Het leven van Rozeke van Dalen, deel 1
eg zich even, in onduidelijk denken, af, of het soms reeds de echte vogel buiten wa
Hij wilde opstaan en gaan kijken, maar de slaap van zwaar-drukkende vermoeidheid hield, als met
t driemaal bonzen op zijn vensterraam, en de sto
es ien! Toe,... ge.
laar wakker en w
. En meteen, waggelend op zijn nog onvaste be
n adem van frisch leven in 't gezicht, en vulde met e
zag hij den boer daar buiten staan, een donkere, vaag omli
weere te weege. Wi... ilt... e gij de Van Doale
de Alfons, die zich reed
elderder flonkerden in 't vierkant van het open raampje de levend-tintelende sterren aan het donkerblauw uitspans
en kleedde zich verder aan. Naast zijn kamertje was dat van zijn oude moeder. Stiller ging hij nu te werk o
't gij
ik, m
boer om o
ij, mo
loat
en ien; sloap
eure goed op
der, ge meug
r om de Van D
ik, m
en. Hij was aangekleed, nam zijn klompen in de hand om geen lawaai te maken, bli
lijk gefluister door de hooge kruinen der nabije popels; en ergens in de buurt kraaide plotseling schel een haan. Hij kraaide een tweede maal. Toen weer de groote, donker
ljoenen en miljoenen aan den somber-blauwen hemeltrans flonkerende sterren, en heel laag op den horizon ee
ijn huisje suisden hem nog even droomerig na, en dadelijk daarop was hij in 't volle veld, tusschen de rechts en links golvende, rijpende korenvelden. De hooge halmen, o
zou zien, dat hij één dag, een ganschen vollen dag met haar zou mogen doorbrengen. Maar een ontstemmend gevoel fronste plotseling
een vechten gekomen zijn. Dat was nu al vanaf dien Kermisdag, twee jaar geleden, toen Smul zoolang met Rozeke gedanst had. Zij had niet bepaald durven weigeren met hem te dansen, zij wou het alleen maar heel kort maken; doch eenmaal in zijn bezit had hij haar niet meer losgelaten, haar met geweld doen meedraaien, oneindig lang, tegen haar zin, tot zij eindelijk niet meer ko
o handig met boer Kneuvels had weten te schikken, dat niet de boer noch zijn paardenknecht, maar wel hij de Van Dalens dien ochtend zou gaan wekken. Hij eerst, vóór alle anderen, zou Rozeke zien en met haar spreken. Hij zou met haar, en met haar broeders en haar zuster, in de vertrouwelijke duisternis van den nacht, den tamelijk langen weg afleggen van
het hooge koren. De doodstille zomernacht droomde. De geurende korenvelden stompten zich aschgrauw gelijk twee vage muren aan beide kanten van den landweg af, en daarover heen was niets dan
enzame schreden klonken in kadans, dof-klompend door het mulle zand. Weldra draaide en kronkelde de weg in een reeks van grillige bochten tusschen slooten en boomen, en eindelijk kwam hij op een klein gehucht met spitse, bleeke geveltjes naar den straatkant, en reuzen-populieren, die hun donkere kruinen, hoog in den blauwen sterrennacht, over de stille daakjes uitspreidde
e deur het keukenraampje was, en links daarvan een slaapvertrek. Hij hoopte, zonder eigenlijk precies t
k er zachtjes aan. Zij boden weerstand. Toen tikte hij, dr
binnen. Hij wachtte even. Toen tik
g plotseling een zware
d even schuldig blijven. Hij had zóó
pnieuw de stem, norsch-wantr
twoordde Alfons eindelijk, "'k Kom
erustgesteld. "Wacht'n b
ordeur, terwijl vader Van Dalen, opgestaan, nu met
e Alfons hem roepen. En dadelijk was hij aan de deur, waarv
en hemdsmouwen, begroette hem met een gullen "goên dag" en
was die al de boeren rijk zou maken, als dat prachtig weer nog maar enkele weken aanhield. Hij had het lichtje ietwat hooger opgedraaid, en Alfons zag hem nu zooals hij hem sinds lang al kende: middelm
