De roman van Bernard Bandt
edienden, gestommel op de trap, veel stemmen, allerlei stemmen, en daaronderdoor het moeten schrijven van brieven, het doen van werk dat haast had, dat klaar moest voor morgen, geja
oomen, dat hij wel wat anders had te doen altijd. De man was dan ook overal bekend om zijn
versch brood en warme koffie. Hij herinnerde zich nu ook weer Mimi, en dat hij den heelen ochtend niet dan in de bijna wegschemerende verten van zijn innerlijk bestaan met haar was geweest, en door den drukken morgen was zijn geestesleven opgewekt tot zoo groote intensiteit, dat hij haar in eens weer za
ook maar e
hield van hem.... o! dat zou nooit kunnen, onmogelijk!.... En 't zou ook immers allerdwaast zijn en trouwens
m zijn geestkracht te stellen tegenover de hare en dan te genieten van de overwinning - maar hij voelde ook dat hij waarschijnlijk een straatje om zou loopen, als hij haar plotseling aan zou zien
hij dan toch
de-moeite-waard in vergelijking met dat studentenbestaan, rijk aan feiten, aan dingen gezien en dingen gedaan, aan oogenblikken van intense emotie, rijk aan allerlei openbaring van weten, van kennen, van leven. Hij voelde zich een beetje bitter, miskend, niet door menschen, maar door het leven. 't Had immers ook aan hem zooveel kunnen hebben. Hij had daar immers bijgehoord, hij had immers ook student moeten zijn. Waarom had hij toch, zich zelf niet begrijpend, koopman willen worden?.... Hij was wat jaloersch op zijn vrind, maar hij liet 't hem niet merken, luisterend naar zijn verhalen met belangstellende aandacht en opmerkingen van sympathie, hartelijk in zijn toon en manieren. De ander, daar
. Want hij moest nu weg en Bernard moest naar de Beurs. Hartelijk, beiden blij-geroerd door elkaars teruggevond
eidenaar, oploopen kwam en vroeg of hij meeging. Toen opruimen en nog een paar kleinigheden afdoen, en nog wat zeggen tegen de weggaande bedienden, terwijl de student daar al stond, leunend tegen een lessenaar in een beklemmende wachthouding.... Goddank!
die was overgekomen van Zaterdag tot Maandag om, zooals hij zei, de peentjes 's op te scheppen in Amsterdam, om 's los te zijn, vrij en uit. Want in den Ha
't-gesprek, maar gaf zich toch niet heelemaal; een zekere zucht om af te steken door correctheid, door netjes doen en netjes praten bleef hem eigen. Maar de Hagenaar had zich dadelijk overgegeven, hij deed mee als had hij 't modieus-voorname pakje van zijn Haagsche manieren thuis aan den kapstok laten hangen. Hij trachtte zelfs de andere
de halfliggende lijven van heeren die hun koffie dronken. 't Was er vol. Overal van die ronde tafeltjes met die rustig kletsende hoofden er om heen en een gegons van mannestemmen en nu en dan zwaar mannengelach. En in die zwoele atmosfeer, vol rook en geurigen damp van koffie, deed dat Bernard aan met een stemming van gemakkelijk-luchtig van uur tot uur leven, zonder zorgen en zonder diep-pijnigend, aftobbend gedenk. Hij voelde zich behagelijk. Hij was zijn dagelijksche droo
noegelijk kringetjes voor zich uit, ze naoogend met een leuk air van zich kalm door de anderen te laten amuseeren. En Gerrit, die wat ouder was, die al een lang jonge-heerenleven achter den rug had, was haast altijd klaar om velerlei inlichtingen te verschaffen omtrent de menschen, die in 't gesprek werden genoe
