Login to MoboReader
icon 0
icon TOP UP
rightIcon
icon Reading History
rightIcon
icon Log out
rightIcon
icon Get the APP
rightIcon
De wonderstraal

De wonderstraal

Jules Verne

5.0
Comment(s)
16
View
56
Chapters

De wonderstraal by Jules Verne

Chapter 1 No.1

Broeder Sam en broeder Sib.

?Bet!"

?Beth!"

?Bess!"

?Betsy!"

?Betty!"

Dat waren de namen, die achtereenvolgens in de prachtige ?hall" van Helenaburg weerklonken. Dat geroep was een onveranderlijke gewoonte van broeder Sam en van broeder Sib, wanneer zij de huishoudster van het buitenverblijf noodig hadden.

Maar in dit oogenblik deden die verkleinwoordjes van Elisabeth evenmin de waardige draagster daarvan te voorschijn komen, als wanneer hare heerschappen haar bij den naam voluit geroepen hadden.

Het was de intendant Partridge in persoon, die zich met de muts in de hand aan de deur der hall vertoonde.

Zich tot de roependen, twee personen van fatsoenlijk uiterlijk, wendende, die op den kozijnmuur zaten van een venster, welker drie glazen als ruitvormige vakken buiten den gevel der woning uitstaken:

?Roepen de heeren juffrouw Bess?" zei hij; ?maar die is niet op het buitenverblijf."

?Waar is zij dan, Partridge?"

?Zij vergezelt miss Campbell, die in het park wandelt."

Partridge vertrok hoogst ernstig op een teeken, dat hem beide personen gaven.

Die personen waren broeder Sam en broeder Sib,-verkleinwoorden, afkomstig van hunne doopnamen Samuel en Sebastiaan-de ooms van Miss Campbell. Het waren Schotten van het oude ras, Schotten van een ouden Clan der Hooglanden, zij telden te zamen honderd twaalf jaar, en scheelden slechts vijftien maanden met elkander. Sam was de oudste, Sib de jongste.

Om die twee typen van eer, goedheid en toewijding bij uitnemendheid met weinige trekken te schetsen, zal het voldoende zijn mede te deelen, dat hun geheele bestaan aan hunne nicht gewijd was. Zij waren de broeders van hare moeder, die, nadat zij na een kortstondig huwelijksgeluk van slechts een jaar, weduwe geworden was, door een snelverloopende ziekte in het graf gesleept werd. Sam en Sib Melvill bleven dus alleen op de wereld als verzorgers van het kleine weeskind. Door dezelfde verteedering verbonden, leefden zij voort, dachten aan en droomden over niets anders dan het jonge meisje.

Voor haar waren zij ongetrouwd gebleven, het moet er bij verteld worden: zonder eenig berouw; want zij behoorden tot die goedige wezens, die geen andere rol op dit onderaardsche te vervullen hebben dan die van voogd. En dat was nog niet genoeg gezegd: de oudste had zich tot vader, de jongste tot moeder van het kind gesteld. Het gebeurde dan ook, dat miss Campbell er toe kwam hen heel natuurlijk te groeten met een:

?Dag papa Sam! hoe vaart mama Sib?"

Met wie zou men die beide ooms beter hebben kunnen vergelijken, behoudens hunne geschiktheid voor de zaken, dan met die twee liefdadige kooplieden, zoo goed, zoo eender van gedachten, zoo minzaam, als de broeders Cheeryble uit de London-City, de twee meest volmaakte wezens, die uit het vruchtbare brein van Dickens geboren werden. Het zou onmogelijk geweest zijn, een meer nauwkeurige gelijkenis te treffen, al moest men den schrijver ook beschuldigen, dat type aan het meesterstuk: Nikolaas Nickleby geheeten, ontleend te hebben; niemand zou zich over dit plagiaat te beklagen hebben.

Sam en Sib Melvill, door het huwelijk hunner zuster vermaagschapt aan een zijtak van het oude stamhuis der Campbells, hadden elkander nooit verlaten. Dezelfde opvoeding had hen zedelijk aan elkander gelijk doen worden. Zij hadden te zamen hetzelfde onderwijs in hetzelfde college en in dezelfde klas genoten. Daar zij over het algemeen dezelfde denkbeelden over alle zaken verkondigden in geheel overeenkomstige uitingen, zoo kon de een steeds den volzin van den anderen eindigen met dezelfde uitdrukkingen, onderstreept en gezinteekend door dezelfde gebaren. In 't kort, die twee wezens vormden slechts één, hoewel er eenig onderscheid in hun lichamelijk gestel te bespeuren was. En inderdaad, Sam was iets grooter dan Sib en Sib was iets dikker dan Sam; maar overigens zouden zij hunne grijze haren hebben kunnen verwisselen, zonder het grondkarakter van hun eerlijk gezicht aan te tasten, waarop de geheele adeldom der afstammelingen van den Clan der Melvill's geschreven stond.