ermoeid, de oogen waren nog beneveld door slaap, de bewegingen loom en langzaam. Miel en Dolf, de eerste lang, blond en mager, de tweede kort, do
t kloppend hart; en zijn oogen ble
Rozeke, ietwat grooter en tengerder, met zacht krullend bruin haar en frissche wangen, begroette hem slechts met een vluchtigen blik en een
oeg vader Van Dalen op aanm
door Rozeke's koel onthaal; en zij vertrokken met
geschaarde groep, hun klompen dof-klopperend in het zand, allen even-huiverend met opgetrokken schouders onder de eerste aanvoeling van koele frischheid. De jongens zetten hun kraag op, de meisjes sloten haar borstdoek d
ee hoevele da we zil
rommen Bulcke als mannen: Sieska Verhelle, Fietje Cleemens, Maaie Troet, Irma Pese, Liza Cloet, Mi
r den negen van den oavend nie gedóan hèn
En duchtig begonnen de twee Van Dalens af te geven op den boer, die stommerik, die hakkelpot, die luiaard, die heele dagen dronken op zijn hof of
, hij zoe 'em in twie joar tijd 't hoar deur
d niet mee in 't algemeen gesprek, zij liep zwijgend naast La, die des te drukker praatte en lachte, en alleen 't geklepper van haar kleine klompjes, die trouw met de klompen van de anderen in stapkadans meeklapperden, getuigde dat zij solidair met het gezelschap medeging. In het duistere van den nacht kon hij niets van haar gezicht zien; en daar zi
boos was op hem zooals hij vreesde. En eerst nadat hij zoo instinctmatig, op een innigen juichtoon had geantwoord, wijz
t; 't hè toch zeu woarm geweest de lo
de lippen kwamen zeiden heel andere dingen dan wat hij mocht of durfde uitspreken, en hij voelde zich ellendig en onhandig als een dom, onmondig kind. Hij beet op de lippen en in de duisternis verkrompen zijn gelaatsspieren als
boerderij te volgen. En nauwelijks kwamen zij tusschen de eerste huizen in het hol gegalm van hun klompen op het hob
en, die ook naar boer Kneuvels' hoeve gingen en bij het hooren van hun stappen naar hen
acht de Van Dalens en Alfons om den hoek der straat ontmoetten, en in één drukke lawaai?ge groep gingen zij nu samen verder de stille Groote
n met het traditioneel
we te
e anderen a
a w
heul den d
a w
boer Kneuve
a w
el dzjenuiv
w'! J
straat; zij keften tegen de razend-keffende hondjes achter de gesloten deuren, kraaiden op 't gekraai der hanen, en bootsten ook het gemiauw van katten na; en midden op de brug van het kanaal dansten zij hand aan hand een ronde, stampvoetend dat de ophaalketens in hun hengsels ervan schommelden en klapperden. Zij moesten 't maar weten, al die vette luilakken van burgers die nu in hun bed lagen; zij moesten ook maar eens om één uur 's
er de donkere boomen van de oprijlaan en van den uitgestrekten boomgaard. Twee vensterramen van
p twee lange houten banken aan beide zijden van een lange ruw-houten tafel zaten te eten en te drinken. Alfons herkende beurtelings Maaie Troet en Mietje Moor, Sieska Verhelle en Fietje Cleemens, Miel en Irma Pese, Drieske Nijpers, Sies de Seissekoker en de Krommen Bulcke. 't Was al jong volk, behalve Sieska en de Krommen Bulcke, en zij juichten allen luid toen zij de bende
n blik, dat Smul, de paardenk
frissche nachtlucht en aten vlug en zwijgend in het druk gebabbel van de anderen, omdat zij reeds wat laat waren. De hooge stapels wit brood smolten als sneeuw op de breede, platte teilen. De ouderwetsche klok in h
gekomenen slokten en slorpten met haast de groote brokken en de lauwe koffie in,
ng naar de tafel, nam een smouterham, schonk zichzelf een kom met koffie i
al gegeên, I... I... Ivo?
