Login to MoboReader
icon 0
icon TOP UP
rightIcon
icon Reading History
rightIcon
icon Log out
rightIcon
icon Get the APP
rightIcon
Cesar Cascabel, Deel 1

Cesar Cascabel, Deel 1

Jules Verne

5.0
Comment(s)
2
View
16
Chapters

Cesar Cascabel, Deel 1 by Jules Verne

Chapter 1 No.1

Een man van fortuin.

-Heeft er niemand geld meer bij zich? Komaan kinderen, zoekt eens in uwe zakken!

-Hier heb ik nog wat, vader, antwoordde het meisje.

Uit haar zak bracht zij een groen papiertje te voorschijn, vierkant, vet en beduimeld. De woorden United States fractional currency die er op gedrukt stonden als randschrift rondom het borstbeeld van een heer in burgerkleeding, met het cijfer 10 zesmaal herhaald in de hoeken, waren nauwelijks meer te lezen. Dit beteekende dat het tien Amerikaansche centen, of ongeveer een hollandsch kwartje waard was.

-Hoe komt ge daaraan? vroeg de moeder.

-Dat heb ik den laatsten keer opgehaald, was het antwoord van Napoleona.

-Hebt gij niets meer, Sander?

-Niemendal vader.

-En Jan?

-Geen cent.

-Hoeveel moet ge dan nog hebben Cesar? vroeg Cornelia aan haar man.

-Als wij eene ronde som hebben willen, komen er twee centen te kort, verklaarde mijnheer Cascabel.

-Hier zijn ze, patroon, kwam Kruidnagel vertellen terwijl hij een stuk kopergeld, dat hij uit de diepte van een zijner zakken had opgedoken, door de lucht liet vliegen.

-Mooi zoo, Nageltje! riep de kleine meid.

-Mooi, nu zijn wij er! liet Cascabel volgen.

Inderdaad: ?hij was er?, om de woorden van den braven kunstenmaker te gebruiken. In het geheel had hij twee duizend dollars bijeen, dat is ten naasten bij vijf duizend gulden.

Vijf duizend gulden, door eigen talent en vlijt aan de goedgeefschheid van jan en alleman afgedwongen, is dat niet een fortuintje?

Cornelia gaf haar man een zoen en al de kinderen volgden een voor een haar voorbeeld.

-Nu moeten wij ons eene brandkast aanschaffen, hernam Cascabel, een mooie brandkast met een geheim slot, om onzen schat te bewaren.

-Is dat werkelijk noodig? vroeg Cornelia, altijd een weinig bang voor buitensporige uitgaven.

-Cornelia, wij kunnen er niet buiten.

-Zou een geldtrommel niet voldoende zijn?

-Dat is nu weer zoo'n vrouwenpraatje! riep Cascabel. Een trommel, dat is goed om oorringen en armbanden in te bewaren. Voor baar geld is eene brandkast noodig of op zijn minst een geldkist, vooral omdat wij met onze vijfduizend gulden eene lange reis hebben te maken.

-Nu, koop dan een geldkist, maar denk er aan dat ge afdingt! waarschuwde de zuinige Cornelia.

Het hoofd des gezins opende de deur, die toegang gaf tot het ?prachtige en sterke rijtuig?, dat de reizende familie tot woning diende. Hij stapte de ijzeren trede af die vóór de deur hing en sloeg eene der straten in welke naar het hart der stad Sacramento voerden.

Het kan in de maand Februari koud zijn in den staat Californi?, ofschoon die op gelijke aardrijkskundige breedte ligt als Spanje. Maar gewikkeld in zijn wijden mantel met nagemaakt marterbont gevoerd en met zijne pelsmuts over de ooren, kon mijnheer Cascabel de koude weinig deren en stapte hij vroolijk voort. Een geldkist, eindelijk een geldkist te bezitten, was iets waar hij zijn leven lang van gedroomd had. Die droom stond op het punt werkelijkheid te worden!

Hetgeen wij bezig zijn te vertellen viel voor in de tweede maand van het jaar 1867.

