De roman van Bernard Bandt
's om en zonk dadelijk weer terug in rustigen slaap, een lekker-lichten morgenslaap vol vluchtige droomen. Tegen half-elf werd hij weer wakker en zag nu, van de donkere alk
jij al op?..
gen!
gesl
... ji
d.... Geen
klein bee
aar hij voor zorgen moest. Hij riep om de deur zijn juffrouw toe, dat ze voor twee ontbijt moest brengen, en terwijl zijn vrind nog bezig was met zijn boord en zijn dasje en zijn manchetten, kleedde hij zich haastig verder aan. Dat was even een stil gewerk
-slordig kwam te staan naast den rommel op tafel. Ze had bruinige paviljotten in 't grauwe haar, de juffrouw. Ze scheen den student niet te zien, maar ze ke
ank u!" ze
er pratend, maar met den slaap nog in hun bromstemmen en lo
nu aan zich voorbijtrekken, vreedzaam als een kudde koeien op een landweg. Hij zag ze niet als vijanden nu die menschen, hij zag ze als goedige domme dieren. Hij lachte een beetje om de ouderwetsche hoeden en wijde jassen van de mannen, en om hun lomp-stijven, lui-langzamen gang. Hij proefde 't stomme genot van dat langzame gaan op Zondag, dat gaan met een trachten naar deftigheid in de lamme plooien van 't suffisante Zondagsche goed, naar de kerk, en dan weer naar huis, en dan de jas uit en 't lijzige zitten in overhemden aan de opgeruimde tafels achter de dichte r
m - 't Rokin af en het open Damrak langs - kijkend naar 't zonne-schitteren in 't water en in de ramen van de huizen en naar de lichteffecten van de scherp-hoekende huizengev
esstraat door. Eerst naar kantoor dan maar. Daar was alles in stille Zondagsrust. Ook van de straat kwamen geen geluiden. Hard hakten de stappen op den houten vloer en de stemmen scheurden de staande stilte. Er was iets onheilspellend-verlatens, iets somber-geraamt
t bepaald om beter te worden als je koppijn hebt", zei hij nog even. Maar Bernard verstond hem niet, want hij was bezig met een belangrijken brief, dien hij in volle aandacht las. 't Was een groote order, waar hij niet op gerekend had. Er zat een goede duit winst in en een mooie nieuwe relatie. En neuri?nd v
eetje wantrouwend en eigenlijk wat verlangend om van hem af te komen. Hij begreep, dat hij wel niet gauw terugkomen zou, en dat er ook eigenlijk niet veel vrindschap meer mogelijk was tusschen hen beiden. Ze zouden wel aangenaam, gul en gastvrij met elkaar blijven omgaan, o ja, ze waren nu zelfs vriendelijker en voorkomender voor elkaar dan gisteren, maar Bernard voelde dat ze heimelijk allebei verlangden naar dat oogenblik van straks, als elk weer voorloopig alleen zou zijn en vrij. En wee?g verschrompelde zijn morgen-opgewektheid bij dat pijnlijke bewustzijn. Hij wist niet: kwam dat nu alleen door dat ééne verschil van opvatting, dat gebleken was door een houding en een paar woorden, - want een twist was 't niet ééns geweest - of was daardoor misschien ontdekt ge
aten hoorde hij 't koele, gevoellooze van zijn eigen stem; als hij luisterde hoorde hij 't ook in de stem van zijn vrind en
, hij vond dat hij toch ook niets geen slag had om vrienden te ontvangen. Op 't perron heen en weer loopend rekten ze hun gepraat. Maar 't hokte telkens. Ze liepen de aanplakbiljetten te bekijken
en keek Bernard wel twin
aampje en reikte Bernard glimlachend de hand. Ze keken elkaar aan; Bernard geloofde dat
.. 't ga
zien we je w
...