te kijken. En zijn barsche blik bleef eensklaps strak g
erkte het en zijn wenkbrauwen trokken zich samen. Boos-wantrouwend keek hij den paardenknecht vlak in 't gezicht. Smul, de wangen kauwend, de lippen aan zijn koffie, staarde, al over den rand van zijn kom, brutaal onverschrokken, Alfons' blik te
nde hatelijkheid die een ieder wel begrijpen moest; en meteen zette hij ruw zijn kom op de tafel n
en hem nog even buiten roepen, terwijl hij in h
en en uren lang had hij met haar wel willen spreken, en nogmaals vond hij geen woord. De tegenwoordigheid van al die anderen hinderde en benauwde hem, maakte 't hem onmogelijk haar iets te zeggen, hoewel hij instinctmatig voelde dat ze naar zijn woorden wachtte. Had hij de uitdrukking van haar gezicht maar kunnen zien, had hij maar eerst zwijgend kunnen spreken met zijn oogen, dan zou het zich wellicht van zelf in hem ontboezemd hebben; maar hij zag niets dan die vage, donkere gestalte naast zich, en hij voelde wel dat alles wat hij zeggen zou misplaatst en wanluidend zou klinken. Hij keek haar van terzijde
egen mallekoar nie 'n spreekt? Zi
ese. Onopgemerkt was ze naast hem komen loopen. Haar oogen glommen van ondeugende pret in 't donker,
utst, en meteen keerde hij zich naar Rozeke,
een glimlach als van zoete stille vreugd, een uit de duisternis opleven en hem te gemoet komen van gansch haar zacht en ietwat tenger wezentje. Hij voelde eensklaps als een tinteling heel zijn lijf doorstro
'n zie! Joa ik, zulle, 'k
plotseling gezegd, alles en nog meer zelfs dan
half verwijtend stamelen: "Ah moar Fons, wa peist-e toch!" Maar hij hàd het gezegd, het was er uit, er uit!... en hij juichte
bleekheid van haar voorhoofd en haar wangen, de donkere golving van haar haren, den stillen glans van haar op hem gerichte oogen... En eensklaps zag hij heel haar tengere gestalte duidelijk omlijnd uit de grauwheid van den nacht oprijzen, en even om zich heen starend zag hij ook de duidelijker wordende gestalten van al de anderen, en het alom lichter worden van den grauwen nacht. Een fijn, ko
rden, en 't schemerig schijnsel, dat meer en meer aan alles zijn vaste, duid
n hield glimlachend zijn beide
eupel om te beginnen!" stotter
ste was, kwam naar hem toe. Hij nam de tabaksprop, waaraan hij re
af het leege glas aan Sieska. Maar zij noemde hem "ouwen Buck" en veegde eerst het glaasje schoon aan haar schort omdat het stonk naar zijn tabaksprop. Om de beurt dronken zij nu, de mannen en de vrouwen, allen uit hetzelfde glas, tot de twee flesschen leeg waren. Dat was de ee
we beg
a w
neer, en rukten in de grijze schemering de ki
vijftien pakjes werden met een strik van enkele vlasaartjes tot een bundel saamgebonden, en op reke neergelegd. Niemand sprak of schertste meer; allen werkten onverpoosd, zonder opkijken door, zoo vlug zij konden, enkel bezorgd om vooral in he
n toe elkander instinctmatig aankeken, als 't ware om zichzelven te overtuigen dat zij werkelijk levende wezens waren, die werkelijk-re?ele gebaren en bewegingen maakten. Een der mannen, Drieske Nijpers, hield even op met rukken en stak de hand uit naar zijn buurman Miel van Dalen, om hem van zich af te duwen, alsof hij hem hinderlijk in den weg stond. En beiden lachten vreemd om die nuttelooze beweging, want zij stonden passen van elkaar. De andere keken op en staarden ingelijks verbaasd naar rechts en links, en dan ook achter zich om, naar de bindende meisjes. Wat was het zonderling! 't leek of ze allen op een kluitje stonden, en wanneer zij de handen uitstaken raakten zij elkander niet aan. Even stonden
htblauw-wordende lucht. Het steeg en steeg, steeds hooger en hooger, als wou het aan den verren, doffen horizon iets zoeken, dat slechts van uit de ontoegankelijkste regionen te ontdekken was. En toen scheen het eensklaps onbewegelijk te blijven hangen, niet zichtbaar meer voor hen die daar in 't grijs beneden stonden, en alleen zijn gezang parelde nog steeds, heel fijn nu, als in kristallen droppels op de aarde neer, terwijl ginds heel héél verre in 't Noord-Oosten, een tra
