Oudheid en Middeleeuwen
unstzin onderscheidde, zooals de Babyloni?rs, noch groote werken uitvoerde, zooals de Aegyptenaren, noch door veroveringen zich ee
n en ondeugden toeschreven: bij de Isra?lieten (want dit volk hebben wij op 't oog) bleef h
ls hun' stamvader Abraham, een herdersvorst uit het land der Chaldae?n, die van daar vertrok en zich in het tegenwoordige Palestina nederzette. Zijn kleinzoon Jakob (Isra?l) trok
, waaruit zij eindelijk verlost werd door een' man, die in aanleg en ontwikkeling verre boven zijn volk sto
onderwezen. In weerwil van zijne opvoeding en leefwijze onder de verdrukkers zijner stamgenooten, bleef hij toch met eene vurige liefde voor dezen bezield. Het
n het Beloofde Land, het land, weleer door de aartsvaders bewoond,
eenigen waarachtigen God bleken zij niet standvastig te zijn; zij hadden maar al te veel geneigdheid om de afgoden te dienen, die zij in Aegypte hadden leeren kennen. Alleen een man als Mozes was in staat zulk een volk in toom te houden en te
ftige Kana?nieten kon worden ontrukt. Eerst na eene veertigjarige omzwerving kon Jozua, Mozes opvolger, het groote plan volvoeren. De edele Mozes zelf mocht het doel van zijn werken
dienst geregeld werden. Bovendien bevatten zij vele nuttige voorschriften, betreffend
rstand, of liever aan de priesterkas
eslacht van Mozes broeder A?ron; de priesters, allen uit den stam van
n met hunne krijgshaftige naburen (Philistijnen, Moabieten, Ammonieten), waarbij zij dikwijls in dappere mannen, Richteren genaamd,
elturige volk dezen vrijzinnigen r
verdeeld in twee rijken: dat van Juda met Jeruzalem en dat van Isra?l met Sichem (later Samaria) tot hoofdstad (986). Beide
, werd in 721 v. C. door Salmanasser, koning van Assyri?, overwonnen. Het rijk Juda bleef langer bestaan, maar ve
n gesticht. Nog een enkele maal wisten de Joden onder de dappere Maccabae?n hunne vrijheid te bevechten (167). 't Was slechts een korte flikkering van macht. De alles overwinnende Romeinen maakten eenige jaren voor Chr