aasden hemel, alleen weer. Maar verlicht en aangenaam voelde hij zich niet, wat hij toch had verwacht. Dadelijk drukte hem zijn alleen-zijn en was hij niet vroolijk meer. Hij voelde 't
e-magazijnpakken, zoo harkig en pietluttig, zoo oneindig poverder en ellendiger dan anders in hun bombazijnen alledagplunje, leukjes gelapt met gedurfde stukken, en chic-nonchalant gedragen. En de vrouwen met 'r glimmende groene-zeep-gezichten, afzichtelijk beplakt en belapt, met vette haarpiekjes en krulletjes en met veertjes, lintjes, kantjes en ordinair, grof blomgeflodder. En dan dat
hen in de volle straat nog 't bitter- en biervolk in de koffiehuizen, juffrouwen, die advocaatjes lebberen met ontevreden gezichten en mannen die bitter en asch morsen op hun broeken, waarover de vrouwen klagen omdat ze de vlekken er niet uit kunnen krijgen, uit 't gemeene geverfde goed. En de burgerheeren met de witte vesten en de hooge hoeden, die de krant komen lezen en de illustraties bekijken om tegen vier, vijf uur ter
, maar hij schoof 't dicht, wars nu van straatgeluiden. Zijn krant lag op tafel en een paar weekbladen waar
st was. Sam misschien of Hendrik. Hij deed zijn kamer
n. Alleen, dof, het gerinkel van de
thuis, was de juffrouw gaa
s: ?juf
t blee
n in zijn lagen gemakkelijken stoel, achterover, naar buiten kijkend, naar de blauwe lucht, waar hoog, heel
st om straks zijn tafelvrinden te ontmoeten en na te praten over gisteren.... Hij keek in zijn spoorboekje. Om drie-uur-twintig ging er een trein, dien kon hij nog halen. En in-eens besloten zette hij zijn hoed weer op en nam zijn jas en zijn stok en liep vlug de straat op en terug naar het station. Zijn stemming, onder dat ietwat gehaaste loopen al verhoogd, kwam in den trein tot een hoogte, die hem lief was. Hij zat rustig-alleen in zijn hoekje, turend door 't intiem-dichtbije, gezellig-donkeromlijnde ruitjes-vie
verliefdheid zou kunnen groeien tot een kracht, die andre krachten lam zou slaan in dollen overmoed, als een pootige wilde kwajongen die uitfluit wie 'n ernstig gezicht tegen hem trekt. Daarom.... was 't maar beter haar niet weer te zien!.... Maar juist omdat dat beter was, verstandiger,
en zilverenden namiddaglicht-hemel, tegen den grijswitten, wegwademenden horizonhemel.... Ja.... ja.... die was 't? Van zoo'n rij boomen in 't oosten tegen den avond had Lucie gesproken aan de souper-tafel, juist toen Mimi en Hugo Franck hadden opgekeken en gelachen. Hij wist eigenlijk niet ééns, dat hij toen verstaan had wat ze zei, maar nu herinnerde hij
haar praten, met haar omgaan, zoo'n z
villa van zijn oom. 't Was niet ver. Een groote, nieuwe villa, helder lichtrood, met onbegroeide waranda's en pretentieuse torentjes en fratserige piekjes en uitwasjes. Een tuin met schelppaadjes en bloemperkjes en jonge boompjes er om heen. Alles nieuw, kaal, onhuiselijk en peuterig, alles keurig netjes aangeharkt, blinkende als een