een van lieverlede weer opkomende roes van drukte en lawaaiigheid. Vliegensvlug ging het werk vooruit nu, zij trachtten elkander de loef af te steken; de mannen rukten om de meisjes te overstelpen, en de meisjes bonden en slingerden de bundels om zich heen en kwamen in hollende haast de stengels tot onder
tend voor hun een tafeltje en een paar stoelen te halen. Doch de ochtend vorderde en de nog te bewerken oppervlakte was ontzaglijk groot, en weer gingen zij aan 't werk, kalmer nu, in een ge
ij zouden zoo gelukkig en zoo vreedzaam met hun drie?n leven, en in de soms drukkende kleurloosheid van zijn eenzaam bestaan zou zij plotseling verrijzen als de zachte, warme lentezon, die alles opfleurt en verlevendigt.-Hij peinsde verder, dieper de toekomst in: moeder, op gevorderden leeftijd gestorven, door Rozeke's teedere zorgen omgeven, en zij beiden voortaan alleen in het huisje, met hun kinderen. Hard werken zou het dan wezen, maar het geluk gaf moed en kracht; daarvoor was hij niet bang. Zij zouden wel ieder jaar zien rond te komen en zelfs een klein beetje op zij kunnen leggen, voor later. En dan, ja, wie kon het weten, zijn oude nicht Begijntje, die te Gent in 't Klein Begijnhof woonde, liet hun ook misschien iets na! Daar dacht hij plotseling aan met diepe emotie, als iets dat bijna mòèst gebeuren. Zijn moeder, en na zijn moeder, h
-onweersregens, als een reusachtige vacht van levende, ongekamde, geel-groene borstelharen; de blonde korenakkers er omheen bogen hun rijpende halmen naar den grond; de aardappel-landen lagen somber-groen, met al de rechtopstaande witte trosjes van hun bloeisel als zoovele zilverwit brandende kaarsjes; de nog grijs-groene haver trilde door al haar miljoenen bepareldauwde klokjes, en de bloeiende k
voorspelde de Krommen Bulck
otte Vaprijsken. En alle
overal, roepstemmen galmden. Onzichtbare maaiers waren ergens aan het werk en in de ijle, stille lucht, hoorde men af en toe den, rukten, bonden zij, al pratend en zingend. De schrille neusstemmen der vrouwen galmden in fausset-klank tusschen 't zacht en puur gekweel der leeuwerikjes; de zware keelstemmen der mannen bromden mee in ondertoon. Een hondenkar bespannen met vier groote honden kwam ratelend in
oos steeds grijzer en somberder werd, plotseling in een overweldigende, lauwe regenbui losbarstte. Het duurde niet lang, maar zij konden nergens schuilen, en in enkele minuten waren zij allen doornat. De druipende mannen zag
ich giegelend los en sloeg hem zonder boosheid van zich af; en allen schaterden en gilden om het meest, terwijl ieder van de mannen nu op een der meisjes afvloog. Het vocht en schreeuwde en schaterde even alles door elkaar, enkele vrouwen boos, de meeste jolig, als een wilde bende uitgelaten jonge dieren. Zelfs de oude Krommen Bulcke wilde meedoen, en vloog waggelend op zijn scheeve beenen naar de oude Sieska toe, de eenige werkelijk booze, die hem met een ruwen vuistslag van zich afweerde; maar wat hen allen bij het eindigen der dolle pret nog 't meest deed lachen, was het vreemd gezicht van Alfons en van Rozeke, die als 't ware aaneengebonden nog steeds in elkanders armen stonden, nadat al de anderen elkaar reeds hadden
ien eerbied en bewondering scheen te voelen. O die Smul, wat wist hij met de paarden om te gaan! Zij sidderden en snoven zoodra ze zijne stem maar hoorden of zijn hand aan de leidsels voelden. Ja, gelukkig voor Kneuvels dat hij zulk een "boever" had; anders was hij al lang boer-af, met zijn heele godsche dagen zwadderen en drinken!--Smul, rechtop met uitgesperde beenen op den ratelend-hotsenden wagen, kwam als een rukwind uit de oprijlaan gestoven, zwenkte zonder zijn wilde vaart te stremmen links om, kwam recht als een kogel,
ruitduwend; en trotsch omdat ze gedwee en bevend als lammeren gehoorzaamden, klopte hij hun even vriendel
r!... ulde
