icon 0
icon TOP UP
rightIcon
icon Reading History
rightIcon
icon Log out
rightIcon
icon Get the APP
rightIcon

De komedianten

Chapter 2 No.2

Word Count: 7747    |    Released on: 04/12/2017

processen voorbereid werden, vroeg ook in het Velabrum, waar de drukke markten waren, laat was men in de Suburra. De huizen en winkeltjes openden niet dan na

. Nu en dan blafte reeds een hond, uit een deur, zag dan den afval en snuffelde. Verder op antwoordde een tweede hond, een derde.... De straatkinderen doken te voorschijn, ongewasschen, klein

zagd tusschen de elkaar toe neigende dakenlijnen, telkens gebroken, blauwde in klare diepte. Een kristallijnen teêrheid van licht gleed de Aprillucht uit, de straat in. Zonneschijn overgloorde als met dun gouden glansen het grauwe steen en rossigde het. Door ontslotene deurtjes schenen binnenverschietjes van vale, wazige kleur, plotseli

okaal hun emmers uit en veegden schoon het lokaal, over den drempel heen den afval uitbezemend op de straat. Met dien afval, scheen het wel, dat zij de nog slaapdronken Gallen weg veegden. De bedelpriesters, den bezem soms in hun rug, verschenen op wankele beenen,

. Toen zij balkten, blaften de honden. En Nilus steeg op en reed weg, twee enorme leêge manden ter zijde van zijn zadel hangende. Twee zijner slaven volgden hem, op hun slavendrafje. H

erug. De honden blaften hen aan.... Het huis van den leno opende op zijn beurt. Taurus verscheen een oogenblik, zag naar den hemel, knikte bemoedigd tegen de lucht: na dien regen een mooie dag en zeker een mooie avond: een mooie avond moèst je hebben om je meiden te la

dwenen in het zon-doorpoe?erde stijgend verschiet van de straat. En Taurus schold haar, in hare ruggen, dat zij zich reppen zouden. Zij gingen, acht moede, slepende meiden. Zij l

schabel gezeten, zag toe, hand voor oogen, dik blank het vettige, reeds geblankette gelaat; gekapt reeds, zij, door de tonstrix, hield zij een oogje op haar kapzaakje over de deur. Haar slavin kapte al de meiden

tafel en de tonstrix achter het te kappen hoofd, altijd bezig, den heelen morgen. Altijd op haar beenen. Altijd met een aardig woordje tegen de meid. De tonstrix van Gymnazium bracht iedere meid, des morgens, in goed humeur. Het haar werd dan ook geborsteld, gekamd, geglansd; dan werd het gebrand, gekruifd, dan werd het opgewrongen, h

dag zoo uitkwam voor de meid, maar zij deed het liefjes, glimlachende en met smaak en de meid, er na, trok, zich schikkende, behaagziek, haar palliolum om hare schouders, schudd

wachtende, zittende op straat tegen den muur a

e komt spelen: hij was gisteren avo

wam nader en hij groette en sprak beleefd, ma

Gymnazium,

e, met vetten glimlach, beleefd

lik geen kapper. Kunt gij mij helpen met de kapsels voor mijn komedianten, die geen m

kunt aanwijzen hoe de

ijk gaan, voor zoo een knappe tonstrix als de uwe. Kom dan, zoo ge kunt, dez

n heele we

is niet voor een dominus-gregis, Gymnazium: zelfs niet een c

tje dan,

voor wie zóo veel te doen heeft. Mag ik dan rekenen op u

zal niet u doen

in zijn kamertje, hoog in het hooge, vijf verdiepingen hooge huis, achter

geld gegeven om hen allen te doen baden, te doen eten: vlak bij de Thermen was daar gelegenheid voor. En in de stijgen

elaars, timmerlui, loodgieters, brandstofkooplui, moza?ek-leggers, schilders, masseurs en geurwerkers; terwijl ook etenswinkeltjes en kleine herbergjes voor al dat volkje waren ge?nstalleerd tusschen de prachtige Thermen, den immensen boogbouw van het Colosseum en de fontein van de Meta Sudans, het armoedige, armzalige, op elkaar gepakte getier en gewirrewar in de schaduw dier moderne, massale, reusachtige architecturen zich bergende in die vlug in elkaar getimmerde of hooger gebouwde

