Het leven van Rozeke van Dalen, deel 1
levendig en zoo frisch ui
De blonde vlietjes huppelden als dol tusschen de steile, wit-en-geel-bebloeide oevertjes, de wilgentwijgjes trilden als duizenden slanke vleugeltjes, wild van jeugdig, opstormend levenssap. In enkele dagen tijds stonden de populierenkruinen alom als dichte, groen-grijze p
ing op den grond vielen, smolten niet meer weg als stil gedrop van tranen, maar bleven liggen, als een licht, fluweelig kleed van weelde, om de ruige stammen in het groen, groen bloeiend gras gespreid. De beesten waren buiten in de wei, de staldeuren stonden den ganschen dag wijd open, rechthoekigzwart als donkere kuilen en gaten, waar mensch noch dier lust meer had zich in te wagen. Het gele haar van 't Geluw Meuleken blonk als een glinsterende goudvacht op haar hoofd,
t stil-gelukkig bij een hoop verstelgoed of werk
t het Geluw Meuleken, die de karn aan 't schoonmaken was, hoorde zij een vluggen stap in een geruisch va
eiwe!" kreet Rozeke, verkleu
't met u?" glimlachte
kasteel gezien had. Zij was weer geheel in 't zwart gekleed, als droeg zij rouwkleeren, en haar ve
as Rozeke
en," verzocht zij het meisje. En met aarze
ù? Hèt ou goed gea
dra zij binnen waren, "Rozeke, g' hebt mij beloofd dat g' ook eens iets
ben ten ou?n dienste, al wa da 'k kan
d hooren?" vroeg de jonkvrouw, wan
t zijn op 't land en 't meissen stoat doarbuiten de kirn te kui
teen barstte zij plotseling, als gebroken, i
h Hiere toch!" weeklaagde Rozeke, zelve tot de tranen
k kàn zoo niet meer blijven leven, ik zal
onkvreiwe? Zeg mij toch wa da 'k veur
en af, en met een tragisch-smeekende uitdrukking in haar zwakke o
rtellen. Verbeeld u toch, Rozeke, er werd verteld dat hij zoo schrikkelijk veel geld verteerde met andere vrouwen! maar het zijn leugens, leugens! Ik geloof er niets van, ik weet zeker dat het niet waar is, hij ziet mij veel te geerne. Ik heb het hem gevraagd en hij heeft op zijn eed gezworen dat het laster is; maar papa gelooft het niet en hij heeft hem verzocht het kasteel te verlaten en zijn toestemming tot ons huwelijk geweigerd. Dat was precies gebeurd eenige dagen voor dat gij op
iwe!" riep Roz
zeg toch niet neen!" smeekte de j
iwe, 'k en kàn ik ou nie help
eel wel. Ge moet mij hier me
O, mejonkvreiwe!
het toch, voor mij," smeekte zij, met weer-opwell
n! Ou? papa zal 't heuren en hij zal ons doen verhuizen en we zillen gereinew
, ja, op zijn woord van eer doen beloven, dat hij u terstond op een van zijn hofstees zal laten komen, en veel schooner dan gij hier woont. Ach toe, Rozek
ondergang en de vernieling van al haar jeugdig frisch geluk. Zij staarde met angstige, betraande oogen naar het ongelukkig meis
edere week?" drong de bedroefde jonkvrouw aan. "Gij hebt hier toch w
de knecht! En Alfons! En de geburen die
and voor veel geld tot zwijgen u
e geburen!
. Ik kom door het veld gewandeld met mijn hond, zooals ik dikw
Toch nie alle twie? te gelijk!" aarzelde Ro
vroeger en ik wat later. Gij laat hem bi
seling door Rozeke's brein. Zij kreeg er een kleur van over haar wangen,
we, dat er e-kier i
komen?" vroeg jonkvrou
eu lank alliene, mee
tinctief naar Rozeke's zwaar figuur, eensklaps begrij
ietwat uit de hoogte, de lippen nauwelijks bewegend,
haar en haar bescherm-vriendin die zij gekrenk
chtte zij nog, om iets te zeggen, maar reeds overwon
s beide handen in de hare en drukte en kne
vrees. "Hij zal voor 't eerst komen, aanstaande woensdag, te voet, en heel gewoon geklee
p in de kloaren
moet ik natuurlijk weer op het
zei Rozeke schor, na
ne kee
deur open en bei
hromo-platen hingen, onder glas, in vergulde, smalle lijsten. Een ivoren Christusbeeld prijkte op den schoorsteen, tusschen de twee vazen en het penduultje die Rozeke op haar huwelijksdag van de jonkvrouw c
rouw, met iets maagdelijk-schroomvalligs in haar hou
Rozeke. En zij liet een der grijze rolgordijnen neer. Toen ging ze naar
as reeds in de w