken. Naar de berichten van lieden, die deze fonteinen hadden ge
dat deze vier vijvers, waaruit het water te voorschijn treedt en zich in vier groote rivieren splitst, die van hetzelfde punt uitgaan, tot op zekere hoogte overe
gedwongen naar Oedsjidsji terug te keeren: eene lange en treurige reis, vol gevaren en ontberingen, en die hem met iederen stap verder verwijderde van het doel, dat hij bijna bereikt had. In plaats van de blijde hoop, den opgewekten moed, die bij den tocht voorwaarts, over alle bezwaren en hinderpalen doet
f, een uitstel van vijf of zes maanden: dat beteekent niet veel. Te Oedsjidsji vind ik mijne goederen; daar zal ik manschappen in dienst nemen, en onmiddellijk weder op
ater verscheen Sherif zelf, en had de onbeschaamdheid, Livingstone de hand te reiken. Deze wees hem af, zeggende dat hij geen dief de hand gaf; waarop Sherif ter verontschuldiging aanvoerde dat hij den Koran had geraadpleegd, en daaruit
t, hadden hem aanvankelijk aan het twijfelen gebracht. Eerst dacht hij dat het de Congo was; maar later heeft hij ontdekt dat deze stroom wordt gevormd door de samenvloeiing van de Kassa? en de Koeango, twee rivieren, die aan de westelijke helling ontspringen van den hoogen rug, welke de beide bekkens scheidt. Na herhaalde en nauwkeurige onderzoekingen der streek, na de overtuiging verkregen te hebb
dezer meening zullen moeten staven; Livingstone zelf heeft
ij benadering kan worden bepaald, zijn niet in eenige groote staten of koninkrijken gesplitst: ieder dorp staat geheel op zich zelf en gehoorzaamt aan een eigen opperhoofd. Ook de meest ontwikkelden van deze dorpshoofden zijn volslagen onbekend met hetgeen dertig mijlen buiten hunne grenzen ligt: eene onwetendheid, die de taak van Livingstone oneindig verzwaarde. In dat opzicht mochten de volksstammen, die hij elders ontmoet had, ve
e een Arabier voor het eerst dezen schat, en sedert dien tijd stroomen de kooplieden naar Manyoe?ma, om ivoor machtig te worden. De komst der Arabieren deed de inboorlingen begrijpen, welk ee
en veel aftrek bij de mestiezen langs de kust, en zelfs bij de Turken en Arabieren, die ze gaarne in hunne harems opnemen. De handel in slaven en slavinnen is dan ook nog wel zoo winstgevend als die in ivoor: want de eersten worden eenvoudig met geweld weggevoerd. Wie zou het beletten? De arme inboorlingen, die geen vuurwapenen bezitten, zijn weerloos tegenover de slavenhalers, die de dorpen overvallen, onder de machtelooze bewoners een bloedbad aanrichten en eenige honderde gevangenen medev
dood opgelost. Want dat hij dit werkelijk gedaan heeft, is wel aan geen redelijken twijfel onderhevig, al moge de waarheid der verdere beweringen van den heer Stanley en de juistheid zijner mededeelingen omtrent zijne ontdekkingen, van zeer ernstige zijde tegenspraak hebben uitgelokt. Trouwens, indien er geen goed deel h
over
van den Oxus (Amoe-Darja) gelegen, waar deze rivier zich noordwestelijk naar het meer Aral richt, bedraagt de geheele lengte van het khanaat ternauwernood vijftig geographische mijlen; de grootste breedte van het meestal aan den linkeroever gelegen bebouwde land zal in de omstreken van Koektshek, niet veelmeer
an Khiwa spreken, denken wij daarbij altijd aan den linkeroever, waar landbouw, welvaart en ontwikkeling in de eerste plaats afhankelijk zijn van den ijver en de kunst, waarmede de bewoners de levenbrengende wateren door het land weten te verspreiden. In de middeleeuwen moet Khiwa of Kharesm, zooals het toen heette, een veel uitgebreider en be
ende. En ook nadat de wateren van dezen zondvloed waren afgetrokken, keerde de vrede niet. Nu eens kwamen de verwoestende oorlogen van buiten, zooals van Bokhara, toen dit machtig genoeg geworden was om de verovering van den westelijken nabuur te beproeven; of wel innerlijke verdeeldheden en burgerkrijgen verscheurden het ongelukkige land. Waar eene landbouwende bevolking, aan bijna alle zijden, door talrijke roof- en krijgslustige nomaden is ingesloten, daar kan eigenlijk van rust en vrede geen sprake zijn. De nomaad, die huis noch hof bezit, geen arbeid of bestendige bezigheid kent
ig en gespierd, met een groot hoofd, een breed voorhoofd en dunnen baard. In hun voorkomen hebben zij iets plomps en slaperigs, waartoe ook de kleeding-een groote pelsmuts, een dik gewatteerde lange jas of kaftan, en een paar groote hooge laarzen, met linnen of stroo opgevuld-veel bijdraagt. Eene zekere deftigheid, een onverstoo
ren van Khiwa voor het verlies hunner onafhankelijkheid schadeloos worden gesteld door de vestiging eener rechtvaardige en verlichte regeering, in