Zal ook verteld moeten worden, dat in de snede hunner eenvoudige en ouderwetsche kleeding, in de keus van de stoffen daarvoor van goed engelsch laken, zij een gelijken smaak aan den dag legden, behalve dat-wie zal die geringe afwijking kunnen verklaren?-Sam de donkerblauwe en Sib donker kastanjekleur scheen te verkiezen.

Werkelijk, wie zou niet in een innigen omgang met die twee fatsoenlijke lieden hebben willen leven? Gewoon als zij waren, met denzelfden pas in het leven voort te stappen, zouden zij ongetwijfeld, op weinigen afstand van elkander, stil blijven staan, wanneer het uur van de groote levenshalte gekomen zou zijn. In ieder geval waren die twee zuilen van het stamhuis der Melvill's nog stevig. Zij zouden nog langen tijd het oude gebouw van hun ras schragen, dat van de veertiende eeuw dagteekende, dat episch tijdperk van Robert Bruce en van Wallace, heldentijdperk, waarin Schotland zijn onafhankelijkheid tegenover Engeland betwistte.

Maar al hadden Sam en Sib ook al niet de gelegenheid gehad om voor het welzijn van hun land te strijden, al vlood hun minder bewogen leven ook al heen in de kalmte van dat onbekommerd bestaan, hetwelk door het bezitten van een vermogen te weeg gebracht wordt, zoo moet men hen daarvan geen verwijt maken of meenen, dat zij ontaard waren. Neen, zij vervolgden, door wel te doen, de edelaardige overleveringen hunner voorouders.

Zij waren dan ook met de goede gezondheid, die zij genoten, en zich geen enkele levens-onregelmatigheid te verwijten hebbende, bestemd om, zonder oud naar geest en lichaam te worden, een hoogen ouderdom te bereiken.

Wellicht kon hun één gebrek ten laste gelegd worden,-wie toch is volmaakt op deze aarde?-en dat was, dat zij hunne gesprekken tooiden met beeldspraken en aanhalingen, aan den beroemden kasteelbewoner van Abbotsford ontleend, en meer bepaaldelijk aan de epische gedichten van Ossian, waarmee zij dweepten. Maar wie zou hun dat in het vaderland van Fingal en van Walter Scott tot grief gemaakt hebben?

Om hunne schets met een laatsten potloodstreek te eindigen, moet medegedeeld worden, dat zij groote snuifverbruikers waren. Nu is het bij niemand onbekend, dat het uithangbord der tabaksverkoopers voor het meerendeel een moedigen Schot voorstelt, die, in het nationaal kostuum gekleed, met de snuifdoos in de hand afgebeeld is. Welnu, de gebroeders Melvill zouden waardiglijk overgebracht hebben kunnen worden op de met verf bekladde zinken platen, die boven de tabakswinkels in den wind krassen. Zij snoven zooveel en zelfs meer dan iemand, wie ook, aan deze of gene zijde van de Tweed. Maar, kenmerkende bijzonderheid, zij bezaten slechts één snuifdoos, die evenwel bijzonder groot was. Dat draagbaar voorwerp ging steeds uit den zak van den eenen in dien van den anderen over. Dit was als een band tusschen hen beiden. Er zal wel niet bijgevoegd behoeven te worden, dat zij minstens tien keeren in het uur de behoefte gevoelden, het overheerlijke nikotiaansche kruid, dat zij uit Frankrijk lieten komen, te gebruiken. Wanneer de een de snuifdoos uit de diepte van zijn rok voor den dag haalde, dan haakten beiden naar een goed snuifje, en wanneer zij moesten niezen, dan zeiden zij beiden: ?God zegene u!"

