Het leven van Rozeke van Dalen, deel 1
t mooie boer
kkige tijding aanzeggen, en 's avonds vóór Kers
en bedroefd uit dan op den dag toen Rozeke haar was komen opzoeken. Zij vertelde aan 't jong boerenvrouwtje dat
h weer op 't kastiel, mejonkvrei
h wel, als 't God belieft,"
n had, legde Alfons met gefronste wenkbrauwen de te onderteekenen acten voor, gaf hem het eene stuk en hield het duplicaat; en zonder verder gepraat, met een eenvoudig, "ik hoop dat
s fluisterend op, terwijl zij door het statig
dde weemoed
geven kan en tòch nie ge
e, waren nu to
n overname en inrichting, betrokken zij eindelijk in het begin van Januari hun dierbaa
en vorigen pachter te kunnen overnemen. Deze had zich in de goede jaren "rijkgeb
gezin van deftige, welgestelde boeren, die er hun leven lang zouden gewoond hebben. Zij hadden alleen te verhuizen gehad hun eigen klein inboedeltje van moeders huis, hun enkele meubeltjes en kleeren, hun beetje aardappels en veldvruchten, hun kippen en konijnen. Toch waren met dat kleinood nog twee groote wagens gevuld, die volgens traditioneel gebruik van goede buurschap, kosteloos door den naastbijwonenden boer-in dit geval boer Kneuvels-naar Alfons' nieuwe woning, waren overgebracht. Daartegenover bestond voor Alfons de verplichting boer Kneuvels met zijn vrouw en ook den knecht die 't vervoerd had, op de "overhaal-feeste" te noodigen
s twee broeders. Het had den ganschen dag en ook den nacht te voren aanhoudend gesneeuwd, de wegen lagen bijna onbruikba
klonk aan de voordeur en met het geijkte "gien belet?" verschenen de insg
streepen gegroefd. Glimlachend kwamen zij binnen, de oude boer luidruchtig, de boerin stil, en dadelijk zetten zij, als in hun eigen huis nog, hun parapluies achter het houten schut naast de deur en kwamen handenwrijvend bij het helder-vlammend haardvuur, de boer met schel-galmende stem vertellend van de onbegaanbare wegen en van de vele sneeuw die zonder twijfel nog met hoopen uit de dikke, grijze lucht zou vallen. Rozeke nam de boerin haar zwarte
g hem vlug uit 't rijtuig wippen en het paard bij den breidel houden, terwijl boer Kneuvels en zijn
e, groen-en-zwart-gestreepte bouffante en den rooden, opgeblazen kop onder een zware bonten muts, waarvan hij voor de kou de oorlappen had neergetrokken. Hij hakkelde zijn goeden dag, de weerbarstige woorden in zenuw-trekkende beweging als 't
neeuwlucht; en 't heele troepje behalve moeder, Rozeke en La, die het nog druk hadden om alles voor den maaltijd in orde
ns. De twee boerinnen volgden, voorzichtig-schrijdend in het soppend-zuigen van haar voeten in 't
Het was alsnog niet duidelijk uitgemaakt of het beest al of niet veulen in had. Dons beweerde ten stelligste van ja; Alfons twijfelde. Kneuvels ging bij 't paard, bevoelde 't, twijfelde insgelijks. Vader van Dalen en zijn zonen zeiden ja noch neen; zij hadden er geen versta
nier, onbeschroomd, met een bruusken ruk in de krib der m
als van angst, onder zijn strakke aanvoeling huiverde, en bevoeld
ar hem om, snuivend met wre
door. De boeren zagen roerloos toe, in e
er gansch zijn huid. Het keerde even vlug zijn hoofd
omde hij, de merrie met een
mlachten, stil bewonderend. Ook de boerinnen zagen met zwijgende bewondering toe. Geen een
hand los en r
kke!" orakelde hij ruw, met een rec
moesten om zijn uitval lache
n en den derde kier sloeg ze'r noar!" brabbelde Dons, door
s noar geslegen, 'k zegge da ze nondedzju gien veule
dzju uitkomen of da ze gien veulen in 'n hêt!"
