De Kerels van Vlaanderen
s gebeeldhouwde schrijnen en doozen, vergulde lampen, kristallen drinkvaten, zilveren dischgerief, een kruisbeeld van elpenbeen; alles zoo k
lia droomend op deze tafel, nam het een of ander voorwerp in de hand, keerde het om, bezag het l
in zulk dankgebed. Een blijde kreet ontsnapte haar; met de
daar ... mij
schalk die een zwaar kunstvoorwerp op den arm droeg. Het geleek aan eene kerk, met vensters en
zijns meesters, het gulden kerkje
ontroerd den jongeling
eloos maken van geluk en fierheid? Is
or u, lieve Dakerlia,",
e goedheid, uwe lie
geschenk niet toe. Het is eene gift van mijnen oom, den proost. Zie, Dakerlia, de dubbele poort van het kerkje kan men openen. Hierbinnen, op een
Een he
den grooten heiligen Don
eer proost! St-Donaas
amer zetten", bemerkte Witta, "dan zal de booze
n God en zijnen dienaar St-Donaas dagelij
j het zetten, nevens dit schoone kruisbeeld, tusschen gene twee albasten vaten, die ik zal doen vullen met geuri
en uitgestort, greep de jonge ridder zijne verloofde de hand en leidde haar tot eenen leunstoel; hij zette
ht dagen, en de hemel
e jonkver Wulf, blozend va
legde den arm over haren hals, trok haar teg
, dan wordt gij mij een
er vriendin terugtrok, rolden twee dikke tranen,
u dus eensklaps door den gees
eeuwige treurnis; dat ik, tot bij het graf, eene andere vrouw haar geluk moest benijden ... en nu, zoo onverwachts zal ik uwe bruid worden; geenen enkelen dag zonder u te zien, u te h
rn geheel is bedaard. Burchard Knap is gestraft geworden, onrechtvaardig gestraft, zeker; maar hij heeft zich onderworpen, en deze gehoorzaamheid van den ontembaren Kerel schijnt onzen heer graaf te hebben verzoend.
r Segher Wulf, die, in plechtgewaad, met h
aar Dakerlia liep tot hem, leidde hem bij de tafel en toonde hem met blijden hoog
werk te hebben bewon
em door onze tegenwoordigheid hulde te brengen. Zult gij
r even eerst gekomen. De groote dag nadert zoo snel! Wij hebben nog
heb uw huwelijkskleed gezien bij Janne Elshout, en uw kanten hulsel bij Aleide St
ijn, vader!" ant
brecht. "Heeft de blanke lelie, heeft de frissche lenteroos vreemd
de jonkvrouw. "Schoon en prachtig opdat mijn bruidegom
ik heb maar één kind en moet mij al eene groote opoffering getroosten. Doe dus naar uwen
" riep zij uit, terwijl zij hem aan den
ar den burg?" vroeg mher Wulf
oordde de jonge ridder. "Daarbij, de gemoederen zijn nu weder gestild,
uurt. Een van 's graven laten, die buiten Yperen woont, meent Burchard omtrent Loo in de duisternis op een reusachtig paard te hebben ontmoet en herkend. Burchard zou dus in geheime betrekkingen staan met Willem Van Loo? Wat beramen zij? Onze heer graaf, wien deze samenkomsten van Willem Van Loo met Burchard moeten bekend zijn, zal
voor Burchard te bekomen. Hij en de kastelein zullen dan het huis te Bethferkerke op hunne kosten d
dagen te Veurne vergadert, over onze zaken beslissen?... Dankt God, mijne kinderen, dat gij dan reeds zult getrouwd zijn, anders mocht nog
en nog de hand, verliet zijnen S
zaal wel een honderdtal ridders die, bij groepen verdeeld, s
riend de hand, en bleef eindelijk met den proost en den kastelein in gesprek, totdat
e laatste had onmiddellijk tot de nastaande ridders iets gezegd dat niet allen even goed beviel, want Eustaas V
tond, om de reden van dien twist te vernemen. Hier hoorde mher Wulf
, vier deniers bij hun huwelijk, en vier deniers bij hu
eg Segher Wulf zeer stil a
het had gehoord, antwoo
n, mher Wulf. Van de Kerels sp
eft het recht niet om hun den tol der dienst
het vast inzicht om hier eenig gerucht te doen ontstaan, dat de Erembalds bij
rels zijn de eerste bewoners dezer landen geweest. Hunne vaderen waren trotsch op hunne nooit g
elbrecht zegevierend. "Men kan het niet. Voordat onze vorsten, ter verlossi
valsch!" riepe
r leenhouders hebben de Kerels zich eene vrijheid
rdiging en toorn; maar hij bedwong zijne onts
en het onrecht aanraden. De Tancmars misleiden u. Ik bezweer u, leent hun de hand niet; laadt niet op u de schuld van Vlaanderens ondergang! De Kerels vragen van u niets dan vrede
n er tusschen, hetzij om de bedaardheid aan te raden, hetzi
ne bijzonderste vrienden, stonden lachend nevens hen en fluisterden soms stille woorden aan hun oor, als om hen aan te moedigen, te
n woede los te barsten; de gedachte dat de graaf alle
lds niet behagen, dat deze waarheid worde verkondigd. Het is te begrijpen, zij zijn zelven van Kerlenbloede. En gij, mher Wulf, waarom tre
n valschaard, een lasteraar, gij liegt! Ik daag u uit tot eenen kamp op leven of dood. De God des hemels besliss
rgen doel had bereikt, aanschouwde spotlachend zijn
dus dat gij een lafaard z
eenen gesloten kamp te treden met iemand die niet vrijgeboren is. De vrije geboorte van mher Segher Wulf i
etsende woorden, met de hoop dat hij hem dus tot ongeduld zou drijven. Hij noemde hem schijnheilig
Ghyselbrecht, die meer dan eens herhaalde
men mocht vreezen dat eindelijk deze woordentwist in een bloedig tooneel zou veranderen, d
enen hoek der zaal, alles onbewogen had aangehoord. Hij drong door
en ridder, ik aanvaard den handschoen en den kamp totterdood!