ogen, en allen voelden plotseling den scherpen honger, waarvan zij tot
gen loan!" eischte Smul,
eten, we zien scheel van den hong
?n en begon zelf de groene bundels op den wagen neer te ploffen. Toen h
edzju!" bu
ar gedrongen, spanden hun krachtige lenden dat het harnas er onder kraakte, en rukt
oeten toch trekken!" riep
els die hij ruw op de gebitten snokte, aanhoudend schreeuwend, vloekend, en klappend met zijn lange zweep
een der slijters,
e, als van kou. Haar blik viel op hem, en zacht en teeder staarde zij hem zwijgend even aan, en in zijn ziel juichte 't hoog op van zalige ont
zijn vrije beurt van wasdom zou krijgen. Het eerste gedeelte van hun zwaren arbeid was volbracht; en zij verademden even en dronken weer een borrel uit de flesschen die de boer voor de zooveelste maal van de hoeve had gehaald. Zij waren nog niet dronken, maar enkelen toch begonnen vreemd te doen. Irma Pese had van Vaprijsken een gevulde pijp gekregen en rookte met gulzige smakken, veel te gauw, als een kwajongen
lippen en gooide die tegen den grond, ter
eugt den toebak niet?
apier in gestopt!" walgde Irma me
es tòch woar! wie mag da gedoan hên?" En onder algemeen schatergelach haalde hij, ka
aar schouders hikten even krampachtig op en neer, en plotselin
ven doorschelden, de Krommen in verwarde klanken brabbelend en stotterend, de oude feeks aldoor haar "smeirlap! smeirlap! smeirlap!" krijschend, in zulk een furie dat het schuim haar op de lippen kwam. Eensklaps rukte ze zich om en stak als uitersten hoon, met half opgetilde rokken haar achterste naar hem uit, zóó woest-geweldig, dat zij op den glibberigen bodem uitgleed en met 't gezicht tegen den grond neerstortte. De mannen brulden 't uit en de meisjes gilden schrille kreten, als werden zij door twintig handen te gelijk gekitteld, terwijl de Krommen Bulcke, eerst even als verbluft staande, plotseling in een reusachtig, onbedaarl
wen naar den rootput met hem mee om het vlas te helpen lossen en aan 't reepen en rooten te gaan. De andere helft moest op de partij blijven en de bundels aan den rand van den landweg brengen. Hij sprak en beval alsof hij de baas was, en toen een der slijters hem vro
melijk naast Ro
ij?" vroeg hi
ilt," antwoor
aar, dat zij háár besluit
jve," z
zij. En beiden ging
erdomsche leeggangers" maar trokken 't zich niet aan. Hij zweepklapte en rukte aan de leidsels, en de schichtige paarden stoven vooruit, met wreed-blikkerend wit van oogen en overeind-wuivende manen. De rootput lag verre, in een weiland, aan de andere
-stemmen van wielewaal en koekoek. Stil fladderden soms gele en witte vlinders rond, loom zwenkend als vermoeide wezens; en heele kleine kapelletjes: bruinroode, met zwarte stippeltjes, of louter azuurblauwe zonder een vlekje, zaten roerloos op de lichte, schrale wortel-kruidjes, nu eens
bundels opgeladen. Telkens keek Alfons hem even vluchtig aan. Hij nam geen bizondere notitie van Rozeke, hij keek naar niemand, hij schreeuwde maar, in onstuimige dr
schaduw der fruitboomen. Bijna te gelijkertijd kwam ook het volk der rooterij op het boerenhof aan; en in de ruime keuken, waar de karnemelkpap dampend in vier groote aarden kommen op de lange, ruw-houten tafel klaar stond, namen allen haastig plaats, sloegen een kruis, deden een kort gebed, en gingen met de houten lepels aan het scheppen. Borden hadden zij niet: allen aten met hun lepels uit de groote kommen. De magen rammelden. Zij hadden honger, honger!... Zij voelden eerst hoe groot hun honger was, nadat zij gulzig een paar lepels hadden ingeslurpt. In enkele mi
, en eerst later, nadat zij daar goed opgeschoten waren, de laatste bundels van den vlasgaard weghalen. Zij waren klaar met eten, zij deden weer een kort gebed en sloegen een kruis, en toen haastten zij zich allen naar den boomgaard en vielen er doodmoe in het malsche, koele gras, onder de frissche schaduw der heerlijke fruitboomen neer. De meesten sliepen dadelijk in; anderen babbelden nog even door en enkele mannen kittelden de bloote enkels van de meisjes met stroohalmen en graspijltjes. Alfons lag naast Rozeke's broeder, Rozeke zelf lag tusschen haar zuster La en 't Geluw Meuleken. Af en toe klonk een kort gelach der ma