ijn arm, op zijn pantoffels en met een kalotje op zijn rond-kaal hoofd. Een welverzorgd oud-heertje, levenslustig gekleed en met een joviaal air. ?Héérejé!.... Goeiemorgen!.... Goeie
luxueus gemeubelde kamer van rijken meneer, suffisant-prachtig
s probeeren,.... die heb ik er pas bij gekocht!.... Wat? is die niet lekker?.... je
liggend in den zwellenden hals, één en al glinstering van zware zij, met bre
at 's heel lief van je!.... gee
e voelden zich dagelijks meer thuis in de nieuwe villa, die zoo geriefelijk was, weet je, en oom had nu al een heelen tijd geen last meer van de rhumatiek, en ze hadden al veel kennissen, aardige lieve menschen; en toch was 't er v
van me hebben?.... 'n glas
laatste dagen. Er waren sommige kleinigheden, handelsfijnigheden, koopmans-slimmigheden, waar hij wist dat zijn oom speciaal nieuwsgierig naar was. Maar Bernard plaagde hem soms even door te doen alsof hij zulke dingen vergat, vlug vertellend, en dan begon zijn oom onrustig te
tevreden en schoof zijn petje weer recht en presenteerde zijn neef een fijne sigaar en een vlammetje, en begon
og lang niet genoeg, zij hunkerde naar meer. Telkens dacht ze haar kans schoon te zien en deed ze den mond al open, - wat ze altijd deed, voor ze wat zeggen ging, - maar dan begon oom weer over wat anders - altijd over zaken - en sloot ze den mond weer, met een ongeduldig wenkbrauwfronsen. En toen oom, die er
gen loopt niet weg!.... We komen eten, zoo meteen!...." En lachend verwisseld
oelte in de boomen, de langzaam verschietende kleuren aan den hemel, den gloed in 't westen, die lange schaduwen vaagde over den rossig-geel getinten weg. Soms bleef hij even staan om ten volle te genieten, zacht-zeggend als tot zichzelf: ?Wat is dat weer mooi!...." ?Ja zeker, zek
hij zelf zei, omdat er een kastje boeken stond - en gingen aan tafel, waar tante al wachtte, rec
ie-bizonderheden of in 't oog vallende karaktertrekken. Soms meende oom dat tante zich vergiste in de identiteit van een van die menschen en dan kibbelden ze samen een beetje, waarbij tante met een groote koppigheid op haar stuk bleef staan, bewerend zich niet te kunnen begrijpen, hoe oom dit of dat
jes koel-bedaard op, sprak ook Mimi's naam uit zonder eenige uiterlijke ontroering of trilling in zijn stem en praatte een beetje door over Lize. Dat was nu toch zoo'n aardig vroolijk meisje geworden, zoo'n
e trouwen?.... wel nee! 't is immers nog zoo'n
ernard niet te plagen met dat meisje; daar hield ze niet van; 't had soms juist een glad verkeerd effec
waranda. Oom en tante wisten wat ze weten wilden, ze hadden weer genoeg om een paar dagen rustig over te soezen en nu en dan wat te kibbelen. Tante zat voor 't thee
s 't rommelen van een rijtuig op den weg waren de eenige
zei oom, traag-sprekend, ?'t is vandaag een bizondere dag, morgen zal 't
langzaam zijn sigaar heen-en-
vind-je niet dat hij er nog
.... ?heel lief!..
halve-bedwelming van den sigarenrook, hij voelde zich behagelijk-passief genietend
is een heel geschikte kamer,....