òch de mimus-spelen waren voor de vertooning vast gesteld. Alleen in het kamertje, dat zij deelden met den dominus en de ?eerste-slave"-rol, waren Cecilius en Cecilianus ontwaakt. Zij ontwaakten te gelijker tijd, daar zij tegen elkaar hadden gesla

fijner dan het broêrtje, maar anders geleken de tweelingen elkander volkomen. Zij ze

Cecilius, nog vóor Ceci

en elka

?dilen toe, ze

contra

de con

slaapt

als ee

hem ma

maar s

e nog

. Ji

en.

. Ne

lsden elkaar, als iederen morgen. Toen wipte Ceci

e Cecilianus, schuin zie

rug wendend,

l meer, z

us. En de dominus.... Hij grabb

les meê g

enomen, beaa

eld hebben....

niets van den senex. Sta op, wij z

ullen wij

llen wij

tje uit, ieder met ee

en af. Zij gingen langs een kopersmid, die reeds hamerde in zijn werkplaats aan vaatwerk en hel doorklonk de klatere klank het huis, de holle, houten trappen langs.... O

ullie? riep d

aar aan het einde der werkplaats als smettelooze halfcirkels van blankheid, plooiloos uit getrokken, vast gehecht aan de punten en zij vingen, krijtwit, sneeuwblank een bijna blauwigen weêrglans op van het teedere lentelicht, dat door hooge, opene ramen onbelemmerd neêr viel en dat de toga's weêrkaatsten, zoo dat het blauw-blank werd door heel de werkplaats. En het blauwe blank liep over de harige armen der slaven, over hunne dansend

lius, wees

en: éen, twee-drie-vier,

f; éen, twee, drie, klapt

sen als bij mim

: éen, twee-drie-vier; één, twée:

n! scholden

sjes! schimpte

kies! schold

maar!" riep

en hen met handenvol

plaats trad een slavenkoopman met zijne slaven: hij bracht ze naar de markt. Er waren

ns de negers uit. Laat je wit

even spette over de fijne sluiers van de kostbare slavin. En de volsters lachten. De koopman, met de slavin tuss

s stonden

vroeg Ce

n, beaamd

d met den troep, sedert hadden zij geleerd van den dominus voor de komedie; sedert ?schoeiden" zij den soccus, als zij het een beetje hoogdravend noemden: den lagen komedie-schoen, in tegenstelling van den

eleden? vroeg Cecilianu

n, beaamde

e satertjes of de cupid

e de ?eerste-vr

en elkander t

ianus; spelen we nu

e Men

er de Bacchi

e tweelingzusters, de twe

rs? Spee

ik niet, of de matrona,

otium, en ik de matrona,

ijk een rol voor Clar

n elkander de rol van Erotium, die aardige rol van de deerne, maar zij ha

zal wel b

, schikte zich Cecilianus.

beiden om

, grootscher, dan

amasc

andri?..

sche Amfitheater, cyclopische moderne bouw, door Vespazianus begonnen, des huidigen Keizers vader, door Titus, ?de zaligheid des menschelijken geslachts", ingewijd. Nu door Vespazianus' zoon, Titus' broeder, Keizer Domitianus, bijna voltooid: de karren met marmer- en steenblokken daverden in lange rijen n

s wel

l groo

beelden; de karrevoerders schreeuwden

Domitianus had opgericht; de ronde waterstralen parelden a

ar, de Boog

g van T

at en Volk van Rome gewijd den ?goddelijken

m, schitterde in een vergezicht van zuilen,

an zien? nood

e niet ee

; de nieuwe, hooge huizen rezen verbijsterend om hen rond, versch ruikende naar kalk, hout, verf. Maar op een ving

root al

oi.