en. Op korten afstand rees de ouderwetsche slanke dorpskerktoren boven de lage, roode huisdaken, als een fijne naald van grijsgeel steen met gothisch kantwerk van boogramen; en even verder, aan de andere zijde van de weilanden, lag een groote boerderij midden in haar boomgaard als een rotsig eilandje in vlakke, stille zee. Nòg verder was een donker eiken
gronde op de planken neergezeten, sloegen de vlasstengels met volle grepen tusschen de scherpe ijzeren tanden, rukten uit al hun kracht, een keer, twee keer, soms drie keer, tot al de zaadkorrels er af geritst waren, gooiden de stengels op zij, namen een andere volle greep, rukten opnieuw. De vrouwen holden om hen heen en weer, brachten de bundels aan, bonden ze los, namen ze, ontdaan van de korrels op, bonden ze weer tot bundels, en gooiden ze dan van hand tot hand naar de root
over de ellebogen en knie?n, waren beslijkt en bemorst als hadden zij in een modderpoel ondergeduikeld. En echte vreugd klonk er niet meer in hun af en toe nog gewilde uitgelatenheid: de oogen stonden dof en hol, de wangen waren inge
rijsgele kanteelen van den kerktoren. En zij keken op en zuchtten; de zon stond nog zoo hoog, zoo eindeloos-wanhopig-hoog; het zou zoo lang nog duren vóór die weiden en akkers bronsrood werden, vóór dat rustig-grazend vee wegsmolt in avondnevelen, vóór d
een korte, maar geweldige plasbui los, en voor de tweede maal werden de vrouwen "in de zij" gestoken. Die tegenspoed, in plaats van hen ter neer te slaan, verfrischte en verlevendigde hun pret. Zij waren nu toch eenmaal morsig en nat, het kon hun niet meer schelen, zij zouden nu maar kletsnat blijven, van binnen en van buiten nat, giegelden zij, en voor de zooveelste maal ging de flesch rond. De boer, die sinds een paar uren bij de slijters niet gekomen was, verscheen plotseling op den zandweg, in zulk een toestand, dat de heele bende wild begon te proesten en te gillen. Hij zwenkte waggelend over de gansche breedte van den weg, 't gezicht paars
opnieuw schitterend door de wolken, toen zij aan de overzijde van het weiland, op den berm van het kanaal, een g
atte!" riep
d herk
hertste Vaprijsken. En hij wenkte ze v
ier; we zillen ulder ne kier
ensklaps een vurige kleur krijgend. "Zij-je n
steel herkend, die veel in 't veld ging wandelen en haar r
llen bang voor waren; en nu hadden zij allen ook eensklaps mejonkvrouw Anna herkend. Zij vreesden dat de jonkvrouw Vaprijskens onbeschoft geroep geho
rijs," fluisterden zij bevend, terwijl zij allen met insp
aar hen toeschuiven. De dames waren in lichte zomerkleeren: wit, geel en roze, met schitterende parasols; de heer, in 't donkerblauw met gelen stroohoed, zwaaide met een bruinen wande
?" klonk eensklaps een jonge
rt van een zwaar pak verlo
zeker," klonken bede
"goên dag." De beide dames die haar vergezelden groetten insgelijks, met een kort hoofdknikje, en de heer lichtte eventjes den ra
een vreemde taal, uitleggi
o'clock and they have to work awfully hard all day, until the
nder gratie. Mejonkvrouw Anna, daarentegen, was een buitengewoon mooie en gracieuze verschijning, lang en slank, een frisch-roze gezondheidskleur over haar zachte ovale wangen, met schoone donkere oogen en weelderige zwarte haren onder een licht en lief, sierlijk gebogen zomerhoedje met witte tulle en roze rozen, die dezelfde teere kleur hadden als haar doorschijnend j
Rozeke; en vriendelijk-verrast, als t
e, zijt gij hier
endigde zoo lief en frisch haar moegesjouwd gezichtje, met de natte, om haar voorhoofd en slapen kleve
a pity that she has to do such a hard, rough w
nice!" antwoordden zij met
dark one with his good feature
. De oudste van de twee greep naar haar face-à-main en nam den jongen man aandachtig op.
