De Dominee en zijn Gemeente
in Engeland en de afschaffing van staatkundige onbevoegdheid. Men herinnert zich de goede dagen van ouds, die wij voor een groot gedeelte goed noemen, omdat zij oud waren en nu omsluierd zijn door een nevel van eerbiedige genegenheid. Men ziet de lange rije
verborg van vijfentwintig jaar-en een kastje voor Bijbels, goed gesloten, waarin de boeken voor de godsdienstoefening beveiligd waren tegen vreemde handen. Er waren ook bankjes van een zeer stevige
kelijk kon leunen, opdat een arme zitter gelegenheid had zijn hoof
stellingen te lezen stonden, die een ambtelijk gesprek had gevoerd met de diakens en die vijftig leden van de smalle gemeente had laten voorbij gaan zonder hun meer dan een nauw merkbaar knikje en een opmerking over het weer waard te keuren-met heel onderdrukte stem geuit-komt naar voren om de hoofden der synagoge te ontvangen en hen naa
or zich uit, eerbiedig, maar toch niet onbewust van de plaats, die hij inneemt onder de bestuurders der Kerk, terwijl de leden van de familie een voor een binnenkomen en hunne plaatsen innemen, totdat er eindelijk nauwelijks plaats overblijft voor den grooten man zelf. Het is echter voldoen
men kon niet helpen, dat men hoopte-maar dat was, toen men nog jong was-dat door het een of andere fortuint
et oog op veiligheid als op waardigheid, en dan ging hij statig weer terug naar de kerkdeur, niet onbewust ervan, dat hij zich loffelijk h
et een prijsuitdeeling was in een school, terwijl de moeder van het gezin aan de jongste leden zoodanig voorraa
eenzame bank. En als gij zoudt veronderstellen, dat de een of andere vreemde, die een plaats wilde hebben, in Dives' bank werd ondergebracht, dan zoudt gij toonen geen verstand te hebben van de bescheidenheid van den bankopsluiter; en als gij u
De menschen pochten er in die dagen op, dat zij nooit rondzwierven en het had kunnen gebeuren, dat een geheel onbekende vreemdeling den bankopsluiter had doen wankelen, maar dan zou hij hem, daar hij steeds zich zelf gelijk bleef, in elke gebeu
k de gedachte op aan waardigheid en welvaart en het is billijk erbij te voegen, dat ook een geur van gezi
r geen deuren aan de banken en geen kastjes voor de Bijbels en geen rugbekleeding en geen kussens, waarin gij kunt weg zinken,-misschien zijn er vloermatten en bidbankjes-en is er nauwelijks eenige afscheiding tusschen de banken, maar wellicht zijn er in het geheel geen banken, alleen stoelen, en gij steekt uw psalmboekje in een rekje aan den rug van den stoel van uw voorman, die gaat verzitten, als gij dat doet en gij knielt tege
gheden als hij; allen zijn vreemdelingen, daar zij geen recht hebben op een duim breed gronds, en allen zijn pelgrims, daar zij geen tweemaal
schap-die het huisgezin is. En als er iets gezegd kan worden voor algemeene vrijheid en openheid op grond van de Christelijke broederschap en menschelijke gelijkheid, dan klampt men zich toch nog vast aan het geloo
o geweldigen indruk maakt op het gezicht als de lange rij van banken, laat ons in dit geval zeggen, zonder deuren en stoffeering, maar waar toch in elk een huisgezin zit, met de moeder aan het hoofd van de bank, den vader aan het achtereind
zer hebben nooit kunnen begrijpen, waarom niet een handwerksman ook iets zou geven voor zijn kerkelijk tehuis. Behoort een Christen niet te doen wat goed is om zijn Kerk te steunen? Ieder man, die zich zelf acht, wenscht te betalen voor zijn huis, hetzij het groot of klein is, en iemands eer is er mee gemoeid te wonen in een armhuis, waar hij geen huur betaalt en afhankelijk is van het publiek. Het is volstrekt niet noodig, dat dit gevoel voor een eigen tehuis en persoonlijke onafhankelijkheid verloochend wordt in het Huis Gods,
lijk nemen als hij er in komt-ofschoon er overvloed van ruimte is-als was dat een persoonlijke beleediging en die vreemdelingen zullen verjagen, indien zij bij ongeluk erin gebracht zijn vóór hun aankomst. Als zoo'n man maar een halve bank gehuurd heeft, dan durven de kerkedienaars geen andere huurders aannemen voor de andere helft, omdat hij met hen twisten zal over de vraag w
lang hij en de zijnen de bank voor zich gehad hebben en hoe goed hij de ledige ruimte gebruikt. Hij heeft een tal van boezemvrienden, die nu oud en grijs zijn en die van tijd tot tijd met hem en zijn vrouw naar de kerk komen en voelen, dat zij in zeer goed gezelschap zijn. Hij heeft ook een grooten kring van kennissen, die bij honderden geteld kunnen worden, en de personen van dien kring hebben ook de gewoonte wel eens binnen te komen en in zijn bank te gaan
n kennen door de kerkbank. Indien de een of andere familie in de Kerk logés heeft en behoefte aan zitplaatsen, wel dan komen de kinderen van de familie in de bank van Goedhart zitten en worden met open armen ontvangen. Gezegend mogen zijn witte haren en scherpzinnig g
e wandeling maakt of een praatje houdt over den ouden tijd met hen, aan wie hij verbonden is door honderd banden van vriendelijke woorden en daden. Zooals hij gehandeld heeft met alle menschen, vreemdelingen zoowel