Overigens waren de broeders, Sam en Sib, waarlijk kinderen, wanneer het de werkelijkheid des levens betrof. Zij waren zeer weinig op de hoogte der wereldsche en geheel en al niet op het gebied van nijverheids-, geld- of handelszaken. Zij beweerden dan ook niet, er iets van te begrijpen. Op staatkundig gebied waren zij nog minder thuis, hoewel zij wellicht Jakobus-Gezinden mochten heeten, die eenige vooringenomenheid jegens het regeerend huis van Hannover koesterden en een gedachte wijdden aan den laatsten der Stuarts, zooals een Franschman aan den laatsten koning uit het huis van Valois zou kunnen denken. Maar in gevoels-kwesti?n waren zij geheel vreemdelingen.

En toch hadden de gebroeders Melvill slechts één gedachte namelijk een helderen blik te slaan in het hart van miss Campbell, haar meest geheime gedachten te ontraadselen, die gedachten te besturen als het moest, die te ontwikkelen als het noodig was, om haar eindelijk aan een braven jongen hunner keus uit te huwelijken, die niet anders doen kon, dan haar gelukkig maken.

Moest men hen gelooven, wanneer men de zaak hoorde bepraten, dan hadden zij juist zoo'n braven jongen gevonden, wien die aangename taak op dit ondermaansche zou ten deel vallen.

?Helena is alzoo uit, broeder Sib?"

?Ja, broeder Sam, maar daar slaat het vijf uur, zij zal dus weldra te huis komen."

?En zoodra zij te huis zal zijn...."

?Zal het zaak zijn, broeder Sam, een zeer ernstig gesprek met haar te hebben."

?Binnen weinige weken, broeder Sib, zal onze dochter den leeftijd van achttien jaar bereikt hebben."

?Den leeftijd van Diana Vernon, broeder Sam. Is zij niet even bekoorlijk als de aanbiddenswaardige heldin van Rob Roy?"

Dan haakten beiden naar een goed snuifje (bladz. 4).

?Ja, broeder Sib, en door de bevalligheid harer manieren...."

?Door haar geestesgaven...."

?Door de oorspronkelijkheid harer denkbeelden...."

?Brengt zij meer Diana Vernon in herinnering dan Flora Mac Ivor, de groote en indrukwekkende figuur van Waverley!"

De gebroeders Melvill, trotsch op hunnen nationalen romanschrijver, haalden nog eenige andere heldinnennamen aan uit den Oudheidkundige, uit Guy Mannering, uit den Abt, uit het Klooster, uit de Mooie Meid van Perth, uit het Kasteel van Kenilworth enz.; maar alle moesten volgens hunne meening den eerepalm aan miss Campbell laten.

?Het is een jonge rozenstruik, die wat snel opgeschoten is, broeder Sib, en die...."

?Een steun gegeven moet worden, broeder Sam. Ik heb mij laten zeggen, dat de beste steun voor een jong meisje...."

?Klaarblijkelijk een echtgenoot is, broeder Sib, want die schiet wortel naast den rozenstruik...."

?En groeit natuurlijk met den struik voort, broeder, dien hij beschermen moet!"

Met hun beiden hadden de gebroeders Melvill als ooms die beeldspraak gevonden, die, goed bekeken, toch aan den Volmaakten Hovenier ontleend was. Zij waren er ongetwijfeld tevreden over; want zij wekte een zelfden glimlach van tevredenheid op hunne goedige gezichten. De gemeenschappelijke snuifdoos werd door broeder Sib te voorschijn gebracht, die er voorzichtig twee vingers in bracht, waarna hij ze aan broeder Sam overreikte, die, na een flink snuifje genomen te hebben, haar in den zak stak.

?Wij komen dus geheel en al overeen, broeder Sam?"

?Zooals altijd, broeder Sib."

?Zelfs bij de keus van een steun?"

?Zou men een meer met Helena overeenstemmend wezen vinden, een die meer in haar smaak kan vallen dan die jeugdige geleerde, die ons herhaaldelijk zulke waardige...."

?En zulke ernstige gevoelens jegens haar liet blijken?"

?Dat zou inderdaad moeilijk zijn. Hij is goed onderwezen, heeft zijn graden op de Hooge Scholen van Oxford en Edinburg behaald...."

?Hij is knap natuurkundige als Tyndall...."

?Scheikundige als Faraday...."

?Hij kent het waarom van alle zaken op dit ondermaansche, broeder Sam...."

?Hij zal niet betrapt worden op haperen, laat het welk moeilijk vraagstuk ook zijn, broeder Sib...."