Negentien jaren vóór dat tijdstip was de plek waar tegenwoordig de stad Sacramento staat, nog niets dan eene groote, ledige vlakte met een fortje in het midden, een soort van versterkt blokhuis, dat door de Settlers en de eerste reizende kooplieden gebouwd was om tegen de aanvallen der West-Amerikaansche Indianen beveiligd te zijn. Maar nadat de Amerikanen het land van de Mexicanen afgenomen hadden, die te zwak waren om het naar behooren te verdedigen, was er in den toestand van Californi? spoedig verandering gekomen. Het fortje had plaats gemaakt voor eene stad en die was na nog geen twintig jaren eene van de aanzienlijkste steden in de Vereenigde Staten geworden, zonder dat herhaalde branden en overstroomingen in staat waren geweest dien snel wassenden omvang te stuiten.

In 1869 had mijnheer Cascabel dus niets meer te vreezen van vijandige Indiaansche stammen. Ook werd de publieke weg niet langer onveilig gemaakt door roofzuchtige vagebonden uit alle landen der aarde, die in 1849 Californi? kwamen overstroomen. In dat jaar werden de goudmijnen ontdekt, die een weinig meer naar het noordwesten, op de vlakte van Grass-Valley gelegen zijn en onder welke de beroemde mijn van Allison-Ranch, waarvan het gesteente gemiddeld een halven gulden aan goud op iedere kilogram erts bevatte, het meest vermaard is geworden.

Die tijd, met zijne ongehoorde fortuinmakerij, vaak gevolgd door een nog sneller ondergang, gepaard met de diepste armoede, was thans voorbij. Geen goudzoeker was er meer te vinden, zelfs niet in het district Caribou, een gedeelte van engelsch Columbia, noordelijk van het Washington-territorium, waar nog in 1863 de mijnwerkers bij duizenden werden aangetroffen. Geen gevaar dus dat Cascabel's spaarduitje, in den letterlijken zin van het woord door hem in het zweet zijns aanschijns bijeengebracht en nu met zorg in de zakken van zijnen mantel geborgen, hem onderweg ontstolen kon worden. Om de waarheid te zeggen was het aanschaffen van eene geldkist dan ook voor het veilige bewaren van zijnen schat niet zóó onontbeerlijk als hij voorgaf. Maar hij hechtte er aan omdat hij voornemens was eene groote reis te ondernemen door de weinig bezochte streken van het verre Westen, waar het misschien minder veilig zou zijn dan in Californi?. Het doel dier reis was naar Europa terug te keeren.

Onbekommerd vervolgde mijnheer Cascabel dus zijnen weg door de breede en nette straten van Sacramento. Hij ging over statige vierkante pleinen, in den zomer beschaduwd door zware boomen die nu hun bladerenkroon misten, omringd van weelderige h?tels en particuliere huizen, sierlijk en geriefelijk gebouwd, van openbare gebouwen in nieuw-engelschen stijl, van monumentale kerken vooral, door welk een en ander de hoofdplaats van Californi? geheel het voorkomen van eene groote stad heeft. De straten waren vol bedrijvige menschen, kooplieden, reeders, fabrikanten, sommige het hoofd vol van de scheepsladingen die over de breede rivier of naar den Stillen Oceaan op reis waren, andere op weg naar den Folson-spoorweg, die de kortste gemeenschap met het hart der Vereenigde Staten vormt.

Onder het fluiten van een franschen militairen marsch richtte Cascabel zijne schreden naar de High-Street. Daar had zijn vorschend oog eenen winkel opgemerkt waar een mededinger van de beroemdste brandkastenmakers der wereld zijne waren te koop bood. Wat in het magazijn van William J. Morlan verkocht werd, had den naam van goed en niet duur te zijn, in betrekkelijken zin altijd en in aanmerking genomen den hoogen prijs van alle fabrieks-artikelen in de Vereenigde Staten van Noord-Amerika.

William J. Morlan bevond zich in zijn magazijn toen Cascabel daar binnentrad.

