De roman van Bernard Bandt
geweest, maar de breede porte-brisée was weggenomen, zoodat 't nu één langwerpige ruimte was geworden, met drie ramen vóór, aan de stra
boven waren de magazijnen van de firma, die
mste huizen in sommige branches. Het
accoord en de trekker niet soliede geweest. De patroons hadden nooit een privé-kantoor gehad, hun schrijftafels stonden op een halven meter afstand van de bedienden-lessenaars en een bezoeker kon amper een plaats en een stoel vinden, maar in
beschutting. Onder en boven de lessenaars dikke liassen met, scheef er over heen, kromgetrokken goorgele borden, waar de grijzige en blauwige paperassen slorderig onderuit piekten. Op de borden de conventioneele allegorische voorstelling, nauwelijks herkenbaar door onooglijken ouderdom. Mercurius en Neptunus tegenover elkaar liggend, en om hen heen vaten en kisten en masten en zeilen, en in 't midden met van die mooie krulletters [waar-de-menschen-nu-geen-ti
en rossigen ronden buik en een glimmende pij
chtbaar hier en daar tusschen de lessenaars en 't plafond en achter de kachel, was benauwd-vol leelijke ornamentieke bloemen,
n de heeren, hun leeren, platgezeten armstoelen er voor en hun
of 't soms niet te gauw liep. Want de jonge meneer was anders nooit zoo laat. De andere bedienden zaten te praten en te lachen, draaiend en wiebelend op hun krukken, maar de boekhouder, een ernstig man, erge
d hem voor den gek, met spotlachende uitroepen van verbazing, en een tweede jongmensch met een vlekkerig-rood gezicht en een vies boordje zat er om te grinniken met zijn groote roode handen op zijn knie?n, zijn magere beenen lummelig bengelend langs zijn kruk. De ?jongste bedien
met zijn ellebogen op zijn lessenaar en zijn hoofd tusschen zijn handen, ingespannen te lezen een
en langen geeuw. ?Ook aan de fuif geweest van nacht.... Hij z
oman werd in een la gegooid, de krukken werden schielijk aangeschoven, en toen Bernard binnen kwam, z
Morgen, meneer!" zeiden de bedienden, ev
de zakenzorgen, die hij wist dat komen moesten, hij negeerde ze nog, met zekere minachting, de plichten, wier dreigend naderen hij vaag voelde. Nog even was hij man van de wereld, en nog even was hij ridder, droomend van zijn dame. Midden in een belangrijken brief, een brief van een nieuwe connectie over condities en courtage en termijnen van betaling, las hij driemaal een zin over, die maar niet tot zijn bewust denken doordringen wou, zich aldoor precies herinnerend een houding en een blik van Mimi in de quadrille en hij kreeg een warmen blos van genotvol herdenken. Zijn blik dwaalde over de
gelijk-verliefde stemming gevoeld, waar hij zooveel van hield, met dat streelend bewustzijn van zoo iets geheims te hebben met een meisje, een pikante verhouding tot een mooi-meisje, een verhouding zonder naam, niet te zeggen met woorden, maar toch bestaand, werkelijk bestaand. Hij kleedde zich met meer zorg dan anders, met aandacht kiezend zijn schoonen boord en manchetten. Hij herinnerde zich wel even met een gevoel van v
waarvan hij nu pas besefte hoe dwaas en dom ze geschenen moesten hebben, en een twijfel of 't wel zoo zeker was, dat ze zich aan hem gelegen liet liggen, een twijfel of ze hem niet voor den gek gehouden, zich wat met 'm geamuseerd kon hebben, merkend dat hij onder haar bekoring was. Want natuurlijk had ze dat gemerkt. En ze was zoo coquet, zoo dol-coquet! En dan was er André met zijn opsnijderij. Och, no