binnen. Zij drongen ook langs de ostiari?, de portiers; zij betaald

idarium? vroe

ecilius bedachtzaam. Allee

water dan maar alleen. Zij gaven hun bundeltjes in bewaring, wier

geleken. Naast elkander, genietend het water, als in éen zelfden glimlach van welbehagen, zwommen zij, heen en terug; doken onder, speelden speelsch met elkaar. Oude kerels riepen hun toe, begeerig van oogen. Zij riepen terug, nooit om een woord verlegen. Scherts sloeg op scherts, kwinkslag op kwinkslag, water plaste in zonnegezeef tusschen kwinkslag en scherts. Telkens hoorden zij zich in het oor fluisteren door andere baders.... waren daaraan gewend.... wierpen een woord terug, soms smerig, of zij spuugden, ten teeken van minachting voor wie hen noodde. En zij waren zwemmende naast elkaar, de elkaar gelijkende knapen, treffend, omdat zij zo

s de capsari?, die hielpen met u

wee

? Jonge pat

op het nisje met vuilvale, g

an? Wa

p den rand van het bassin, met d

ius; hier aan mijn hals, voor mij

Dat hadden zij zoo geleerd: zoo te wrijven versterkte de stem. Zij wreven elkaar ook de ruggen, o

e? vroegen bade

ed Cecil

ij

Cecilius

n

wij

, j

j beide

ja, wie jull

ie ik

Cecilianus;

hij, zei

i Cecilianus; en

? vroegen de baders: er

ng ben? vroeg, do

tweelinge

ing ben? hield Ceci

ilius; wil je weten wie van on

us naar zijn broêrt

ne, wees Cecilius

uit en rolden over

epen, dat deze grappenmakers, zoo jong, zonde

? vroeg

ik doe? viel

van Antiochi?,

van Alexandri?, b

over elkaar

aders beg

de Megalezia gekomen zijn, zeiden de

e beide jongens. V

sen toch? vro

a, dan

gen.

a, zin

at dan

dansen èn r

n septenarisc

ullie....

.... Ja, maa

omedi

ijk, sto

de baders elkaar in. Het zijn komedia

lijk de ?jonge-v

ecilianus tro

uurlijk de oud

elingen waren. Intusschen hadden de jongens hun bundeltjes gevraagd. Zij namen e

anders blonde haar, pakten de grijze tuniekjes in den

! Mogen je de avontuurtjes bekomen! Kijk me die blonde fatjes aan! Kom je niet meê, voor een grapje

allen. Zij schertsten terug, brutaal en smer

voornàme, op dit uur van

en dag! Hoorde je, dat

achten.

ien zij

e weet? We zijn vondelin

cuze ver

che kinderen. Wie weet, onze m

ze vad

zerin heeft Paris, den

gehàd. De Keizer hee

en. Wij zijn

wee

ind, liepen terug langs Colosseum en Meta-Sudans. Bij de

nger, zei

oo

ieken, geborduurd en met de lokken zoo blond en lang. En de voorbijgangers riepen. Het waren werklui, kleine kooplui. De j

ndelaar .... gr

r, beaamde Cecilianus e

Cecilius.

wonderde

wwerk, teekende zich monumentaal meetkunstig af: een epiesch gedicht, in marmer, allegorie vol trotsende majesteit. De bronzen pannen schitterden als gulden kronkels en een vlucht van trappen geleidde naar bov

de Keizer! z

Domitia

etgangers weken voor de voertuigen. Cecilius en Cecilianus werden opgedrongen, op de nauwe vluchtrichels van de Sacra Via. De trappen af kwamen de Senator

.... Zij hielden zich tegen elkaar aan, maar

en, die hun draagstoelen onder aan de paleistrappen-

irkelden me

Vuile roetkoppen! Zal je niet slaan

den

Kijk ze met hun dansschoenen loopen over de Sacra Via! Schamen ze zich niet!? Koordedansers! Komedianten! Schàndejongens!