-Uw dienaar, mijnheer Morlan, begon hij. Ik zou mij wel eene geldkist willen aanschaffen.

William Morlan kende Cascabel, even als ieder in Sacramento hem kende. Was hij niet sedert drie weken de beste straatkunstenaar die zich in de stad bevond! Heel beleefd antwoordde de fabrikant dus:

-Eene geldkist mijnheer Cascabel? nu, daar wensch ik u van harte geluk mede.

-Hoe bedoelt gij dat?

-Wel, omdat iemand die eene geldkist komt koopen, wel eenige zakken dollars te bewaren moet hebben.

-Dat zal wel waar zijn, mijnheer Morlan.

-Welnu neem dan deze, antwoordde de winkelier, terwijl hij op eene manshooge brandkast wees, die goed op hare plaats geweest zou zijn in het kantoor van de gebroeders Rothschild of van andere bankiers, die in den regel goed van geld voorzien zijn.

-Bedaard wat! hernam Cascabel. Die zou groot genoeg zijn om er mijn geheele gezin in te bergen. Nu is dat wel mijne kostbaarste bezitting, maar die behoef ik niet achter slot te bewaren. Zeg eens, mijnheer Morlan, hoeveel geld zou er wel in die verbazende kast gaan?

-Eenige millioenen goudgeld.

-Eenige millioenen zegt gij? Dan zal ik later wel eens terugkomen als ik die heb. Wat ik zoek is een kleine stevige kist, die ik onder mijn arm nemen en achter in mijn wagen zetten kan als wij op reis zijn.

-Die heb ik ook voor u, mijnheer Cascabel.

Uitstekend, die kist wil ik wel hebben. (Zie bladz. 6.)

De fabrikant haalde eene geldkist met een veiligheidsslot voor den dag. Het gewicht er van was niet meer dan een pond of twintig. Van binnen was de kist in laden en loketten verdeeld, evenals de kasten waar geld en geldswaardig papier in de banken in bewaard wordt.

-Bovendien is zij tegen het vuur bestand, waar wij bij den verkoop voor instaan, voegde Morlan er bij.

-Uitstekend, uitstekend! hernam Cascabel. Indien gij ook voor de deugdelijkheid van het slot instaat, wil ik die kist wel hebben.

-Het is een slot met geheime sluiting, hernam de koopman, Het bestaat uit vier letters, waarvan uit vier alfabetten een woord gekozen kan worden, zoodat er bijna vier maal honderd duizend samenvoegingen te bedenken zijn. In den tijd dien een dief noodig zou hebben om het woord te vinden, zou hij een millioen keeren in de gevangenis gezet kunnen worden.

-Een millioen keeren, zegt gij, mijnheer Morlan? Dat is waarlijk verbazend! Maar wat is de prijs er van? Gij begrijpt dat een geldkist te duur betaald zou zijn wanneer zij meer kostte dan hetgeen iemand er in te bergen heeft.

-Volkomen juist, mijnheer Cascabel. Ik vraag er dan ook niet meer dan zes en een halven dollar voor.

-Zes en een halven dollar? hernam Cascabel. Dat staat mij maar half aan, die zes en een halve dollar. Komaan mijnheer Morlan, om zaken te doen moet men wat toegeven. Zullen wij voor vijf dollars den koop sluiten?

-Nu dan, omdat gij het zijt, mijnheer Cascabel.

Met eenen handslag werd de koop bezegeld. Toen vroeg de fabrikant of hij de kist naar de rollende woning van den kunstenmaker wilde laten brengen, aangezien het niet te pas kwam dat de eigenaar zelf er mede onder den arm liep.

-Hoe heb ik het nu met u, mijnheer Morlan? Een man als ik, die met gewichten van veertig pond speelt alsof het noten waren!

-Word maar niet boos. Onder ons gezegd en gebleven, hoeveel wegen eigenlijk uwe gewichten van veertig pond?

-Precies vijftien pond, maar vertel het aan niemand anders! antwoordde Cascabel.

