Andersens Sproken en vertellingen / Morgenrood
ar de nieu
woonde, wilde den knaap tot zich nemen, opdat hij iets zou leeren en beter in de
en er echter nog anderen, wien hij vaarwel moest zeg
uit opgemaakt, dat het in de wereld niet heel billijk verdeeld is, noch voor honden, noch voor menschen! Niet allen zijn geschapen om op den schoot te liggen of melk te drinken; ik ben daaraan niet gewoon; maar ik heb zoo'n hondje wel eens in den postwagen zien meerijden en daarin de plaats van een mensch innemen; de dame, wie het beestje toebehoorde, had een fleschje met melk bij zich, waaruit zij het hondje liet drinken; en koekjes kreeg het, maar het snuffelde er op zijn hoogst eens even aan
kuste hem hartelijk op zijn natten snoet; daarop nam hij
Klim maar over de bergen, ik heb u het klimmen immers geleerd! Verbeeld
wilde niet, dat Rudy zou merken, hoe de t
t verloren; een reiziger, die jager wilde zijn, had haar dien
bergen trekken!?
de andere, ?ik neem niet graag afsch
eze deden een ?Mê, mê!? hooren en w
den Gemmi wilden, namen Rudy mee; hij volgde hen te voet. Het was een stevige ma
epen nu over en om ijsblokken heen naar den gletscher toe. Rudy moest nu eens een eindje kruipen, dan weer een eindje loopen; zijn oogen straalden van louter vreugde, en hij trapte zoo vast met zijn met ijzer beslagen bergschoenen, alsof hij bij iederen stap een spoor moest achterlaten. De zwarte aarde, die de bergstroom op den gletscher achtergelaten had, gaf dezen het aanzien, alsof hij beschimmeld was, ma
hen naakte rotsen, dan weer tusschen dennen en over groene weiden, telkens door afwisselende nieuwe landschappen; in de rondte verhieven zich de sneeuwbergen, wier namen de ?Jungfrau,? de ?M?nch? en de ?Eiger,? aan ieder kind in die streken en ook aan Rudy bekend waren. Rudy was vroeger nog nooit zoo hoog op het gebergte geweest en had nog nooit de uitgestrekte sneeuwzee betreden; hier lag deze nu met haar onbeweeglijke sneeuwgolven, waarvan de wind nu en dan een vlok wegblies, evenals hij het schuim van de golven der zee wegblaast. De gletschers staan hier, om zoo te spreken, hand aan hand; elke is een glazen paleis voor de ijsjonkvrouw, wier macht en wil het is, te grijpen en te begraven. De zon scheen
den drank, en er werd van het geheimzinnige karakter van het Alpenland, van de zonderlinge, reusachtige slangen in de diepe meren, van het heirleger van nachtspoken verteld, dat den slapende door de lucht naar de wonderbare, drijvende stad Veneti? overbracht, van den wilden herder, die zijn zwarte schapen over de weide dreef; al had men deze ook niet gezien, in allen gevalle had men toch het gek
en in zijn woede de boomen knakt, alsof het rietjes waren, die de houten huizen van den
at het gevaar nu geweken was en dat hij kon gaan slapen,
nog ver van Rudy's nieuwe woning verwijderd. Er vertoonden zich andere kloven, andere weiden, bosschen en rotspaden; ook andere huizen en andere menschen kwamen te voorschijn, maar wat voor menschen? Het waren wangedrochten: zij hadden akelige, bolle, geelachtige gezichten, hun h