Noli me tangere
n den duis
liet zich in een leuningstoel neervallen, om door 't
emmen; als hij een tooneelkijker gehad had, zou hij er heel wat b
ard. De oude man, die moeilijk ademhaalde, wendde den blik overal heen en sprak schreiend een naam uit. Hij was alleen. Men hoorde nu en dan het gedruisch van een ketting of een gekreun door den wand heen... en dan daar heel in de verte een vroolijk feest, bijna een
ziek en het gedruisch hielden op, maar Ibarra hoorde nog de ang
hanengekraai afwisselen met de klokslagen der torens en met het klagelijk roepen van den druiligen schildwacht. Een stu
iep niet maar waakte. Met den elleboog op de vensterbank van zijn cel, het bleeke en magere gelaat geleund op de palm van zijn hand, staarde hij stil naar een verre ster, die daar schitterde aan den duisteren hemel. De ster verbleekte e