tegen Cecilius, die hem omhelsde. En

op de bovenste rangen, om òns te zien, om òns te zien! Moet je ons schelden, als we niet spe

ken van de planken! Mombakkesen! Verberge

enlijken schreeuwden hooger nièt te werpen; zij stegen boos, verontwaardigd, in hunne draagstoele

an jullie je weegs hè, of ik schrijf een epigram op de Romeinsche ploerten en gapers onder

rs lachten,

vroe

iet? Martialis,

ein.... Al

hter. Hij dicht

hoor. Speld

je aan do

waaid met dien wind. De slaven klikklakten met de zweepen. De

omedianten? vr

m om Cecilianus, die, bang nog, hui

toch

n jull

ia, heer. In het Th

jn een paar aardige ko

gis; u weet wel, Lavinius Gabini

Gabinius,

ist

gevlakte, niet zoo heel blank gevolde toga.... deze Martialis, die ?epigrammen" scheen te schrijven, waar je aan

ken

artialis gl

niet, den epigrammen-dichter.

ij ze

bang, dat Martialis hem er e

stte in den plooi

gelezen hebt en die je dan niet bij de boek

e, in dien vorm, waarin kleine, luchtige litteratuur verscheen,

ius blij, en schoof het boe

ge stem, op de

tial

ar schreeuwde en schold niet meer. De draagstoelen, de e

cilianus te laten lachen; dat onze moeder

e Cecilianus, nog tusschen zijn tra

n trekken, voornaam, beminnelijk, aristocratiesch van stem en gebaar, dat zich even met rechterhand beeldde uit zijn breede, blanke toga.

urentum, om aan te liggen,

en beschermer; de middag zal

? Wie zijn deze jonge kna

hermde ze even voor die ploerten daar en d

even goed als uw epigram soms vinnig k

n, beminde vriend. Van den grex, die met de Me

andelijke gastheer, daar niet eerder aan gedacht te hebben en mijn vrijgelatene, Hermes, verdient ook een berisping mij er niet aan te hebben herinnerd.... En met de aanstaande Megalezia gaat het nie

l niet, be

waardigheid over zich, dat van den vroegeren Romein; iets deftigs, dat toch beminnelijk bleef, omd

edelste heer, an

alis

e dus, vriend! Want Cecilius, onze hooge besch

ialis, zei Cecilius, zich verontschuldige

rleden oom, den grooten natuurkenner-genoemd werd; kunnen jullie, lieve knapen, meê komen n

leegden elkander, hooge kleur, stralende oo

er zeker, het ons hooge eer en groot voordeel zo? zijn.... zoo wij ni

cilianus schuchter, omdat Cecilius

odschap zenden, st

àn, h

die in dicht gevolg daar marden, over de trappen

heater zijn, als hij van

voor de kapsels, dorst Ceci

è? vroeg

haar kapster! Ja, edele vriend, in de Suburra zijn anti

us; hij eet misschien bij

van alles noti

riep Cecilian

e; achter de Suburra, in het huis met de vij

Cecilianus achter zijn hand den

meê, knapen? vroeg

ecilius, plichtplegerig. Hij rook goed gewin, lekk

zich baan: zes andere telkens hen afwisselende Nubi?rs volgden: twee voorloopers klapten

artialis, no

half liggend, de arme epigrammendichter glimlachen

apen, noodde Pli

ecilius en Cecilianus

binn

Plinius en dien aardigen Martialis. Plinius wuifde de hand tegen de cli?nten-wat had hij er een boel!-die bogen. En de beide jo

elden, fluisterde Cecil

lius; zit in een draagst

io? vroeg, met zach

Aanzienlijken lang laten wachten. Toen was hij, somber, verschenen, had wei

izer heeft, even, om me gelachen. Ik vergelijk hem maar bij Jupiter.... Vergeef me, edele Plinius,