op zij gaan staan en keek belangstellend naar 't zwa
ek hem sprekend met haar lieve oogen aan, terwijl z
que chose, leur travail
k, tastte even, haalde een g
'est-ce pas?"
fut-ce qu'une fois," smeekte zij met een
je in de hoogte, en floot eve
ed begrijpende wat hij bedoelde, niet kunn
eenigszins ongeduldig
l vallen en kwam toegesnel
t," zei hij met een kleur van emotie, die gansch zij
stukje bij de anderen terugkomend. Zij stonden er allen als ver
a ge leeft!" brabbelde plotseling de Krommen Bulcke, onm
n Bulcke. Hun eerste schroomvalligheid was voorbij en de gezichten glommen van vreugd, o
do they laugh for?"
d en hij was dronken, en plotseling kwam hij waggelend en hinkend naar het viertal toe, en
now!" riepen verb
ommen Bulcke, die niet meer tot bedaren was te brengen, en nu volstrekt
e woare!" spotte Vaprijsken, die de blikken van den jongen man
e gij hem e-ki
een weldadig bezoek hebben vereerd. Mejonkvrouw Anna klopte Rozeke in 't voorbijgaan vriendelijk op den schouder en glimlachte ook welwillend en als 't ware goedkeurend naar Alfons. En ook de twee stijve,
adden 't tegelijkertijd over de mooie kleeren, over de twee leelijke, magere Engelsche, over die
es mejonkvreiw Anna's lief
n zijn lief wille zij
j allen giegele
't heure woare!" r
vuilbek!" schi
ch wel was zooals Irma zeide: jonkvrouw Anna's lief. Zij vonden hem een mooien, flinken
kes geire ziet es 't
n zie-je gij da, Sie
tterde de oude. "'t Es ienen die 't katsen in
isjes kronkelden zich en sloeg
aard, haalde 't mooie stukje uit zi
het wenkend gebaar va
staan. Er werd beraadslaagd
ondedzju!" riep
. Zij hadden al te veel gedronken, en er werd be
staarde nu met ondeugend-glimlachende oogen naar Alfons en
s, verstoat-e gulder
, ontkennend
Vaprijsken. "Oh
" giegelden
g ze tot een soort van bril en keek er door naar Alfo
ke, die mee malkander vr
verluid terwijl Alfons en Rozeke, hoogkleur
hadden hem te ontwijken duwde hij Alfons zóó ruw tegen Rozeke aan, dat ze
ieuw van en naar den vlasgaard heen en weer, om wat ginder nog overbleef te halen. Hij kwam juist met den laatsten wagen aan den rootput, toen de laatste bundel van den voorraad er werd ingedoopt, en
ter plaatse trippelend, met rillingen over hun klamme huid, als voelden zij, in bange gejaagdheid, het dreigend naderen van het gansch den dag verwachte onweer. Zelfs hun vrees voor Smul, die driftig de gebitten schudde, was niet meer in staat ze te kalmeeren; en haastig gooiden de mannen reeds met groote schoppen op den nog maar half schoongeveegden wagen de zaadkorrels welke Smul naar de hoeve zou vervoeren, toen plotseling een verblindend vuurzigzag, bijna onmiddellijk door een krakenden donderslag gevolgd, het donker zwerk doorscheurde en doordaverde. De slijters vluchtten gillend weg, de paarden sprongen op en schoten toe, en als de bliksem zelf waren zij om en weg, in dolle v
gebleven meisjes, lag half bewusteloos, plat op den p
en, de steeds herhaalde getallen: een twee drie! een twee drie! een twee drie! uitbulkte. Dat was de rythmisch-stormende galopvlucht der weghollende paarden. Zij slaakte een noodkreet en richtte zich half overeind, eensklaps tot het volle besef der werkelijkheid opgeschud, en zag in het halfduister Smul van voren op den wagen staan, de beide handen aan de leidsels, het lic