kens weer terugkeerend tot zijn verliefd gedroom. En veel te gauw stond hij voor de deur van zijn kantoor. Hij had 't wel voorbij wil
en tijd lang met zoo'n animo bezig, dat hij aan niets anders dacht, en dat voelde hij ook in-eens met verbazing. Maar toen hij wat tot rust gekomen was, zittend aan zijn schrijftafel, kwam dat soezen over haar weer, nu soms in-eens met een krachtig, ongeduldig verlangen, dat droog brandde in zijn polsen en binnen in zijn handen, en dat beklemmend bonsde in zijn borst, en soms met een plotselinge verslagenheid, een zich niet
meisje.... Als Mimi er niet geweest was, dan zou hij misschien zelfs wat verliefd zij
oot er niet mee op. Blijkbaar placht ze niet te komen bij iemand dien hij kende, behalve de van den Bosch'en. En daar was ze nog niet eens bizonder gezien, en veel zou ze er ook wel niet komen
of ze gewoon was in 't
d zoo laks en bedeesd in die dingen! Waarom had hij haar niet met meer beslistheid zijn hof gemaakt, waarom had hij niet beproefd haar heelemaal in te pakken en een afspraak met haar te maken of tenminste 's gevraagd waar hij haar weer zou kunnen zien! Dat zou toc
as nu eenmaal zoo!
e gedribbel van mannen in 't zwart, met zenuwachtige gezichten, die smart zonder tranen, die vroolijkheid van jij gisteren ik vandaag, dat brutale lachen om bofferij, dat zuur-zoete lachen om galgenhumor en galligen spot. Hij kende verscheidene van die menschen particulier, toch voelde hij zich eenzaam. En zoo gauw mogelijk ging
uiden stierven dan weer weg, met naargeestige nagalmen, en dan voelde Bernard weer des te meer hoe stil 't om hem was. Hij kwam tot rust. Hij kon er zich nu haast niet meer indenken, hij begreep 't niet meer, dat hij nog zoo kort geleden uren achtereen had doorgebracht in een wijde balzaal, doorgolfd van licht, muziek en kleurige toiletten, hij kon er zich niet meer indenken, soezend onder zijn werk door, aan zijn ouden lessenaar, tusschen de wanden van zijn saai kantoor, kil en kleurloos in den wegschemerenden middag. Zoo'n
oge en vond den middag lang,
p en voelde een neiging om over zijn verliefdheid te praten, zoo vol was hij er van. Hij schrok, bang voor die neigi
lvrinden zien zitten, of hij ve
, met een ernstig gezicht, wat hem vreemd stond. Hij had 't tegen Sam, die verontwaardigd keek en antwoordde met ?Och, wel nee!.... dan heb je 't niet begrepen!.... dat was heelemaal de kwestie niet!" En toen begonnen ze tegen elkaar in te redeneeren, maar André overschreeuwde gauw de correct bedwongen stem van Sam. Gerrit zat te grinneken om hun getwist, kl
nder vertooning. En zoo ook, schoon wel 't minst, Gerrit Volle. Want al was die dan wat schriel en wat gesloten, om zijn domheid te verbergen, hij was toch ook erg goedhartig, hij had soms iets stil-gezelligs, hij zou je nooit tegenspreken vooral als je hem zoo nu en dan ook 's gelijk gaf, wat hij altijd erg prettig vond. Toch hie
ist daarom misschien - keerde André zich in-eens naar Bernard met 'n luidruchtig, u
nard koeltjes, ?b
Ik heb gedroomd van dat aar
erde Gerrit, die naast hem zat iets toe, en toen lachten ze beiden, kijkend naar Bernard. Die voe
r was nogal gezellig, vond ik, de dames ware
ijn glas neerzettend, ?dat begrijp ik waarachtig niet! Dan zit-je toch véél gez
er niets aan en 't kost-je nog geld ook; 'n rijtuig, 'n paar handschoenen, 'n fooi, 't