jd doet in zulk kunstvol gecizeleerd Latijn. Dàn is je a

voelen beiden over de ebbenhouten armleuningen; ze streelen over het ivoor en ze

ieuw, ditmaal, onbevreesd kon zijn, dat Domitianus.... En toch, wie wist.... Een gril van den Keizer, die reeds zoo dikwijls onschu

londe komediantjes ons di

, dat deze heer een héel voorname, heel beminnelijke, heel milde heer was en die nièts anders wenschte dan voordracht en z

lius. Uit het Grieksch. Het is heel

chien, mijn vr

hij de f

go

àn

om te zeggen, dat het

er in de beide aar

g spelen jullie

innelijk tegen minderen, de minsten. Cecilius vertelde hem, dat zij beiden òf vondelingen òf gestolen kinderen wa

in Syracuze zèggen, vertellen, een kort verhaal doen, het hem na vertellen, als hij het verteld had, bij voorbeeld uit de Metamorfozen van Ovidius, heer. Wij hebben Cicero moeten lezen, heer en te gelijker tijd leerden wij dansen. En toen wij dansen konden en mimeeren, leerde Lavinius Gabinius ons van het komediespel en leerden wij Plautus en Terentius spelen en Menander in het Grieksch. Hij leerde ons alle rollen spelen,

effende, blonde schoonheid, hen onderscheidde van zoo veel andere ?kunstemakers"; met welk een gemak en toch bescheidenheid, met welk een tact-fluisterde Plinius tot Martialis,-zaten zij daar tegenover hen; niet te lui liggende, eerbiedig een beetje recht op, toch rustig en op hun gemak en wat spraken zij niet ke

turkoois-blauwe lucht; de schermpijnen staken tegen die teêrte van tinten hun donkere parasols krachtig af; de aquaducten van de Aqua Claudia, liepen met hun eerst breede, dan zich in verschiet versmallende bogen, als met eerst wijde, dan nauwe passen, daar ginds, met de Via Appia mede; de grafgesteenten blankten er als schel

ialis de dragers; het is ee

voor hen en voor ons, dan het mulle zand. Te paard is het altijd het aangenaa

ouden, zwegen Plinius en Martialis. De beide jongens echter sliepen niet, vonden dit heerlijk: deze weelderige wiegeling op de telkens wisselende slavenschouders. Zij keken steeds uit: de zweetende slaven glommen als gepolijst brons, als koper glommen zij soms in den zonneschijn. Er liepen gouden

éel de lente, starrelden de weiden van duizende madelieven, stippelden zij goud van duizende boterbloemen.... De wijd-uit gehoornde buffelen glansden met hun glimzwarte, -bruine flanken, waar over het licht zich uit goot; zij doorloeiden de zwoele atmosfeer; hunne roepende herders, te paard, reden om hen rond, hen telkens te za

cilianus zijn broêrtje. Dàt is wa

roeg Cecilius. Ik zal

de muziek....? twijfelde,

k....? We zull

d te berekenen, zich herinnerend wat hij had opgevangen uit Plinius' en Martialis' woorden, toen zij gesproken hadden van den afstand der villa bij Laurentum. Dichte bosschen van laurier en pijn groenden ter weêrszijden en het gònsde maar steeds in de lucht, als van duizenden insecten. Wat rook het toch lekker, zoo naar buiten! En terwijl hij den lentegeur op snoof, heugde hij zich-vreemd-het eigenaardige komediantenluchtje, zoodra

e zee, de lucht, de heel verre heuvelen van Latium, daar ginds. Donker de zee en dieper; lichter de lucht en hooger; het lichtst de heuvelen en verder, maar àlles blauw en dan het zwa

oorloopers klàkt

rtzuilen een wijde voorhof, groen van streng in stijl gesneden busboompjes.... Ee

pende de oogen; Martialis ook; en Ce

Claim Your Bonus at the APP

Open