De roman van den schaatsenrijder
ag van mijn bezoek bij Maud
en de stille, in het verschiet lichtgrijs- en blauwwazige lucht was prikkelend zuiver en son
of onbeduidende zaak. Wij, mannen, hebben ook zoo bitter weinig wat ons eenigszins kan opsieren. Mijn teint was door de zon reeds flink gebruind; ik moest dus iets vi
paste ik gewoon een donkerblauw pak aan met zwarte das en hield mij daarmee tevreden. Het stond wat streng, wat dor, maar 't miste niet een zekere, sobere distinctie.
ueeler. Een mensch die stevig gegeten heeft is dikwijls log en loom en zwaar; een mensch, die een enkelen maaltijd laat voorbijgaan, krijgt iets voornamers, iets superieurs. Maar.... de maag bestond ook nog, en die is zeer materialistisch aangelegd, zoodat ik eindelijk besloot
egen was. Zij deed het mij voor, werkelijk heel aardig; en toen beleefde ik een van mijn grootste triomfen: ik merkte met den eersten oogopslag wat er nog aan 't werk van Maud ontbrak: een kleinigheid, een niets, maar dat gedaan moest worden om 't figuur te kunnen maken. Ik wees het haar, vroeg of ik haar even bij de hand mocht nemen; en daar ging het ine
voorspoed in de atmosfeer; alles was licht, alles was vroolijk, alles ging gemakkelijk en als van zelf. Maud genoot; zij genoot als een frisch, jong kind in juveniel geluk van 't kun
en; wij reden en wij bleven rijden; en ik weet niet wanneer wij er wel mee zouden uitgescheiden zijn, als niet de zon achter den heuvel was verdwenen, wat voor onmiddellijk gevolg had, dat Papa en M
n stralen het weeldepad van al mijn zaligheid. Maud was zóó verrukkelijk schoon in dien langzaam aan tanenden glans, dat zij mij weer voorkwam als een soort godin, bij vergissing op de aarde n
cht ik bij elke villa, die wij langs kwamen. Maar 't liep een heel eind verre: het liep tot boven op den heuvel, tot
zich om, keek mij, met ietwat
zijn
lag. De boomen en de heesters droegen witte watten; een pad was tot de s
ichte, ik jubelde, ik vroeg of ik eens rond mocht loopen, om dat te be
el huisje hier en daar stond als vergeten kinderspeelgoed in de wijde ruimte; een bosch donkerde, dicht en zwart, als een rouwkleed op 't glinsterend wit va
tjes waren de groote, machtige "ferries" die heen en weer van en naar New York voeren. De huizen tintelden van lichtjes aan de overzijde; en gansch aan 't einde van den horizont, naar 't Zuiden toe, was 't of daar ergens een vulkaan in werking was: lichtschichten flikkerden, rookkolken somberden en een machtig-zwar
en doordringen: een po?zie, grootsch en machtig als de overweldigende, bijna vernietigende liefde, die in mijn boezem voor haar bruisde. Maar "Auntie" kreeg
en stonden tegen de wanden, rijke tapijten hingen aan de muren; een donkerroode looper liep langs een monumentale trap naar boven. Links hing een groot schilderij, zwaar, somber, onduidelijk. Ik ging er recht op af, om alvast te bewonderen; maar Papa hield mij tege
r en trad in een sal
Was om er naar te blijven staren en te droomen. De zachte warmte van een gedempt-gloeiende vulkachel vulde 't vertrek met een egale, koesterende luwheid en men had den indruk van ve
ig! Hoe pracht
derd. Laat ons de gordijnen dichthalen en licht aansteken
om zijn schilderijen te bewonderen! Ik had het reeds vergeten
ie zacht op een onyxen tafeltje gloeide. Een hupsch dienstmeisje kwam binnen
chennende hand ze met doodkleur oververfde. Het was alsof licht en ruimte uit de wereld verdwenen. Toen da
now! z
kee
in ieder geval te bewonderen. Ik was op alles voorbereid, ook op het ergste; maar wat i
m of kermis-kraam, van die dingen welke de handen doen kittelen om er met ballen naar te gooien en waar men 's nachts van droomt, in nachtmerrie-benauwing. Zij waren gefigeerd, dood, gedrochtelijk. 't Was iets zóó overweldigend-affreus, dat ik terstond besefte zelfs geen middenweg in mijn apprec
trotsch genoegen, terwijl Auntie's felle oogen flikkerden en M
