De roman van Bernard Bandt
een troosteloos rouwen zonder weten waarom ook eigenlijk, een sensatie van schimmige leegheid om hem heen, een somber dreigen van dingen, in-eens, terwij
van hem, dat vreemd zijn aan 't familieleven, aan 't gemoedelijk-intieme van menschen in één huis, 't he
unend er over te mijmeren. Hij wist niet: was 't alleen de menschen, die hij miste, de vader en moeder, de broers en zusters, of was 't ook - ja hij geloofde dat 't vooral was 't gevoel, dat hij niet kende, die kalm
ende schennis aan je innigste bezitting gaf dat altijd. 't Leek, als je er aan terugdacht, op walsen in een kerk, op uitgelatenheid in den maneschijn, op hard praten naast 't bed waar een doode op ligt, - een doode, onder witte lakens verborgen, geheimzinnig stil, beweegloos, zwijgend, maar luisterend, alles hoorend, te trotsch alleen om te spreken tegen men
hij moest gaan vechten of samenzweren. Met snelle stappen liep hij dan naar kantoor, diep in zijn opgetrokken jaskraag, door de steenen kilte van de nog schaars-bevolkte ochtend-straten, door 't harde, wit-grijze ochtendlicht, en daar op kantoor was weer gaslicht op, een mat-gelige schijn boven de lessenaars, en er was een langzaa
agd, gemopperd; haastig werden de zaken afgekauwd, iedereen wou gauw weer weg naar zijn warme kantoor of naar een café om een borre
euwde daken van huizen en kerken - mooi waren dan de boomen op de grachten, 't wit berijpte takkengewar tegen de verre, blauwe lucht, - ma
maar haast nooit zooveel dat hij 't merkte; hij lette er doorgaans niet op, gewoon
et een boek of zitten praten of spelen op de kamer van een van de vrinden. Ze hadden een whist-avond, ééns in de week, Hendrik, Sam, André en Bernard. Hendrik speelde 't beste, André met veel an
heen en weer op zijn kamer, of op straat in wijde, doellooze wandelingen, want 't was hem dan onmogelijk zich ergens toe te zetten, en hij wilde vooral geen kennissen zien, want hij was wee?g-wars van pra
zich zelf, bij zoo'n gelegenheid 't onbeduidendst, 't minst, 't prulligst. Die onbenullige avonden vergat hij gelukkig gauw, hij dacht er haast nooit aan terug, ze waren niets in zijn leven. Maar hij kreeg een zekere ouwelijke gehechtheid aan één, niet i
ezen keer heelemaal geen lust in. Hij liet zijn schaatsen roesten in de kast. Eéns vertelde André hem aa
gemoed en daar plotseling zijnd, hoog-op als planten in één nacht gewassen, in den welbekenden, welvertrouwden tuin van zijn ziel, uit de mooie, ronde en gebogen bloembedden van zijn lectuur, tusschen de heesters van zijn eigenliefde, beschaduwd door den boom van zijn trots. Een hoog genot vond hij dat, zoo stil te gaan door zijn zieletuin en te zien groeien en bloeien in diep-aandachtige beschouwing al die mooie, vreemd-mooie gewassen. Hij gaf er zich heelemaal aan over. Hij deed de deur van zijn kamer op slot om vooral niet gestoord te worden. En hij hield er van om, zoo'n Zondagmiddag, na veel lectuur, als 't ging schemeren, zoodat hij de letters niet meer zien kon, op te staan van zijn stoel en te gaan loopen door zijn half-duistere kamer, met geruischlooze stappen, voelend in zijn hoofd een vreemde lichtheid, als werd 't doorwaaid van frisschen najaarswind en de kamer om hem heen als een stille kluis en dan ergens tegen den muur te gaan staan en te kijken naar de stille dingen in de kamer, de dingen die begrijpen,
er hij er het licht van zijn gedachten op liet vallen. Hij geloofde, dat 't was de hoop, dat hem iets bizonders gebeuren zou in zoo'n stemming, een openbaring, iets