chef na te doen, die een typische oude bureaucraat scheen te zijn. En dat die ambtenaars-vrouwen, en -dochters zulke mooie kleeren dragen, wat ze uitzuinigen op de slagersrekening, dat vond hij bespottelijk! Dat den fijnen meneer uithangen en thuis hongerlijden. Maar zelf snoefde hij, in vage termen, op galante avontuurtjes met a
ntonig, onafwendbaar-telkens-terugkeerend gekrijsch van venters, 't ergerlijk aanmatigend hei-geroep en brutale lachen van troepen opgeschoten jonge-kerels, die, aaneengesloten tot dichte drommen, slungelig doorsloften in een dreun, plotselinge gapingen stootend in de lam-meegevende volte, wijde gapingen van naakt asphalt, die dadelijk weer volliepen als de geul die een
s geheimzinnig-dreigends in dat nachtelijk gekrioel van wildbewegende menschenlijven, in die brutale luidruchtigheid, zoo dicht onder het stil-groote, zwijgend-grondelooze zwart. 't Gaf hem een voorgevoel van naderend onheil. Het drukte hem, maakte h
en, hel gekleurd, blinkerend en schitterend door 't buffet vol glaswerk en veel spiegels overal; maar in 't midden lag als een stralend centrum van warme gezelligheid de groote groene leestafel met de rustig-groen-gekapte lampen er op en de stapels kranten en tijdschriften in donkere porte-feuilles met koperen knoppen, en er om
n dat tafeltje en bestelden bier of grog en staken nieuwe sigaren op, en Hendrik en André, die in dezelfde branche van handel waren, begonnen samen over zaken te praten, een quasi-gewichtig gesprek als van twee ambassade-attaché's, waarbij veel werd gefluisterd en geknipoogd en stil, beteekenisvol geglimlacht. Terwijl zaten Bernard en zijn oud
om hun tafeltje en van den hartelijken vrindentoon en de opgewektheid van den student. En hij proefde, als een fijne vrucht op zijn tong, den weemoed van die herinneringen aan zijn schoolmakkers.... Toch was er ook iets, dat hem drukte, heel licht en onbestemd, maar hij had geen tijd
ijn en vlug. Maar Bernard had er gauw genoeg van. Hij werd warm en suffig, 't spel vorderde te veel inspanning van hem, hij voelde de fut om goed op te letten en slim te spelen wegzakken uit zijn warm hoofd. Ook was hij nu verzadigd van de indrukken van licht en gezelligheid, hij kon ze niet meer opnemen; 't geroes om hen heen, 't lachen en praten en de koffiehuis-atmosfeer werden hem hinderlijk. Hij voelde zich lam-loom worden, warm, v
ek met zijn ?beroerde manier van trekken" en de ander had
s mee, dien hij voorstelde. 't Was een schilder. Een boo
e er nu met
en van slimme zetten en bofferij en verlakkerij, en de indécente verhalen en raadsels en uien. Sam gaf de dingen, die hij vertelde, een zekere distinctie door zijn beschaafde uitspraak, door de détails van zijn verhalen bedaard en geduldig te verzorgen, zonder haasten, dikwijls afdwalend met allerlei koddige zinswending
an den een, dan den ander aankijkend met zijn zinnelijk-guitige oogjes van levenslustigen lekkerbek. Hij gebruikte platte termen, ruwe volksuitdrukkingen zonder eenig onderscheid in stem of intonatie met zijn overige woorden,
zeggen, dat hij er bij zat als een luis op een leer. En Sam, Hendrik en Gerrit keken elkaar soms even aan en begonnen dan te lachen, onder elkaar pret hebbend om ?