chen nog al gesc
,.... 'n beet
tijd daar op 't L
oo
ngertjes rusteloos bewoog. Ze scheen niet geluisterd te hebben, maar een paar minuten later zei ze in-eens zonder opzien - haar stem klonk vreemd-hard door 't lang
nd leeg en wrevelig. Hij gaf niet dadelijk antwoord, trekkend aan zijn sigaar, die hij toen met e
poging om de zaak maar gauw in 't gekke te gooien, een poging, die hi
nard vermoedde, een beetje geraakt, ?een meisje op 't oog!.... Dacht-je
.." zei Bernard sussend, even naar haar omkijkend, ?Nee jongen," zei oom toen ook, ?dan begrijp je tante verkeerd, hoor! We hebben 't er samen al dikwijls over
egte verdreven door den ontwakenden stoet zijner dagelijksche overpeinzingen, zijn verlangen, zijn angst, zijn verwachtingen, en
zeker geraden hebb
moeder ook,
ofdschuddend, ?di
wezenlijk een ideaal paar, wat dat betreft.... En dat op 't eerste gezicht, dat komt toch zel
eten leuning van den stoel zat hij voor zich uit te kijken,
weemoedig-interessante anecdote met iets beschermend-meewarigs in haar stem. En o! te denken dat menschen, die hem zoo na waren, zijn ouders, zijn vader, op wien hij veel moest lijken, en zijn moeder, de moeder van zijn herinnering, dat gekend hadden, liefde, groote, wederzijdsche liefde op 't eerste aanschouwen, dat hoogste, heerlijkste geluksgenot, die ziele-zaligheid, di
een kwestie van tijd was! Bernard benijdde zijn ouders; zichzelf beklaagde hij, die alleen was gebleven; niet hen die gestorven waren. Want o! zoo te sterven, liggend achterover in je witte kussen, met die lichtheid van liefde in je hoofd, doorkla
, dat 't geluid van zijn stem werd verwacht, met e
preekt u er dan niet meer over.... Ik zal trouwen.... of ik zal niet tr
emaal herhaalde woord trouwen gaf hem al een gevoel van tegenzin. Wa
over 't tegenspelen van ?sans prendre's" en zoo meer. Hij spande zich zeer in, maar hij was toch telkens abstract, zoodat zijn oom zich een beetje ergerde en een ietwat knorrige opmerking maakte en tante deftig-breed glimlachte, want ze dacht dat 't kwam door Lize, dat aardig
t vooral toch gauw terugkomen; liefst hadden ze dat hij iederen Zondag kwam. Oom zou misschien van de week oo
menschen, die al zoo onnoemelijk veel voor hem hadden gedaan, wel geen groote dingen, maar och, wat zouden ze ook! Alles was met hem zoo gewoontjes, zoo kalmpjes geloopen tot no
de meiden en vigelantgeratel en heesch-hoog trambelgerinkel, bleef hij staan en genoot van de stilte, en opziend naar de sterren, die twinkelden bij honderden tegen 't diepe intense zwart, zag hij den nacht, in zijn gansche grootsche majesteit. En 't was hem of hij dat nooit te voren zoo gezien had. Hij kreeg er een geweldigen indruk van. Een gevoel dat hij anders nog alleen gekend had - een enkele maal - bij 't hooren van muziek, dat had hij nu ook, staande alleen in den nacht; hij voelde zich groeien. Toen hij weer doorliep voelde hij zich lichamelijk groot
laatsten trein. Bernard voelde de stad al in die volte. En toen dacht hij met een gevoel van heimwee aan den donkeren weg, dien hij afgekomen was. Hij vond 't plotseling een dwaasheid terug te gaan naar die stad, waar hij nu een afkeer van had. Waarom bl
ingen-verlangen naar zijn bed. Hij ergerde zich er aan; in zichzelf vloekend kwam hij terug onder de menschen, die stonden te kletsen en te lachen onder de kap van 't perron. Uit een van de gichelende groepen riep een zwarte me
de stad. Want treinen stormen van stad tot stad; ze gaan in donderende vaart de stille duisternis der velden langs, der vereenzaamde wijde-werelden, die zij dom verachten in hun heete haast. En de menschen, die er in zitten weten niets van de geheimen die fluisterend gaan van de stille sterren naar de struikjes en grasplantjes op 't land en naar de krekels en de veldmuisjes, zij ve
gepraat ging verder, hij viel met
de sombere steenen stad. Daar wachtten hem ook weer zijn werk en zijn zorg, zijn getob en zijn kleine genietingen van allen dag, en geen enkele groote vreugde. Daar leefden ál de menschen, tobbende, zorgende menschen, onder en boven en naast hem, huis aan huis, straat aan straat. Daar woelden ze en