Het leven van Rozeke van Dalen, deel 1
hte Begijntje
or 't schreien, stond in den killen, naakten gang van het Couvent ter Bloemen vóór het jon
t, haast fluisterend, als in een
n; 'k kome nicht Begijntje neun[2] veur d
begijntje, de handen in elkaar gesl
soeur van de Weghe es zelve heul
Alfons haar met ang
toch zeker!" riep h
Wilt er gij ne kier bij komen: moar 'k
nd over de roode tegeltjes, haar frisch gelaat in het doorschijnend-hagelblanke van
den drempel en bleef er ev
kom binnen,"
ij binnen en zi
haast onzichtbaar onder 't blanke van de groote vleugelkap, en van tusschen haar gerimpeld-bruine, roerloos-saamgevouwen handen, kronkelden de donkerbruine kralen van den rozenkrans met koperen kruis gelijk een dubbel snoer van gro
aanwezigheid, noch hoorde zelfs den klank van zijne woorden. Haar wit-gedoekte hoofd bleef onbewegelijk op de witte b
oofd naar hem, als om hem te beduiden
anen in zijn oogen. Eerst zoo plotseling zijn moeder en nu ook nicht B
Heilig Olie g' had," flui
oe ze mij nie heuren?"
er, kwam met haar lieve, frissche wang tot dichtbij 't geel, gerimpeld en ver
r van de Weghe...
iet meer. Geen trek verroerde zich op haar getaand gelaat, geen ander leven was aan haar
komen?" fluis
vier doagen tijd," antwoor
? Hij was op 't punt van het te vragen, doch hield zich in, uit een gevoel
hudde hij 't hoofd en w
oen; 't es euk al uit mee he
antwoordde stil h
digen blik op de in elkaar gezonken, witte gedaante, verliet hij
zou hij nooit in l
gaan, kwam het doodsbericht. Zij was 's avonds te voren zacht ontslapen. Meteen was er een brief van
o
itnoo