Lachende en als een paar goede vrienden namen de fabrikant en de kunstenmaker van elkander afscheid.

Een half uur later hield de gelukkige bezitter van de geldkist zijnen intocht op het pleintje waar zijn wagen stond. Met niet weinig zelfvoldoening zette hij ?de kas van de firma Cascabel? op hare plaats.

Cesar Cascabel.

Wat was het jonge volkje trotsch op het nieuwe meubel! Hoe blijde waren zij er mede! Zij werden niet moede de kist open te maken en weer te sluiten. De kleine Sander had er wel in willen kruipen om verstoppertje te spelen. Maar dat kon niet want Sander was te lang en om er krom in te liggen was de kist niet breed genoeg!

Kruidnagel verklaarde nooit zoo iets moois gezien te hebben, zelfs niet in zijne droomen.

-Wat een moeite moet het kosten om dat ding open te maken, zeide hij. Ten minste als het goed sluit, want anders moet het heel makkelijk gaan.

-Dat is eene waarheid als eene koe, antwoordde de patroon. Op eenen toon van gezag waar niets op te antwoorden viel en met een veelbeteekenend gebaar, waarvan de bedoeling voor niemand twijfelachtig kon zijn, liet hij toen volgen:

-Komaan kinderen, neemt uwe beenen op en gaat het een en ander halen waar wij als koningen van smullen kunnen! Hier is een dollar waar gij voor koopen moogt wat gij wilt. Ik ben de man die van daag trakteert!

Alsof de brave kerel niet iederen dag ?trakteerde?! Maar dat was een van de grappen die hij het liefst uithaalde en waar hij zelf het hartelijkst om lachte.

In een oogenblik waren Jan, Sander en Napoleona uit zicht, gevolgd door Kruidnagel met eene groote mand onder zijn arm om alles wat zij gingen aanschaffen te dragen.

-Nu zijn wij alleen Cornelia, begon Cascabel. Laat ons nu een oogenblik praten.

-Waarover Cesar?

-Waarover? Wel over het woord dat wij kiezen moeten om het slot van onze geldkist toe te maken. Niet dat ik de kinderen niet vertrouw. Lieve hemel dat zijn engelen, en evenmin om dien onnoozelen Kruidnagel, want die is de eerlijkheid in persoon. Maar zulke woorden moeten toch geheim gehouden worden.

-Neem maar een woord dat u het beste voorkomt, antwoordde Cornelia. Wat gij wilt, vind ik goed.

-Hebt gij in 't geheel geene keus?

-Och neen.

-Ik voor mij zou liefst den naam van iemand nemen.

-Ja, ja ..., dat is goed. Den Uwen, Cesar.

-Dat kan niet want die is te lang! Het moet een naam zijn van niet meer dan vier letters.

-Laat dan eene letter van den uwen weg. Cesar is even goed zonder R, zou ik denken! Wij kunnen immers precies doen wat wij willen?

Laat ons nu een oogenblik praten, Cornelia. (Zie bladz. 8.)

-Bravo, Cornelia! Dat is een goede inval, een van die invallen zooals gij er dikwijls hebt. Maar als wij het er over eens zijn dat wij eene letter uit eenen naam kunnen nemen, zie ik niet in waarom wij er geen vier zouden weglaten en dan uit den uwen.

-Uit mijn naam?

-Wel zeker! De laatste vier letters er van: E L I A. Dat klinkt zelfs nog mooier, vind ik.

-Hoe bedenkt ge het, Cesar?

-Zult ge het niet pleizierig vinden als uw naam de sluiting van onze geldkist wordt?

-Zeker, vooral omdat hij in uw hart reeds geschreven staat, antwoordde Cornelia innig en vol geestdrift.

Met ongehuichelde verrukking zoende zij haar braven man dat het klapte.

Zoodoende gebeurde het dat wie ter wereld het woord ELIA niet kende, er nimmer in slagen zou de geldkist van de familie Cascabel open te krijgen.

