Over literatuur
den avond; na de Hollandsche wei met de haasteloos-mummelende koetjes; na de Hollandsche binnenkamers met hun stoffage van begouwenaarde burgerheeren en, meest 'n weinig houterig, vrijende jongelingen
g; met dorpen, des nachts vol zwoelheid van doffe geuren en zwaarmoedige deunen, waar, daags, een wijsgeer u als bedelaar nadert, en wien ge voor een Grande hieldt, een bedelaar blijkt; waar de liefde geen braaf-burgerlijke vrijage, maar hartstocht en heet begeeren is; een land waar nauwelijks afkeer zijn kan, of zij groeit tot haat. Een Indisch land, waar de oc
het afgepaste en zeer wel vermoedbare, het uitbruischen
r de jeugd vol gevaars. Want zijn deugden trekken haar maar aan voor korten tijd: zóó deugdzaam te zijn is wel een tikje moeielijk! Maar zijn gebreken, wellicht, in zekeren zin, niet minder grootsch en schoon van sterke menschelijkheid, die zijn makkelijker en genoeglijker na te bootsen! Zoo denken ten minste de mannen en vrouwen i
dikwijls, maar het leven vraagt daar niet naar, gooit elken dag weer nieuwe brandstof op, die door dat kleine vlammetje niet verteerd wordt.... Dat geeft een teveel, dat geeft een drukking.... Zoo nu en dan schiet het vlammetje weer wat hooger op, maar er zijn nog dompers: "fatsoen," traditie en verkapitalistischt, vermaatschappelijkt, verwrongen kerkgeloof, en zoo waar, zoo'n jongmensch gebruikt die dompers zelf! Dat heeft men hem zoo geleerd. Tot daar plotseling zoo'n kerel, zoo'n reus bij hem binnenkomt, en die vraagt hèm niet of hij 't goed vindt en ook niet aan "de menschen die zooveel ouder en wijzer zijn dan hij," maar die slaat kort en goed voor zijn oogen al z'n dompers stuk. En daar schiet zijn vlam omhoog en gaat ze heerlijk branden.... En hij begrijpt dat die man een weldoener van hem is ... o God, wat heeft z'n jong hart hem dan lief ... hij zou hem om den hals wel willen vliegen.... Welnu, zulk een man was Multatuli, en daarom hadden die verachte diamantslijpers hem zoo lief e
Gij zijt wakker, daar ben ik zeker van. En die brandstof in u, die voedt geen persoonlijk-revolutionnair, geen klein-flikkerend vlammetje meer, maar hij helpt mede-voeden dat zekere en k
jn deugden, want na?pen, dat is het werk van apen; de plicht en het verlangen van menschen is: blijde te zijn met, te genieten van het goede; hun wijsheid: te weten dat dáárdoor hun wezen van zelf groeit en natuurlijk en geleidelijk beter wordt. Wat voor uw wezen van zijn voortreffelijkheid geschikt is, dat eigent het zich van zelf toe, mits gij u maar zoover opwerkt, dat ge die voortreffelijkheid kunt begrijpen en beminnen. Maar nabootsen, vooral niet! Een mensch, die van de zon geniet, moet daarom niet voor zon willen gaan spelen, noch zich verbeelden, dat hij stralen schiet.... Om u nu reeds in dit inleidend stuk het onderscheiden van
een groot gebrek aan objectiviteit); een vlijmscherp taal-begrip; een buitengewoon geestig vernuft (dat m.i. slechts ov
en bovenal dit goed begrijpen: dat de ontkennende, de negatieve houding van zijn geest, die hem schoon stond, wijl hij groot was, en leefde in een tijd, die dat noodig had en 't als 't ware zelf deed geboren worden, u leelijk zou staan, niet alleen wijl gij niet groot zijt, maar omdat gij in een tijd leeft, die óók en bovenal een positieve, een bevestigende geesteshouding noodig heeft: het innig geloof in de waarachtigheid van het socialisme. Vroeg zijn tijd een ongebreideld, een naar eigen begeerte kampend mensch, deze vraagt gehoorzame soldaten voor het groote leger, dat strijdt in alle landen voor menschenrècht en menschengelùk, soldaten nièt gedrild tot tucht, ma
IJN GESCHIEDENIS VA