op zich zelf een genot 't in zijn handen te hebben. Soms vond hij dat een aangename eigenaardigheid in zich zelf, soms vond hij 't kinderachtig, maar hij sprak zich nooit tegen dat 't bestond. Vroeger had hij zich niet kunnen verklaren, hoe 't kwam dat hij zooveel van de Franschen hield, die toch zoo heel anders dachten en schreven over vrouwen en over de liefde, zoo heel anders dan hij daar altijd over gedacht had. Vroeger had hij dat een ongeoorloofde zwakheid in zich zelf gevonden, een soort zucht naar 't verbodene, want de Franschen waren oppervlakkig en wuft, hij zelf noordelijk-diep-degelijk. Maar daar was hij al lang overheen. Hij wist al lang dat dat verschil tusschen de Franschen en hem alleen was een verschil in soort van hartstocht, dat hij even hartstochtelijk was als de Franschen, dat hij daardoor juist zooveel voelde voor dat volk. Wat
die er mee omgingen, plotseling dik en log, vond hij zich een eenvoudige goeie-jongen, werkzaam en veel-over-hebbend voor zijn vrinden en daarmee uit. Dan lachte hij zich uit om zijn ambities, en zijn zelfgemaakt voetstuk wankelde onder hem. Maar hij leed daar dan een beetje onder, en in
weemoed, over hem, omdat hij zoo weinig eenvoud
genoodigd den avond te komen doorbrengen, Sam met zijn hoofd vol mal-jongensachtige grappen, die hij voorbereid had. Gerrit mopperend dat men hem op kosten joeg. En Bernard bleef met André alleen. 't Was of ze dat eerst allebei 'n beetje pijnlijk vonden, wat moeilijk, hun gepraat was ietwat gedwongen. Toch wilden ze bij elkaar blijven, in een verlangen om ten minste ook een beetje gezelligheid
wee-onbeduidende kletspraatjes, dat bedaard-lieverig-ernstig gekibbel over niets, die in-genoegelijke zelfvoldaanheid. 't Was er hem ook te vol van fraaiigheden. 't Werd hem er dikwij
e paren en gichelende meisjes, die uit waren ?onder mekaar." En André, zich een beetje opwindend, begon veel notitie te nemen van de meisjes, ze brutaal aankijkend, toelachend en in 't voorbijgaan toesprekend met een holbolle stem van goedigen oom, en hij kneep een poezel dienstmeisje in de wang en sloeg zijn arm om 't middel van een ginnegappen
van de duffe leege kneip, zag ze er wat ouwelijk en opgelapt en sletterig-kwasi-damesachtig uit, met haar gekapte haar en de half-bloote armen, versierd met blinkende armbanden, die over 't breede voorschoot bengelden, maar 's avonds, als ze in functie was, in 't avond-lichte bierlokaal, slank en licht en vlug gaande tusschen de tafeltjes met 't witte voorschoot stijf gespannen om haar borst en buik
koopen?" v
, 'n goedkoop dingetje natuurlijk! Kom, ga mee, in de Kalver
e koelte in hun omgang hadden gehouden, alsof er iets was dat ze elkaar nooit vergeven konden. Bernard merkte nu, dat hij toch wel veel van André hield en hij wilde zich daar nu niet dadelijk rekenschap van gaan vragen, hij gaf zich willig over toen hij hoorde dat de toon van zijn stem een weerklank vond in dien van zijn vrind. Hij vond 't goedig en gul van André om iets voo
en kinderlijke blijheid door de doffe avondzwaarte van zijn bewinterjasd lijf varen. En ook André, in gewild-ruw-cynische woorden pratend over 't kelnerinnetje - waar hij wel 's mee uit gew
ktafeltje zat, dwars op zijn stoel, een kwasi-jeugdig, grijs-kalig heertje in een viezig-ruige jas, zonder hoed, met bierdruppels hangend aan zijn dikken, over den mond rondenden snor, en zijn hand aan een pot met bier. En naast hem zat Annatje. Hij zat haar blijkbaar m