Na een half uur kwamen de kinderen terug met mondkost beladen. Het waren heerlijke sneden ham en pekelvleesch, en van die verbazende groenten zooals de vruchtbare grond van Californi? ze voortbrengt, koolen met stronken als boomen, aardappelen als meloenen, wortelen ter lengte van een halven meter, die met geen andere te vergelijken zijn, was Cascabel gewoon te zeggen, dan met die welke men onderweg uit den grond trekt zonder de moeite te hebben van ze eerst te planten. Voor de dranken is er in Californi? eene rijke keus uit alles wat eene amerikaansche keel kan streelen. Op het feestmaal der Cascabel's had ieder een groot glas schuimend bier tot zijne beschikking en aan het dessert eene fijne flesch sherry voor allen.

Cornelia had niet veel tijd noodig om, door Kruidnagel, haar gewonen koksknecht, geholpen, het maal te bereiden. De tafel werd gedekt in de tweede afdeeling van den reiswagen, gewoonlijk de woonkamer genoemd, waarin eene aangename warmte heerschte tengevolge van het in de aangrenzende ruimte brandende keukenfornuis. De eetlust van vader, moeder en kinderen, die nooit te wenschen overliet, was dezen dag buitengewoon. De omstandigheden in aanmerking genomen, was dat geen wonder.

Toen het eten afgeloopen was, richtte mijnheer Cascabel tot allen het woord, waarbij hij den plechtigen toon aansloeg waarmede hij gewoon was het ?ge?erde publiek? toe te spreken.

-Morgen, kinderen, zeide hij, verlaten wij Sacramento, die nobele stad, met hare nobele ingezetenen, over wie wij niet anders dan roemen kunnen, onverschillig of hunne huid blank, rood of zwart ziet. Maar Sacramento ligt in Californi?; Californi? is een stuk van Amerika en Amerika is Europa niet. Een mensch heeft maar één vaderland. Europa, dat is Frankrijk en het is waarlijk niet te vroeg wanneer wij naar Frankrijk terug verlangen na er zoovele jaren van gescheiden te zijn geweest. Hebben wij in dien tijd fortuin gemaakt? Om de waarheid te zeggen: neen! Intusschen zijn wij eigenaars van een zeker aantal dollars, die in onze geldkist een goed figuur zullen maken nadat wij ze in fransch goud- of zilvergeld ingewisseld zullen hebben. Een deel van dat bedrag zullen wij besteden om den Atlantischen Oceaan over te steken op een der snelvarende stoomschepen van wier top de driekleur wappert die onze Napoleon weleer in de hoofdsteden aller landen geplant heeft. Cornelia, ik drink op uwe gezondheid!

Moeder Cascabel knikte vriendelijk met het hoofd, in antwoord op deze beleefdheid die haar man haar dikwijls bewees, als wilde hij zijne dankbaarheid toonen voor de moeite die zij zich gegeven had om hem in de personen zijner kinderen de evenbeelden van Hercules en Achilles te schenken.

Toen sprak hij weder:

-Ook drink ik op onze behouden reis! Mogen gunstige winden onze zeilen doen zwellen!

Hij zweeg teneinde gelegenheid te hebben allen voor het laatst uit de heerlijke sherry-flesch nog eens in te schenken.

-Intusschen, mijn vriend Kruidnagel, zult gij misschien de opmerking maken dat er na het betalen van onze passage niets meer in de geldkist over zal zijn?

-Daar ben ik niet bang voor patroon..... ten minste als de plaatskaart op de booten, gevoegd bij die op de spoorwegen niet zóóveel kost.......

-Wat praat ge van spoorwegen, van rail-roads, zooals de Yankees zeggen, riep Cascabel. Maar onnoozel schepsel, onbekwaam tot eenige redeneering, daar reizen wij niet mede! Van Sacramento tot New-York reken ik dat het vervoer ons niets kosten zal, want daar gebruiken wij ons huis op wielen voor. Een honderd of wat mijlen rijdens, daar zal, vermoed ik, de familie Cascabel zich niet door laten afschrikken, zij die nooit anders gewoon is geweest dan de wereld door te rollen!