honderd frank meer voor betaald. Als dat nu niet uitkwam, dan had hij ook wel recht op zijn honderd frank terug. En
enlijk d' honder fran weere, moar bovendien nog twi
och!" zei zijn
e ulder peirden!" l
len in, hij krijgt honderd twinti
et brutaal-uitgestre
n kijvers!" kwam bazin Do
een van allen begreep. Vader van Dalen en zijn
t, duwde zijn vrouw op zij en stak op zijn be
of da ge wil
k van twintig fr
et geweld sloeg hij zijn ruwe hand in die van Smul
n lachten opgewonden en Dons en Smul waren beiden even verrukt dat zij zoo flink op hun stuk hadd
eder van Dalen had de voorzorg genomen een paar kaartspellen van huis mee te nemen en dadelijk zaten zij om twee tafeltjes bij ieder der twee kleingeruite raampjes, boer Dons met bazin Kneuvels, Smul en vader van D
et houtvuur, dat gezellig in den breeden haard opflakkerde; en vlak naast hen, op tafeltjes en vensterriggels, stonden de jenever-en-krieksap-flesschen en de kleine glaasjes. Buiten viel langzaam de vroege, grauwe schemering in. De muren en daken van stallen en schuur smolten weg in grijze doezeling van de naakte boomen rezen als zwarte, dor-takkige geraamten uit het dik-besneeuwde gras. Weldra begon het weer te sneeuwen: eerst als een heel fijn, kleurloos stuifmeel, nauw zichtbaar in de grijze lucht; toen ietwat grootere, witt
er en zij vulden nog eens goed de glaasjes en staken versche pijpen aan terwijl de pret van lieverlede hooger opklonk, met
als een tonnetje onder haar schort, kwam moeder van Dalen
iest gepeisd van de toafel in de beste koamer te dekken, mo
eele, veele!" r
udt ou wel!" gi
de wit-en-rood geruite kleedjes over uit te spreiden. Door de opengebleven deur van 't achterhuis, waar gekookt werd, drong de fijne geur van 't sissend-bradend
sluiten en het licht aan te steken. Zoo werd gedaan. De winter-triestigheid van buiten werd door het helder licht van een groote pet
eried!" en meteen kwam zij binnen, 't gezicht verborgen achter de dampnevelen van een reusachtige schotel, die zi
d, gilde driftig dat de kaarten moesten blijven liggen tot na 't eten om dan voort te spelen; en eerst nadat d
t antwoord te wachten trok hij zijn ouderwetsche, bruin-lakensche jas uit, hing hem aan een deurknop en nam
da es de gezondheid van den ouwe Pier!" schetterd
kend en plotseling hield het schertsen en praten op
fons' gelaat leek fijn en bleek onder zijn donkere lokken en zijn dun zwart snorretje. Rozeke, een frissche kleur van warmte over haar zachte wangen, hield liefelijk haar hoofdje scheef-geheld, als een bijna nog kinderlijk jong meisje; bazin Kneuvels' gouden kruis vonkenschitterde onbewegelijk op haar zwarte borst. En bazin Dons had nu een trek van vermoeienis en ouderdom op haar getaand gezicht waarin men niet
Geestes, amen," zei eindelijk hardop boer Dons, terwi
n weer gingen alle petten op de hoofden, terwijl de ern
t er moar aan!" ri
worteltjes, en Dons vroeg of hij maar wilde
en overhaal-feesten aten zij rund-vleesch. In dikke hompen sneed de oude boer de stukken van elkaar. Zichzel
en aten trager, met kleinere beetjes, niet zoo schrokkig. Alleen met korte, vlugge woorden ging 't gesprek nog even door. Zij hadden geen t
! 't doet deugd!" schreeuw
en schrokte zonder opkijken en ook vader van Dalen had heelemaal geen tijd tot praten. Hij at zooals hij wrocht: zwoegend, de schouders scheef van insp
sgelijks los. "Moet-e gulder gien ploat
en even s
r! We'n droage wulder gien broek
derd. "'K miende dat da
r haar oogen flikkerden van pret; en moeder van Dalen kon zich eensklaps niet meer inhouden: zij riep den ouden boer een erge schouw
och nie beschoamd!" riep
mallekoar en doar 'n zijn hier toch
leden zag. Boer Kneuvels, die nog meer nat dan droog gebruikt had, begon vreemd met zijn dikke tong te brabbelen; en vader van Dalen, anders praatziek genoeg en luidruchtig, zat nu stom en roerloos in elkaar gezakt, de koonen rood-gevlamd, zijn levend één-oog rond-verwilderd en strak vóór zich uit starend, alsof hij zich onwel begon te voelen. Smul bleef schijnbaar kalm en als 't ware onverschillig, met de
derijtje, dat hij van hem had overgenomen. Mooi en buitengewoon geschikt was het gelegen: alles om het pachthof heen en eerste klasse grond. Van op zijn boomgaard kon hij zijn werkvolk gade slaan tot op de verst-afgelegen partij. Droge jaren waren de gunstigste; een drietal bunders lagen wat te laag en bleven bij natte seizoenen te vochtig.