ggen!... Bijt... op ou tande
n, de tong tusschen zijn tanden geklemd, en 't bloed spatte uit zijn mond. Hij schoorde zich nog hardnekkiger
op haar knie?n, de oogen uitpuilend van doodsangst, haar be
niet!... gemoakt... de peirde
ht, in 't dreunen van het onweer, de doffe, razend-snelle rythmus van de weghollende paarden, terwijl de wagen, van den
ij rukten er toch door en sprongen weer als leeuwen, met vliegende manen door een klaverveld; maar achter de klaver was nog een partij koren, en daar plofte eensklaps een der paarden ne
furie, hij liet eensklaps de gebitten los en sprong met beide klauwen op de snuivende, blazende neusgaten der paarden, en schudde en kneep ze met het snijdend-scherpe van zijn nagels toe, als om de beesten te verstikken. Zij hinnikten van pijn en trilden op hun beenen, plotseling tam als schuwe lammeren, de druipende huid als met een dikke laag van wit-schuimende zeep bedekt, den staart tusschen hun doorzakkende schenke
f noeit!" bru
g af te weren, intu?tief en instinctmatig in haar gruwelijken angst en afkeer, w
lp mij! meu
p, smakte haar omver, stortte me
en vlugheid. Als een springveer schokte zij zich op, sprong door het weggeslin
help mij! me
k daarna rukte de hijgende slijtersbende door het hooge ritselend
, Rozeke!... Leeft-e
chte zij heesch haa
eindelijk overtuigd was dat haar niets geen leed was overkomen, toen barstte hij als een kind in tranen uit, en trok haar smeekend met zich mee, verre van den akeligen wagen, waar al de anderen nu in angstig druk gepraat omheen stonden. G
n de hoeve. Hij ondervroeg haar nu met angstige, teedere bezorgdheid; hoe of 't gekomen was? waarom zij ook niet uit den wagen was gespr
t ze nooit gedacht had levend er van daan te komen. De paarden waren door den donderslag geschrokken, maar Sm
eindelijk in 't keuren still
terk en moedig, en zijn onverschrokken koenheid had haar wellicht het leven gered. Zij was bang, doodsbang voor hem geweest a
wried geschupt en ges
tusschenpoozen scherp-zigzaggende weerlichten, die dan voor een oogenblik den blonden landweg met zijn kronkelende wagensporen, de neerbuigende natte korenakkers, de malsche groene en paarse klavervelden zoo
't niet anders kon, zei en vroeg hij haar met diepe, kalme, ernstige stem, dàt wat hi
ou geiren;... wilt
g van emotie en verrassing en een
ren," antwoordde zij heel st
even. Hij wilde nog veel meer zeggen, maar kon niet. Zijn droge keel hikte
em; en vanzelf neeg haar hoofdje naar het zijne, en in de d
ar het zuiden af, en in de schoongeveegde, hoog-donke
gelukkig. Maar als onscheidbaar hielden zij zich tegen elkaar aangesloten, in een
roote hoeve; en achter zich aan hoorden zij vaag het druk gepraat der opgewonden slijter
e afzondering niet eens bemerkt hadden. Allen praatten in driftige verwarring over het geval, en o
die 'n beetsen hoastig woaren om
iet hij zijn zweep boven de schuddende manen der
afgematte sjouwers onder zwaa
j ulder niet?"
ne," antwoordden
nkoard!" bromde zij,
op de lange, ruw-houten tafel te dampen. Als uitgehongerden vielen de slijters er op
bij verschillende boeren "gesleten"; en morgen vóór
o
Root