De Dominee en zijn Gemeente
g van zijn aard. Er zijn menschen, die geld verliezen door hun dwaasheden: zoeten inval; daar zijn anderen, die het uitgeven ten gevolge van hun onde
gift tot het kweeken van armlastigen, een vloek is en geen zegen, een zonde en niet een plicht. Wij behoeven den raad van onzen Heer aan den rijken jongeling om zijn bezittingen te verkoopen en aan
zou hij het grootst mogelijke nadeel doen aan zijn medemenschen. Indien diezelfde millionair zijn fortuin gebruikt om gelegenheid te geven tot eerlijken arbei
t de man, die in onze dagen een fabriek vestigt in een kleine stad tien maal bete
kapitaal, het te gebruiken om de kennis van God te doen brengen aan hen, die in de duisternis zitten of de onschatbare gift eener goede opvoeding te doen toekomen aan hen, die hongeren en dorsten naar kennis. Het is zoo treurig, dat vele menschen
oeveel personen de bijeenkomsten bezochten en op hartverscheurende wijze rekening doen van de ellende, die gelenigd is. Het is een feit, dat, wanneer gij aan een bekwaam organisator zesduizend gulden per jaar geeft om in een flinke achterbuurt te besteden, die man daar, wanneer ge maar wilt, een Gemeente zal stichten van een vijfhonderd leden; en als de leden van de moederkerk er heen wenschen te gaan en tegenwoordig te zijn bij een geestdriftvolle bijeenkomst, dan is het eenig noodige daart
n precies overeen, wat het zedelijk resultaat betreft met de armhuizen, gesticht door menschen, die
armen God konden dienen met behoud van zelfachting, of van gezonde woningen, waar de werkmenschen netjes konden wonen tegen matige huur of tot het instellen van een beurs voor studenten, arm in geld maar rijk in
rspreidt zich dat nieuws wijd en zijd en het aantal bezoekers der godsdienstoefening neemt onmiddellijk toe. Kleinhandelaars, die hun zaak tot bloei willen brengen en niet uitsluitend durven vertrouwen op de deugdelijkheid der goederen, die zij verkoopen; jonge lieden, die hun betrekking verloren hebben, omdat zij niet willen werken; dames, die het beneden zich achten om
n zegen ontvingen onder de prediking van den dominee en het als een voorrecht beschouwen zijn zielszorg te genieten; omdat zij begeeren eenig goed werk te doen en uit de verte gehoord hebben van den i
edelen. Zij zijn zeer bekwaam voor hun eigen vak en hebben het fatsoenlijk bedelen opgevoerd tot de hoogte eener schoone kunst. Zij beginnen niet, zoodra zij aankomen, te vragen en de allerslimsten onder hen zullen zelfs nooit over geld spreken. Hun wensch is, zooals zij aan den predikant in zijn studeerkamer duidelijk maken een bedeesdheid en kieschheid, die een diepen indruk make
ht hoogst zuinig te leven. Hun strijd om het bestaan, de dominee mag dat aannemen, is zeer moeilijk; maar zij zijn niet gekomen om over zulke dingen met hem te praten, doch, alleen om hem te verzekeren, dat hij hun tot zegen geweest is en om te zeggen, dat zij zoo
g van de wijs door hun drukte en den een of anderen avond komen zij, op een ongelegen uur aandragen met een paar guldens, die zij-zooals toevallig blijkt-uit hun mond gespaard hebben voor een goede zaak. Daar zij niet in staat zi
n als een kind het ongeluk heeft eenigszins ernstig ziek te worden, bijv. windpokken of mazelen krijgt, dan komen de bedelende vrienden regelmatig en op treffende wijze vragen. Zij willen niet graag de moeder storen, maar zij hebben zulk een genegenheid opgevat voor den kleinen lieveling, dien zij in de kerk hebben gadegeslagen, dat zij rust noch duur hadden voor zij wisten of de lieve jongen een rustigen dag heeft doorgebracht. Zij willen niet indringerig zijn en zij vergeten niet, dat hun omstandigheden veranderd zijn, maar zi
gewoonlijk droeg in de Kerk in nieuwe omstandigheden te zien verschijnen. Hun huishuur wordt om beurten betaald door een troepje barmhartige Samaritanen, waarvan elk gelooft, dat hij de eenige is, aan wien ooit werd toegestaan den dienst te bewijzen en die het doet onder belofte van geheimhouding, uit vrees dat schroomvallige menschen, arm maar trotsch, zich gekrenkt zouden gevoelen en dat zij de achting voor zich zelf, die nu, zooals zij zeggen, hun eenige bezitting is,
en die daartoe den meest ongelegen tijd schijnt gekozen te hebben, uit puur medelijden voor een maand naar buitengezonden worden en de liefhebbe
ien dagen zal het geld zeker worden teruggegeven; als pand voor de richtige nakoming dier belofte wordt een ouderwetsche gouden broche gegeven-het laatste erfstuk der familie. Niet eer dan nadat de lange strooptocht ge?indigd is en de bedelaars verhuisd zijn naar een andere deftige Kerk, di
voorstelt, dan krijgt zij het te kwaad met haar aandoeningen, maar kan toch het feit niet verbergen, dat zij zeer beleedigd is. Het is misschien dwaas van haar, verklaart zij onder een tranenvloed, maar haar arme vader, die gewoonlijk in het leger gediend heeft, heeft vaak gezegd,
jzondere bekwaamheden of nadat hij er drie dagen geweest is, ontstaat er een geschil tusschen hem en den bestuurder der zaak, dat bewijst, dat die directeur niet
eeft hem te betalen; en daarbij behoort de handelsman gewoonlijk tot die hooge en machtige klasse, die niet zich wil verlagen tot het maken van iets op een andere, dan de degelijke, ouderwetsche wijze en d
te gelooven, dat ooit iemand zegen geniet onder zijne prediking, die niet wil werken voor zijn brood. Men mag ook aannemen, dat een Christelijke Gemeente, al was zij de licht geloovigste vereeniging op aarde, eindelijk al haar moed bijeen zal garen en tegelijkertijd haar ge
parasieten, worde gevoegd bij het fonds t