ggen, want de tijden waren slecht, de pachten hoog, de uitgaven en lasten ieder jaar grooter. Verreweg de meeste boeren gingen tegenwoordig achteruit in
pannen handenwringen de weerspannige woorden uit zijn mond halend, "kg... hêt gij de goên tijd gg
veel ouder, in al hun akeligheid had meegemaakt. Twee opeenvolgende jaren, eerst door zware regens, dan door maandenlange droogte, waren de oogsten mislukt en er was geen eten meer voor menschen noch voor beesten. Geen graantje meer in de schuren, geen aardappel meer op 't veld; alleen nog maar wat ha
jnk twie? gevonden in de snieuwe, 'n mannemeinsch en 'n vreiwe-meinsch, uit 'n vrend dorp, de man deud, de vreiwe nog 'n zierke
llen staarden met bijna angstigen ernst naar he
even?" viel hem eindelijk Rozeke
atse woar da 'k nou zitte, en w' hén heur woarme melk en brandewijn ingegoten; moar 't was al te loate, 't 'n hé nie mier g'holpen. Veur den noene was z'euk a
n vijftig jaar geleden, die met weinig tevreden waren en hun geld opspaarden; en van de mens
ardvuur, waarop Alfons weer versche blokken had geworpen. Nu en dan stond er een op en ging even naar buiten en kwam toen na een poos rillend weer binnen, zeggend dat het buiten niet meer sneeuwde, maar dat de lucht zoo grauw e
mmel aan de voordeur en allen keken met v
p Rozeke, gejaagd opstaande, bang
eensklaps hieven zoete kinderstemmetjes h
erre, gij moet er z
t ons mee naar
em, naar die
t haar klein
kome zijngen! O, da es toch scheune!" glimlacht
rloos en zwijgend, in onbewuste emotie, de stil-
en de kinders
het kind, hoe
teeken van G
en in de groote, luisterende stilte kl
avond Driek
rgen Drieko
a al met
Heilige gr
e sto
t veur die kinders: 'n be
en!" riep moeder verwonderd. "En rijst
cens," zei boer Dons i
en 'n beetse rijsp
erhuis maar kwam toch met een rood
meelsuiker op, moed
geleuf ik!" riep d
te zich naar de deur, waar de kinderen, hun
hotel weere brijngen, z
meisjes en twee knaapjes, waaronder een heel kleintje, dat de groote papieren ster droeg. Hij deed ze me
erre, gij moet er z
ons mee naar B
en het schoteltje aanreikend, "moar 't scho
. En in een druk, dicht donker troepje liepe
rvan Dons vertelde. Zij huiverde. O, die nare verhalen, wat had het haar aan 't hart gegrepen! Wat was er strijd, armoede en lijden op de wereld! Wat was háár lot gelukkig vergeleken bij dat van zooveel anderen! Plotseling dacht zij aan mejonkvrouw Anna. Ook die was niet gelukkig. Waar zou ze zijn op 'toog
deur en kwam rillen
herts-gelach om ondeugend-schuine grapjes; maar toen boer Dons, zeer opgewonden, voorstelde het onderbroken kaartspel voort te zetten, bleek het reeds te laat geworden en spraken de vrouwen van nu maar liever weer naar huis te gaan. De mooie b
Doar 'n bestoan ommers gien speu
ok meestal de andere
zijn jas had aangetrokken, maar even weer ging zitten. En hij vertelde een vree
l ruim veertig jaar geleden-dwaald
l Rozeke hem met groote oogen
haalde zijn
hond, ne kastielhond, niemand 'n weet precies wa d
ik azeu, ge moet oppassen of ge goat doar leulijke dijngen mee ondervinden.-Zoe 'k wel, boas, zeit hij; da 'k hem moar e-kier 'n kon krijgen, 't zoe hier al gauwe gedoan zijn mee al dat geleup.-'K zegge: kijk, ge moe 't weten, Koarel-Sies, zeg ik azeu, moar geleuf mij, jongen, ge goat er
ezien, boas Dons?" viel Rozeke den ouden bo
sterde, knikte sprakeloos met het hoofd, om te getuigen dat het waar was. Al de anderen, om
hij? Hoe zag hij d'r uit?