?Hij stamt af van een belangrijke familie uit het graafschap Fife en is daarenboven bezitter van een voldoend vermogen...."

?Zonder van zijn uiterlijk te spreken, dat zelfs met zijn aluminiumbril zeer aangenaam is!"

Al waren de brilleglazen van dien held ook in staal, nickel of goud gevat geweest, dan zouden de gebroeders Melvill dat nog niet als een koopvernietigend gebrek beschouwd hebben. Het is waar, dat die gezichtkundige toestellen aan jeugdige geleerden goed staan en zij hun ietwat ernstig uiterlijk naar wensch voltooien.

Maar zou die gegradueerde der bovengenoemde Hooge Scholen, die natuur- en scheikundige, aan miss Campbell bevallen! Neen, wanneer miss Campbell op Diana Vernon geleek. De lezer weet het toch. Diana Vernon koesterde geen ander gevoel voor haren geleerden neef Raleigh, dan dat eener bescheiden vriendschap. Zij trouwt hem dan ook niet op het einde van den roman.

Mooi! maar dat kon de twee broeders niet verontrusten. Zij waren geheel en al behept met de onervarenheid van oude jongeheeren, die geheel onbevoegd zijn in zulke zaken te oordeelen.

?Zij hebben elkander reeds dikwijls ontmoet, broeder Sib; en onze jonge vriend scheen niet ongevoelig voor de schoonheid van Helena."

?Dat geloof ik wel, broeder Sam! Had de goddelijke Ossian hare deugden, hare schoonheid en hare bevalligheid te verheerlijken gehad, dan zou hij haar Moina genoemd hebben, dat wil zeggen: door iedereen bemind...."

?Tenzij hij haar Fiona genoemd had, broeder Sib, dat wil zeggen: de onvergetelijke schoone uit de ga?lische tijdperken."

?Had hij geen voorgevoel van het bestaan onzer Helena, broeder Sam, toen hij schreef: ?Zij verlaat hare schuilplaats, waar zij in het geheim zuchtte en verschijnt, getooid met hare schoonheid, als de maan in het oosten op den rand eener wolk...."

?En het schitterende harer bekoorlijkheden omgeeft haar als lichtstralen, broeder Sib, en het geschuifel van haar lichten tred is welgevallig voor het oor, evenals een heerlijke muziek!"

Gelukkig, dat de beide broeders daarbij hunne aanhalingen staakten en uit den nevelachtigen hemel der barden tot het werkelijke leven terugkeerden.

?Dat is zeker," zei de een, ?wanneer Helena onzen jeugdigen geleerde bevalt, hij hare genegenheid wel zal verwerven."

?En dat zij van haren kant, broeder Sib, hem nog niet al die opmerkzaamheid geschonken heeft, die de verheven hoedanigheden, waarmede hem de natuur zoo rijkelijk bedeeld heeft, verdienen...."

?Dat enkel daaraan te wijten is, broeder Sib, dat wij haar nog niet hebben medegedeeld dat het tijd wordt voor haar om aan het huwelijk te denken."

?Maar wanneer wij eenmaal haar denkbeelden op dat onderwerp zullen gevestigd hebben, verondersteld dan ook al, dat zij eenigen tegenzin, niet tegen den echtgenoot, maar tegen den echtelijken staat zou hebben...."

?Dan zal zij toch dadelijk ?ja" antwoorden, broeder Sam...."

?Zoo als die uitmuntende Benedictus, broeder Sib, die na lang weerstand geboden te hebben...."

?In de ontknooping van ?Veel geschreeuw en luttel wol" eindigt met Beatrix te trouwen!"

Zoo bedisselden de goede ooms van miss Campbell die zaak, en die aangegeven ontknooping scheen hun even natuurlijk toe als die uit het komediestuk van Shakespeare.

Beiden waren als op een gegeven teeken tegelijkertijd opgestaan en keken elkander met een fijn glimlachje aan. Zij wreven zich de handen op de maat. Dat huwelijk was een geklonken zaak! Welke moeielijkheid zou zich nog kunnen voordoen? De jonkman had hun de hand van het jonge meisje gevraagd en deze zou wel haar antwoord geven, een antwoord, waaromtrent zij zich niet te bekommeren hadden. Alle vormelijkheid was in acht genomen, men had slechts den dag vast te stellen.