-Dat spreekt van zelf, bevestigde Jan.

-Wat eene vreugde zal het voor ons zijn, Frankrijk terug te zien! zeide moeder Cascabel.

-Frankrijk, kinderen, begon haar man weder, dat gij geen van allen kent, want gij zijt in Amerika geboren; het schoone Frankrijk dat gij eindelijk zult aanschouwen. Welk een geluk, Cornelia, voor u die uit Provence, en voor mij die uit Normandi? ben, er weder heen te gaan na eene afwezigheid van twintig jaren!

-Ja, Cesar, wat een geluk!

-Zie Cornelia, al werd mij nu eene plaats aangeboden in den kunstenmakerstroep van Barnum, ik zou er voor bedanken. Niets is langer in staat mij hier te houden. Ik wil naar mijn land terug, al moest ik er op mijne handen naar toe loopen. Ik voel dat ik het heimwee heb, en dat is niet anders te genezen dan door naar het vaderland terug te gaan. Dus moeten wij er zonder uitstel heen!

Wat Cesar Cascabel zeide, was de waarheid. Hij en zijne vrouw dachten aan niets anders meer dan aan hunnen terugkeer naar Frankrijk. Welk eene zelfvoldoening was het voor beiden, het geld er voor eindelijk bijeen te hebben!

-Morgen gaan wij op marsch, zeide Cascabel.

-Zou dat misschien onze laatste reis niet kunnen zijn? vroeg Cornelia.

-Vrouw, antwoordde haar man met waardigheid, ik ken maar ééne laatste reis, dat is die waarvoor er van onzen Lieven Heer geen retourbiljet te krijgen is.

-Nu ja, Cesar, maar zullen wij niet, vóór dat wij die reis ondernemen, fortuin gemaakt hebben en van het werken kunnen uitrusten?

-Rusten, Cornelia? Nooit. Ik wil geen fortuin maken indien het gevolg daarvan moet zijn dat ik stil moet gaan zitten. Gelooft gij dat ge het recht hebt de talenten ongebruikt te laten waarmede de natuur u zoo mild begiftigd heeft? Denkt gij dat ik met mijne armen over elkaar zal gaan loopen, op gevaar af dat mijne gewrichten hunne lenigheid verliezen zullen? Kunt gij het u voorstellen dat Jan zijne kunsten als equilibrist verzaken zal; dat Napoleona zal ophouden te dansen op het gespannen koord, met of zonder balanceerstok; dat Sander niet langer gezien zal worden als het toppunt der menschen-piramide, en dat zelfs Kruidnagel niet meer zijn half dozijn muilperen in de minuut zal waarnemen, tot groote verlustiging van het ge?erde publiek? Neen, mijne Cornelia! Zeg mij dat de zon zal worden uitgedoofd door den regen, dat de oceaan verdwijnen zal in de maag der visschen, maar zeg mij niet dat er een oogenblik komen zal waarop de familie Cascabel rust zal nemen!

Zij hadden nu niets anders meer te doen dan alles gereed te maken voor de reis, teneinde den volgenden ochtend, zoodra de zon boven Sacramento zou opgaan, den tocht te aanvaarden.

De namiddag werd daartoe besteed. Onnoodig te zeggen dat de vermaarde geldkist op eene veilige plek in de achterste afdeeling van den wagen neergezet was.

-Op deze manier, merkte Cascabel op, kunnen wij dag en nacht het oog er op houden.

-Ik begin hoe langer hoe meer in te zien dat het eene goede gedachte van u geweest is, Cesar, antwoordde Cornelia. Ik heb geen spijt van het geld dat wij er voor betaald hebben.

-De kist is alleen misschien wat klein, vrouw. Maar als onze ?sok? grooter wordt, kunnen wij er altijd eene ruimere aanschaffen.

Continue Reading

You'll also like

Other books by Jules Verne

More
Chapters
Read Now
Download Book