y are very l
ur over haar wangen, sto
Courbet; een marine als van gegolfd karton waarop papieren schuitjes dobberden, een berglandschap met sneeuwtoppen, als geklopte room
't fijnste
en. Het ding was akelig netjes en banaal geschilderd als een chromo; 't was eigenlijk om bij te huilen en te snikken; maar ik jubelde alweer met laffe uitbundigheid; ik zei dat het precies zoo was in werkelijkheid e
j fotografie?n prijkten. En daar zag ik weer Papa, en Mama, en "Auntie" en ook Maud, doch nu in al hare verrukkelijke schoonheid, in baljapon en laag gedecolleteerd, als de prinses uit een sprookje. Ik werd er plotseling jaloersch van, wild-jaloersch omdat anderen vóór mij haar zoo hadden mogen zien en ik voelde 't heete bloed naar mijn wangen opgolven, terwijl een zwoele hartstochtsnevel vóór mijn oogen schemerde. Meer andere, meestal knappe portretten stonden naast het hare en Papa vertelde mij van wie die w
lens hebben) dat dit iets was, dat Maud geschilderd had. Ik ging er naar toe, boog er mij over heen, be
aardig ding
angen komen en 'k dacht dat P
ij,.... En hij verklapte 't, z
at het besef ervan eerst in mij moest bezinken. Ik ging weer naar het tafeltje toe, bekeek de aquarel met uiterst ingesp
n knap! kon ik ein
jub
en heeft, boven, op haar boudoir! L
interesseeren? v
er mij enkel dat ik de felle, op mij gerichte oogen van "Auntie" even met een eigenaardige uit
wijls heb ik daar met spanning over nagedacht en ben het nooit met mijzelf eens kunnen
wam, in het mysterieuze gedempte licht der Moorsche hanglamp van groen, rood e
nken in 't geval dat ik met haar getrouwd was en dat wij samen, als man en vrouw, naar onze slaapkamer ging
urde er bedwelmend naar fijne viooltjes. Er waren gemakkelijke, licht
r in mijn armen te nemen, haar te omhelzen en te zoenen, als in een hemel op aarde. En 'k wachtte, roerloos, strak, al
ng een lijvig album te voorschijn. Zij lei die op den divan
machinaal, al
itte klanken, die van mijn bewondering moesten getuigen, maar kende geen verschil tusschen een landschap en een zeegezicht. Ik ging op kleuren af, op felle vlakken, die nog eenigszi
afgeloopen. Daarmee mocht ik heengaan, bevredigd of onbevredigd, ik weet het zelf niet meer. Ik weet alleen dat plotseling een groote kilheid in mij doordrong en dat ik huiverde, als van scherpe kou. Het was alsof ik van een reuzen-inspanning verlost werd. Ik had het gevoel dat ik tusschen twee uitersten had gestaan: een formidabele ramp en een onuitsprekelijk geluk; en dat ik veilig aan de vreeselijke ramp ontkomen was, zonder echter het hemelsche geluk te proeve
ging, maar dat ik thee dronk toen ik weer beneden was, ja, dat herinner ik mij nog heel duidelijk. Ik dronk thee en nam met bevende vingers een paar koekjes.
t noodig was. Trok zij instinctmatig hare hand terug, of liet ik die instinctmatig los? Ik weet het niet meer. Maar die halve seconde voelde ik in mij, als een duizelingwekke
mijn oogen glinsteren in den nacht. En eensklaps had ik het besef dat mijn bestaan heel waardevol en dierbaar was geworden en dat ik heel goed er voor zorgen moest. Ik voelde mij ineens moe, doodmoe en uitgeput, maar toch zalig-moe en uitgeput. Ik had genoeg gedaan, d
rak ik hardop in 't stille van de wachtkamer en merkte niet eens dat de overige reizigers mij vreemd aankeken. Toen de trein voorkwam stapte ik er machin
was als dichtgeschroefd. Ik kocht een krant, keek er in, gooide hem dadelijk weg. Ik nam hem weer
et het mij dàt ik er was. Ik liep er weer uit zonder iets t
ár kon onttrekken en zonder nog naar iets te kijken of te zoeken liep ik recht naar mijn ong
tten, mijn strak-starende oogen in h
tehuis, aan 't schoone Vlaanderen, aan mijn vrienden, aan Tieldeken van Meylegem, en aan de fr
llend van de koude werd ik wakker, gooi
de Pennsylvania
d onder de dekens en d
Werewolf
Romance
Romance
Romance
Romance
Werewolf