ou zijn ziel naar boven komen, en op zijn zwijgend gezicht zouden zij zien wat niemand zien mocht. Zoo was 't, maar hij schaamde zich omdat hij niet dorst, en daar hij schaamte niet verdragen kon zat hij die weg te redeneeren, zich beduidend dat hij er wèl aan deed mee te doen. Dat dit zijn vrinden waren, die recht op hem hadden, dat hij gezellig, maatschappelijk moest zijn, en maken dat ze wat aan hem hadden. Dat hij zich niet moest verbeelden dat hij er niet bijhoorde. Wat een nonsens!.... Waarom zou hij er niet bijhooren?.... Was hij soms een dichter, een genie
ijk dat de anderen niet beter wisten of 't ging van harte; hij lacht
p, maar hij droeg ze slecht voor, de helft vergetend, zich telke
; ?Zoo.... zit je weer te vuilbekken?" En toen tegen Gerrit, vertrouweli
end, gaf geen antwoord, vertelde r
nden en begon bij wat hij zei met zijn vlakke hand op tafel te slaan, zoodat de kelners en de menschen aan andere tafeltjes naar hem keken. Maar eindelijk ging 't ook André, die nu alle houding
Hagenaar, ?daar moe
geen jaren geweest
en liepen zwaar-loom 't koffiehuis uit. En langzaam aan, drentelend, in een ongeregeld, woelig troepje,
den zwakker en verder werden, en de nacht - als hij zoo even naar boven keek en de kille, ijle lucht opsnoof - al wijder en stiller en geheimzinniger, toen vond hij er iets onwezenlijks, iets onmogelijks, iets helsch-waanzinnigs in, dat ze nu naar die sletten-en-kroegen-steeg gingen, dat hol van zatheid en gemeene
nden, wachtend, loerend, armoedige sletjes, in fletse, donkere burgerjuffrouw-plunje, bruinig en gitterig. De schilder sp
den hoek om en trok
donkerder. Daar waren geen winkels meer, maar tusschen de rossig-grauwe, gesloten huizen, vunzige, donkere kroegjes, waar wijven in helgekleurde jakken en met geplakte ponnie aan de deur stonden, die de heeren fleemend inviteerden om binnen te komen, met lijmerige uithalen uit 'r vette speekselmonden, en hen najouwden als ze lachend voorbijliepen. Daar brak alleen hel-l
e, in een halve cirkel, zes meiden, erg gedecolteerd, beschilderd en bepoederd. Ze zaten te geeuwen
!" kommandeerde André. En de meiden op 't tooneel zetten zich in opgewekter houdingen, als karikaturen van elegance, op hun matten koffiehuisstoelen, en één kwam naar voren, en ging een duitsch liedje aframmelen, accentueerend de dubbelzinnigheden met gemeene gebaren. De anderen begonnen te lonken en kinderlijk na?ef te doen en te gichelen e
om beurten hun liedjes a
toen hij die dans zag. Strak-idiotig tuurde hij er naar, uit zijn fletse oogen, rood-ontstoken. Hij bleek dronken te zijn, dronken van glaasjes gemeene, heete pons, die hij 't een na 't ander naar binnen lebberde. En na de danse du ventre klommen André en de schilder op 't
n den pianist. Maar 't was ook maar een klein beetje en zonder sentimentaliteit. Want hij was vervallen in een hem vreemd gedenk, in trotsch-onverschillige, koel-cynische overpeinzingen. Hij dacht met hardheid, met steenen minachting over zich zelf en zijn omgeving en zijn leven. Hij had nu ee
dat hij onwillekeurig opstond en zei: ?Kom, gaan jelie mee?" En hij liep 't lage zaaltje uit, en de anderen, ofschoon
aar toe," vroeg de
'k ga naar bed,"
ndré, ?wordt jij
ee," vroeg hij aan zijn Leidschen vrind, ?o
et dadelijk. En de schilder schaterde 't luid uit en riep: ?Hij
hij noemde den naam van een van de bekendst
ngenomen werd, liep hij door, zonder verder te l
en student: ?Nou? hoe is 't?.... Wou je nog mee met hun, d
en bleve
enaar, ?dan ga ik nat
en vloek en lachend liepen de anderen door, de Damstraat in,
n ze 'n poosje
n glimlach waarin teleurstelling en een mi
d, fronsend zijn wenkbrauwe
niet!.... je weet
. nee!.... daar
nt met dienzelfden gliml
een driftigen stamp op den gr
dat je 't zoo ernstig meende.... Maar waarachtig.... dan wil ik j
n, over de ongezondheid van Bernard's onthouding. Hij sprak v
praten op- en afgaan naast zijn hoofd en slik
tte gek worden!"
t hem als een visioen door 't hoofd, gek worden, sterven misschien voor een idee.... D
chouders op. ?Je moet
weg was nu uit Bernard's hoofd 't somber-cynisch gedenk. Hij voelde zich gaan, hoog en
n vrind, daar blijkbaar blij om, was ook weer als 's morgens aan de koffietafel. Ze voelden wel allebei dat er wat tusschen hen was, maar ze negeerde
hun gesprek van zelf uit.
de kanapee en Bernard in z
even met onderdr
" zei toen Bernard, om
l," zei z
ilte gro
lag te staren in de duisternis met wijd-open oogen. Hij lag te denken aan zijn toekomst. Als ?zij" niet komt dan z
en en te trillen tegen een raam van zijn kamer.