Noli me tangere
nner
Manila. Wat hem den vorigen nacht droevig gestemd had
e makelaars, de naakte sjouwers, de stalletjes met eetwaren, de h?tels, "de restaurants", de winkels, tot zelfs de zware karren getrokken door de onverstoorbare onverschillige buffels, die er pleizier in schenen te hebben a
ers deed hoesten en hun oogen blind maakte; 't regende een dag en er ontstond een moeras, dat 's avonds de rijtuiglantaarns weerspiegelde, en ze
de beenen hingen kettingen, half gewikkeld in vuile lappen om de schuring of wellicht de koude van 't ijzer te ontgaan; twee aan twee aan elkaar verbonden door een touw, geblakerd door de
de kuilen op straat aan te vullen en 't vroolijk tingelen der zware voetboeien aan hun gezwollen enkels. Hij herinnerde zich huiverend een tooneel, dat op zijn kinderlijke verbeelding een diepen indruk gemaakt had: het was middag en de zon liet haar gloeiende stralen loodrecht neervallen. In de schaduw van een houten kar lag een dier mannen, levenloos met halfgeloken oogen. Twee anderen waren zwijgend bezig een rotan draagbaar klaar te maken, zonder toorn, zonder smart, zonder ongeduld, zooals 't eigenaardig karakter der in
om te dienen, in weerwil van haar natuurlijke onvolkomenheden, die zich ophief en weer nee
Gabriel waren niet grooter geworden
Espa?a, een nieuwe brug, trok zijn aandacht. De huizen aan den rechteroever der rivier tusschen rietbosschen en geboomte, daar ginds waar de Escolta eindigt en het eiland Isla del Ro
n, Chineezen, in patserige en potsierlijke houdingen, deftige monniken, kanunniken enz. In een smaakvolle victoria meende hij Padre Dámaso te herkennen-ernstig e
p de tabaks-blaren. Ibarra kon niet nalaten te glimlachen, toen hij zich dien sterken geur herinnerde, om vijf uur in de namiddag de Puente de Barcas omzwevend en die hem als kind misselijk m
rgeleken bij wat hij elders, ook in andere koloni?n gezien had. Hij keek naar rechts, en daar zag hij 't oude Manila, nog
kelde volkeren, die 't stoffelijke niet veroordeelen en niettemin geestelijk meer
staande naast de wandelplaats de l
hij bij zijn afscheid tot hem gesproken had, weerklonken nog in zijn ooren: "Vergeet niet, dat als de wetenschap het erfdeel van de menschheid is, alleen de moedigen die erven", had hij vermaand. "Ik heb getracht je bij te brengen wat ik zelf van mijn leermeesters heb ontvangen. Ik heb dat kapitaal trachten te vermeerderen zooveel ik maar kon, en ik geef het over aan het komende geslacht. J
ingen antwoordde
ijnen, dochter van Spanje, bovenal het Spaansche vaderland! Nee, wat
overdakt met rood-geverfd zink. Noch werden zijn blikken afgeleid naar Malate, noch naar de cavalerie-kazerne met haar boomen voor, noch naar de bewoners, noch naar de
okken door enkele log en onverschillig voortsjokkende karbouwen den breeden stoffigen weg, waar de felle tropische zon blaakte. 't Weemoedig, eentonig gezang van den karrevoerder boven op den rug van den buffel begeleidt het snerpend geknars van 't droge wiel met de ontzaggelijke as aan 't zware vehikel. Soms klinkt het
ene over 't hobbelig terrein, ging een bamboe-brug
g" zeggen
de schrijver