En waarlijk, dat zou een schoone dag en een fraaie plechtigheid zijn. Zij zou te Glasgow voltrokken worden, maar niet in de kathedraal van Sint Mungo, de eenige kerk van Schotland, die met Sint Magnus der Orkaden in het hervormingstijdperk ongeschonden was gebleven. Neen! zij was een te lomp gevaarte en bij gevolg niet vroolijk genoeg voor een huwelijk, dat volgens de gebroeders Melvill een ontluiking der jeugd, een uitstraling van liefde moet zijn. Men zou eerder Sint Andries of Sint Enoch of zelfs Sint George kiezen, die tot bidplaats van het meest fatsoenlijke kwartier der stad diende.

Broeder Sam en broeder Sib gingen voort met het ontwikkelen van hunne plannen en gebruikten daarbij een spreekwijze, die meer van een alleenspraak dan van een gesprek had, omdat het steeds de opvolging van dezelfde denkbeelden was, die op dezelfde wijze uitgedrukt werden. Onderwijl zij zoo praatten, vestigden zich door de ramen hunne blikken op het fraai geboomte, waaronder miss Campbell thans wandelde, op de groene grasperken, door beekjes met ruischend water omzoomd, op de lucht met haren lichtgevenden nevel, die in de Schotsche Hooglanden schijnt te huis te behooren. Zij keken elkander niet aan, dat was onnoodig; maar door een soort van hartelijk instinct gedreven, grepen zij van tijd tot tijd elkanders arm, drukten elkander de hand, alsof zij door de een of andere magnetische strooming, de mededeeling hunner gedachten wilden bevorderen.

Een jong meisje verscheen met roosjes op de wangen (bladz. 10).

Ja! dat zou prachtig zijn! De zaken zouden grootsch en adellijk behandeld worden. De arme lieden van West-George Street, die daar even goed als elders te vinden zijn, zouden bij het feest niet vergeten worden. Mocht miss Campbell, tegen ieders vermoeden in, wenschen, dat het huwelijk meer eenvoudig zou voltrokken worden, dan zou zij moeite hebben om hare ooms reden te doen verstaan, en die ooms zouden het wel tegen haar opnemen en hunne plannen doordrijven, al was dat ook voor den eersten keer in hun leven. Neen! zij zouden noch daarin, noch in eenig ander geval toegeven. Met de grootste plechtigheid zouden de genoodigden bij het verlovingsmaal volgens het oude gebruik ?den dronk op den dakbalk" uitbrengen. En de arm van broeder Sam rondde zich even als die van broeder Sib, alsof zij reeds bezig waren, dien beroemden Schotschen dronk in te stellen.

De deur der hall ging in dit oogenblik open, en een jong meisje verscheen met roosjes op de wangen, het gevolg van een vluggen renloop in het park. Hare hand zwaaide een opengeslagen dagblad. Zij wendde zich tot de gebroeders Melvill en vereerde beiden met twee kussen.

?Goeden morgen, oom Sam," zei zij.

?Goeden morgen, lieve dochter."

?En hoe vaart oom Sib?"

?Opperbest!"

?Helena," zei broeder Sam, ?wij hebben iets met je te bedisselen."

?Te bedisselen! Wat te bedisselen? Kom, welke samenzwering hebben mijn oompjes gesmeed?" vroeg miss Campbell, wier blikken niet zonder ondeugendheid van den een naar den anderen schoten.

?Ge kent dat jonge mensch, den heer Aristobulus Beerenkooi?"

?Dien ken ik."

?Mishaagt hij je?"

?Waarom zou hij mij mishagen, oom Sam?"

?Dan bevalt hij je?"

?Waarom zou hij mij bevallen, oom Sib?"

?Wel, omdat broeder Sam en ik, na rijpe overweging, hem je tot echtgenoot voorstellen."

?Ik trouwen! ik!" riep miss Campbell met den meest welluidenden lach, die ooit binnen de muren der hall weerklonken had.

?Je wilt niet trouwen?" vroeg broeder Sam.

?Neen!"

?Nooit?..." vroeg broeder Sib.

?Nooit!" antwoordde miss Campbell met een ernstig gezicht, dat wel in tegenspraak met haar lachend mondje was. ?Nooit! mijn lieve ooms... ten minste zoo lang ik niet gezien heb..."

?Wat dan?" vroegen broeder Sam en broeder Sib als om strijd.

?Zoo lang ik den Groenen Straal niet zal gezien hebben."

Continue Reading

Other books by Jules Verne

More

You'll also like

Chapters
Read Now
Download Book