hagrijnig sarcasme in zich oprimpelen. Driftig-hard tikte André met de knokkels van zijn hand op de tafel. Anna keek om en glimlachte flauw, zoetjes-langzaam
bromde
tje van intieme verstandhouding tusschen twee kwajongens, die samen op kattekwaad betrapt zijn. En ze voelden zich nu erg vertrouwelijk, nauwer verbonden door die kleine teleurstelling, samen gedragen, erg goeie-ouwe-vrinden, die voor elkaar geen gek figuur meer kunnen slaan. Ze staken nieuwe sigaren op. En, naar elkaar toegebogen over 't houten tafeltje, met de twee kroezen, gingen ze nu zitten praten. 't Was vooral André die zich gaf. Hij lette niet meer op Annatje, hij scheen haar vergeten. Zijn toon was ruw-onverschillig. Hij praatte over zich zelf en over de manier waarop hij den tijd doodsloeg, zooals hij 't noemde. Hij sprak met wat spijtige minachting over zijn werk, de broodverdienerij, hij zei dat hij 't leven soms wel amusant vond, maar doorg
llig gezicht, - zooals een kind, dat een oorvijg gehad heeft, zit te mopperen tegen zijn vader, maar inwendig is 't alleen kwaad op zich-zelf. - ?Jij kunt lezen," zei hij tegen Bernar
f ik, niet best buite
l aan gedaan, en dan raak je daar niet zoo heelemaal uit.... Maar.... Ja ik voel 't wel, ik ben eigenlijk gewoon verslaafd aan 't koff
glimlach
n je houdt, en die je niet iederen dag aan je kop maalt om een broche of een paar armbandjes, alleen om je toch maar zooveel mogelijk te plukken,.... en die niet plat spreekt,.... en niet zanikt over trouwen,.... en die je, als ze je verveelt, naar huis sturen kunt, zonder dat je bang hoeft te wezen, dat ze zich van kant zal maken of zoo iets theatraals!.... die je bij
hterover zittend en kalm rookend. ?'t Zou je in Pa
ordig ook een lamme tijd om te leven, een saaie, duffe tijd.... Ik verbeeld me altijd, dat 'k al 's meer op de wereld geweest ben.... Dat zal je gek vi
m zijn sigaar wat beter aan te steken, en hij zat wat te morrelen met den lucifer, en zakte toen weer langzaam terug in zijn vorige houding, André keek hem even aan, maar hij vroeg niets. En ze waren een poosje stil.... En in Bernards ziel rezen al dikwijls geziene visioenen van zijn eigen figuur in vroeger tijden. De middeleeuwen, o de donker-r
. Het oude heertje zat met een nijdig-vies gezicht naar hem te gluren van uit zijn hoek. En toen wenkte André haar, maar ze schudde van neen en riep, om hem te plagen,
ijf minuten later weer op straat. André met dat ringetje nog altijd in zijn zak. ?Wat of dat malle kind had van av
bizonder gemakkelijk, en hij wou nog wel een grog en hij bleef plakken tot half drie. Tot Bernard, die over hem zat, in-eens niet meer verstond, wat zijn vrind zat te beweren. Hij hoorde zijn stem als een geluid dat hem
chtig stijf van 't zitten!.... Is dat ook kletsen!
f. De voordeur slo
hoe zijn zwaar hoofd gloeide, tot barstens toe. 'k Geloof, dat ik de koorts heb, mompelde hij, terwijl hij opstond om 't raam weer dicht te doen. En daarop deed hij de deuren van zijn alkoof open en kleedde zich uit op den rand van zijn bed zittend. Hij rilde en klappertandde. Ik heb bepaald koorts, dacht hij,.... anders wel een aardige avond,.... toch wel een goeie kerel André,.... maar vermoeiend,....
r zijn bed uit en in de kleeren. Hij had nog hoofdpijn. Dat beroerde duitsche bier ook, liep
vierkante, roomkleurige brief van Edward. Vol blijde verwachting deed hij hem dadelijk open en ging zitten lezen. En plotseling schoof hij zijn stoel met een ruk naar acht
al op weg n
Romance
Romance
Romance
Xuanhuan
Romance
Billionaires