and te doen verkondigen dat men de Erembalds als onvrije lieden aanzag. Jacob Van Waesten wilde evenwel hunne spitsvondige redenen niet aanhooren, en behield den handschoen. Hij meend
oorgang aan den vorst, die langzaam tusschen hen voorbij stapte en eene hoogte in het diepe der
schuldigd is? Dat grove dorpers, onbeschaafde lieden zich aan zulk verbreken plichtig maken, dit laat zich eenigszins begrijpen; maar rid
er graaf mij het woord te
adsheer spreke!
op de ontkenning van der Kerlen vrijheid en op de redenen van de weigering zijns zoons, dat de Erembalds hem knarsetandend aanhoorden.
de Leeuw, om den graaf te verzoeken den kamp te willen goedkeuren en zelf tijd en plaats te bepalen op
ijzen en verbieden van den kamp; maar Jakob de Leeuw wedersprak hem met vee
ims de hoofden te zamen en fluisterde
egher Wulf in hunnen naam het oordeel Gods inriep en een ridder den handschoen had opgeraapt raadde hij den vorst dezen beslissenden kamp toe te sta
oed. Zij achtten zich verzekerd dat de reusachtige Jakob Va
deze woordenwisseling geluisterd. Nu
innen onzen burg van Brugge. Wij gelasten den kastelein en onze overige ambtenaars de krijtwaarders[47] te verwittigen en te zorgen voor al wat er, volgens de gewoonten der ridderschap, tot dezen kamp behoeft. Da
euw, door weinige vrienden
en de Kerels te ontsteken en gelegenheid te vinden om zelfs de vrije geboorte der Erembalds te loochenen. Had Ghyselbrecht Tancmar het gevoelen des vorsten uitgedrukt? Hadden de Erembalds zich bedrogen over de schijnbare bevredi
eed hun begrijpen dat zij binnen de zaal zich moesten begeven om te weten wat men daar tegen de Ker
te, vertraagde hij zijnen gang, als vreesde hij zijne woning t
t, zou het niet uitgesteld moeten worden, zelfs al wierd hij slechts ernstig gekwetst? En indien dan intusschen het geduchte onweder losbrak en de Kerels t
hij langzaam voort, zich op voorhand geweld aandoende
met Robrecht en zijne zuster zich nog bevonden, speelde hem een glimlach op d
staarde hem
ontsteld; u is iets
eeft u dit gezegd?" mompe
zie het in den gron
e Ghyselbrecht, durfde in tegenwoordigheid der ridderen beweren da
lia met eene vonk van ver
en onbeschaamden overmoed dat hij ook den Erembalds en z
en ridder, geen Erembald daar om he
, dat ik onmiddellijk de ee
aps bedarende, "gij zijt te oud; maar hebben onze jo
heden ten hove geweest, ik hadde den onbeschaamden I
ander ridder, zonder wraak te eischen, ons geslacht zoo diep had laten hoonen, gij zoudt hem lafaard noemen
aan onzen schoonen hemel!" klaagd
uwen handschoen opger
g dat ik, als Kerel, geen vrij man zou zijn en hij,
et oogen die van plotselijke blijdschap straalden. "Ghyselbrecht heeft g
ijn leven de eer van mijnen eigen naam of de eer van ons geslacht te verdedigen gehad? God heeft
om zijnen hals en zeide,
plicht vervuld, met de lasteraars der Kerels tot zwijgen te brengen, maar ik ben toch zoo gelukkig dat Ghyselbrecht den kamp heeft geweigerd
t ik vechten
gij moet
iddag, te
Ghyselbrecht he
heeft mijnen handschoen opg
e handen voor de ooge
?" zeide Robrecht. "Uw heer vader zal niet strijden. Ik neem zijne
n den krijt!" riep Dakerlia m
zer moet toch den gewor
iden; gij doet mij
s onmogelijk, mher Snelo
en gil. Haar vader vatte ha
ontmoeten. Gij, zoo moedig en zoo fier, zoud nu misschien gaan wenchen dat ik laffelijk den wreedsten
t, de hand op den mond haars vaders en ve
rgevoeld, ik heb het gedroomd ... maar indien mijne smart en mijn schrik eene andere bron hebben dan de liefde tot u, m
jfelen aan uwen moed. Gij hebt zoovele schitterende bewijzen uwer onversaagdheid gegeven. Nu zijt
en ik terugtrad, ik, die den handschoen heb geworpen? Mij ontbreekt de mannelijke kracht nog niet, en ik zal toonen dat de oude Wulf Van Lampernisse nog de sterkte, de behendige kamper is van vroeger dagen. Dakerlia hee
uw tegenkamper?
nlijk niet", antwoordde
naam i
van Waesten
euw van Waest
beeft? Hij, uw tegenkamper?" kreet Dakerlia op den toon d
stortte tranen op zijne borst en bleef zoo ontroosbaar weenen en snikken, welke pog
tno
4
ens eenen Kerel, om dezelfde reden, vindt men aangeteeken
4
k noemde men
n sie uten
waerders to
Vos, vers