e kastielhond, zeg ik ou! Niemand 'n weet datte; niemand 'n hèt
ar achter, mee zijn vurke veuruit, vliegen lijk de wind. 'K wilde da ge da gezien hadt! Ge kond' hem heure lessemen[6] toe op de keiter[7]. Wel verdeeke!... peis ik in mijn eigen, 'k geleuve woarachtig dat hij hem van deze kier goa krijgen, want 't 'n sch
speuk! En hé-je 't gezien
da 'k kan toe an 't hofgat en 'k roep uit al mijn macht! "Koarel-Sies! Koarel-Sies! gie dwoaze loeder, komt toch weere!" Moar 't spel was al verbrod en 't
e, de woorden uit
al schriemende lijk 'n klein kind. Heul de godsche nacht had hij achter 't speuk geleupen, op alle soort van vrende prochies, deur bosschen woar dat hij nog noeit van zijn leven
de kastielhond
natuurlijk kijken of da Koarel-Sies nog goest ha om d'er mee zijn vurk achter te zitten; moar Koarel-Si
derbaars had bijgewoond en Rozeke durfde geen woord meer vragen.-Maar plotseling ging een onverwachte stem op òm
zekant die den akker omsingelde, een vreemd klein dingetje hangen,-een soort bruinhouten pop of beeldje, leek het hem-half verborgen in 't gebladerte. Hij liet zijn ploeg met paarden even staan en ging dwars over 't akkerland, op 't vreemd verschijnsel af. Het
ngezien het toch een heilig beeldje was, zou de boer het maar houde
ij ondervroeg al de huisgenooten en de knechts en meiden van de groote boerderij, en allen gaven de stellige verzekering dat zij geen hand naar 't beeldje had
de zelfde plaats, aan 't zelfde takje waar hij het 's ochtends te voren ontdekt had.-Dat heeft mij niemand voor de grap geleverd, dacht Smul, en 's avonds nam hij weer het beeld
g! Hij liep naar 't verre akkerland. Het beeldje hing er weer op de zelfde plaats, aan 't zelfde takje van 't zelfde el
de, werd langs den eenzamen weg door een landlooper aangerand. Zij vluchtte weg, kwam juist terecht op dat stuk ak
n beefde, haar angstige oogen op den paardeknecht gevestigd. Had h
Dalen was veront
ule slechte L
woarschuwijnge van onz' Lieve-Vreiwe dat er op die
in gezet. Moar alle nachten speukt het er in 't ronde en 't zal d'r
n nie gevonden
ar voor het eerst dien avond r
e en sidderde, als voelde zi
opzette en zijn pet over de ooren trok: men moest trachten met iedereen goed te staan en ieder geven wat hem eerlijk toekwam. Dan lieten spoken, kasteelhonden en verschijningen j
mpel, gilde Smul, die naar de s
ran, hè? Nie ve
r zelf omme komen!" klonk van ve
n zich gedrochtelijk vóór hen uit, tusschen het vreemd-gewirwar van 't weerkaatste, naakte boomen-netwerk op den onbetreden witten grond. Het vroor
Luid pratend onder elkaar verdwenen zij in den helderen, sonoren maan-en-vriesnacht. Het oogenblik daarna was ook de sjees van Kneuvels klaar en Al
in de sneeuw en van vluchtende vrouwen die door landloopers overweldigd en vermoord werden. Mejonkvrouw Anna, van 't kasteel, werd wreed door een van die honden verscheurd; en zij zelve, eenzaam en verl
plotseling wakker, vloog overeind
" riep Alfons, ook eensklaps u
iende da 'k iets zag! da 'k i
d, legt ou neere, loat o
kleingeruite raampje; en dat aanschouwen van de kalme, koude, heldere werk
weer uit en legde ha
noeit verloaten, ge moet altijd... altijd
tegen zich aan, maar hij gaf geen ant
heel diep en slie
TE
okt rund
lgeiten:
llen en
Hi
uter;
Romance
Romance
Romance
Romance
Romance
Romance