u houdt van dansen.... en je hebt n
f anderen mallen streek uitgeha
een eenvoudig gebaar zonder fattigheid - en zei, met oogen die kinderlijk-vroolijk lac
?.... Wat was er v
r bleek me dat-ie van den ouden heer Van Daalen was, 't stond er in,.... 't was ook een hooge zijden
daar niet meer bij, Bandt!.... Waarom was je ook zoo gauw uitgeknepen?.... Je
es aangevuld met couranten!.... 'k Heb er vandaag den heelen dag mee geloopen, en op de Beurs heb ik eenvoudig even aan den oude
i-die," vr
... Hij was een beetje grof.... Nou ik heb 't ding dadelijk door een kruier aan zijn kantoor laten
uwe nijdasje!" l
kennis, die aan een ander tafeltje zat met een juffie, en over de groenten, die aangebrand waren, en over den kelner, die te langzaam was en volgens André's dictatoriaal decreet geen fooi zou hebben. Maar ze gaven hem later t
hij moest zich gaan verkleed
zijn kamer. Hij stak er 't licht op en ging op zijn kanapee zitten, half-liggend, met een stapeltje tijdschriften en boeken voor zich op tafel. Hij was al begonnen aan een interessant artikel in de ?Ninet
e, warm-doezig en suf, hij kon niet goed doordenken over zijn
ruk gepraat dof, als op een afstand; en ook al zijn stemmingen van gisterenavond voelde hij terug in verwarde
zich dikwijls zoo dwaas ongedurig, zoo kinderachtig tobberig tegenover al die stil-staande, stil-hangende dingen, die
j alleen was drukte 't hem, dat zwijgend wachten. En van avond
kerkklok loom bonzen tien uur. De sombe
.... hij had 't immers dien mid
Hij kon 't nie
h wel 's zien dat hui
- en trok zijn jas weer aan en zette zijn hoed en zijn kraag
gen, voelde hij in zich wegdroomen zonder herkenning. Hij keek de menschen niet aan die hij tegenkwam. Hij was heelemaal weg nu in zijn week gesoes, hij was te moe om zich te verzetten, om iets anders te
?van Keppel" stond met krulletters op den post van de deur geschilderd. 't Was een deur met traliewerk, waarachter matglas, zoodat je de gaslichtschemering in de gang zag. Ook
voor het huis. Hij voelde zijn hart met vreemde volheid bonzen, op naar zijn keel, zijn handen gloeiden in zijne wijde jaszakken. Maar er kwamen menschen aan en hij begreep 't zotte van z
zaam af, zoo diep mogelijk
ep hij de grachten af en straten door, luisterend nu
't samen-zijn, 't intiemste, met een vrouw, een vrouw die zich gaf aan hem en aan wie hij zich mocht geven.... Het werd weer zijn lang-gekend, stil-gekoesterd verlangen naar haar, de onbekende, de vrouw die hem lief zou hebben, naar den diepgloeienden, toch zoo teer-innigen blik van haar oogen, en naar haar aanraking, o de aanraking, van haar handen, van haar armen, haar lippen, van haar heele lieve lijf, 't tengere, 't slanke, 't gladde, 't d
mde hem telkens wanneer in de zwak verlichte a
waren als een diep-weemoedig, vreemd-klagelijk geroep.... Toen voelde hij zich
r, klam-bezweet in vag
eusen angst en 't deed hem aan met afschuw, dat dat kon, dat zoo'n vrouw in-eens maar voor hem stond en dorst te lachen met haar gemeen-berekenende oogen en haar flemerig-vertrokken mond, dorst te lachen met een beestachtige gemeenzaamheid, tegen hem!.... O 't platte, o 't leelijke, gemeene, dat gniepig u
op zijn kanapee,...
eeke toegeven aan zijn jongensachtig verliefd gesoes. 't Was jammer, hij had dat stuk eigenlijk zoo graag uit w
voelde 't nu pas goed, nu hij weer zat. Zijn hoofd was zwaar van slaap en