Lente
ofielke diende als knecht bij een molenaar en Deeske als knecht bij een boer. Zij waren
e?n. Deeske was kort, gezet, fiksrecht, met een naar voren puntend buikje en een dik, rond speknekje. Alle twee droegen een vollen, bruinen baard:
-bestoven van het meel als een groote, bleeke meikever; Deesk
stroodaken der boerderij waar Deeske werkte. Van op zijn akkerland, waar hij ploeg en paarden mende, zag Deeske in de verte het drukke wentelen van de m
, dadelijk na de vroegmis, troffen zij elkander, onder 't drinken van het eerste borreltje, in 't herbergje vl
en en waar zij, zonder contant geld, nog drank konden bekomen. Ook bij hun respectieve bazen waren zij maanden v
gelukkig bij het laatste leege glaasje, wel eens uren lang geduldig wachtend op de mogelijke komst van een of andere goede ziel, die misschien nog eens trakteeren zou. Ge
r was hard gewerkt, de gansche week en de baas, over Theofielke tevreden, wilde hem nu eens een extra-beloonin
jffrankstuk da 'k al weken lank in mijn bezit hè zonder da 'k het kwijt kan geroaken. 't Es goed en zuiver zelver, moar 't es van 'n vremd land woarvan
het stuk aa
verzonken, stond het stuk
oog het in zijn hand en keerde 't om; hij zag aan de eene zij, het afbeeldsel van een gehelmde vrouw die hem bizonder schoon leek, en aan de ommezij een hoorn, waaruit ook nog een heele overvloed van soortgelijke schoone stukken scheen te stroomen.
e Wildeborst in den "Dubbelen Arend", onder 't gebruikelijk genieten
et en uitspanning bezorgen. Doch zij mochten er niet mee beginnen op het dorp, waar zij te zeer berucht wa
verige van den gewonen zondagschen frank, die nu wel aan één stuk op mocht, kochten zij sig
ken zij e
oor plassen heen moest stappen. De gele bladeren stoven dwarrelend uit de boomenkruinen, en de landouwen lagen kaal en kil, met hier en daar slechts, tusschen de bruine, omgeploegde akkers, de fel-groene., malsche tintelvlekken van het jouge rapenloof. Droef krasten benden omzwervende kraaien; en, langs den eenzamen steenweg dien zij thans volgden, ontmoetten de twee vrienden enkel nu en dan een op zijn zondags-best gekleeden boer, die pijprookend naar zijn hofstede ter
ertoonen, maar althans niet vreezen moesten er wegens achterstallige schuld te worden uitgescholden. Er was trouwens geen
eofielke, met een gewichtig air aan e
ierglas roerloos in de hand, ke
t vijffrankstuk uit zijn binnenzak te voorschijn en liet het royaal over het tafeltje klinken: en dadelijk spoedde de vrouw zich met haar jeneverflesch na
glaasjes op een presenteerblad toereikend. En eensklaps gul
en heel leuk en innig, vol korte, kleine vlammetjes, alsof er, diep in hem, iets heel bizonder prettigs omging; en ook Theofielke's doorgaans bleeke, grauwachtige gelaatskleur, verlevendigde zich met een
ernstig gebaar, het stuk weer uit
vreiwken. Keunt-
alde er 'n heel greepje te voorschijn en met haar linkerhand nam zij 't vijffrankstuk op, en bekeek het e
en zij de vrouw met ontstelde stem eensklaps zeggen
naar een groot plakkaat, dat aan den muur hing, en waar al de vijffrankstukken,-de gang
richtten zich op en k
d, dat 'n es toch nie meuge
ie wel, 't es percies 't zelfde en 't stoa onder de slechte, mee die kop van veuren en mee dien heurn langs achter. Nim nim, '
't gisteren in de post ont
te moaken! Betoal mij mee ander geld, zeg
ke, zich ook eensklaps boos vei
slecht es en da ge mij moet a
n ander! beken
ond even al
en.-Ala! hier buiten! En van den achternoene zend ik mijne man noar de sandurms! O!
ofielke door het glazen portaaltje naar
Zoên we leute hèn vando
eute zouden hebben met dat valsche stuk! En proestend trok hij Theofielke mee, en weer liepen zij gezellig naast elkaar, d
links, bij twee kleine boompjes, stilhielden
re drijnken; we zoên te gau
enoeg hadden, en wie weet wanneer ze nog eens zulk een kansje kregen! Morgen-ochtend vroeg begon alweer de lange, saaie arbeidsweek. En ongegeneerd stapten
gaf de baas onmiddellijk he
zelf bedrogen was geweest, maakte de man zich geenszins boos en haalde slechts zijn schouders op voor het geval, tevreden met de belofte, dat zij
astig om er eenigszins hun ernst en fatsoen bij te behouden. In alle plaatsen werden zij, bij 't eerste klinken van het mooie zilverstuk, onmiddellijk bediend, maar hier en daar toch hadden soms, bij het afrekenen, ondanks hun krasse brutaliteit, minder aangename scènes plaats en wel het ergst in de afspanning: het Vliegende Paard, waar zij op vertrouwen van het mooie stu
eske, die zich wel 't gevaar bewust werd, en nog andere plannen in het hoofd had, hie
elletje in de gaten en begonnen dreigend saam te troepen en te jouwen; en 't lukte nog maar heel precies
te, na een poosje geducht door stappen, veilig in het open
dronkenschap goed onderdrukt en was het hun ook mogelijk kalmpj
en de die? mag 't vijffrankst
utst keek T
m wat te doene? v
te Deeske. Woarveuren goan de
imlach van verrukte jool kwa
k zijnen toer! Ala, seffens lotse
lijke takjes op, frommelde ze wat door elkaar,
't langste stak, en, na een schim van weifeling, welk van beide hij we
ve da ge 't gezien hadt! ri
van! loog vrij
om te vragen: "Euphrasie, (dat was haar voornaam) Euphrasie, zoe 'k ou nie ne kier keune spreken?"... en dadelijk werd men, zonder overbodige uitleggingen, langs een gangetje door Veel-Hoar in een achterkamertje gebracht, waar gelegenheid was om het zaakje verder af te handelen. Men bleef niet te lang, vooral niet 's zondags wanneer Veel-Hoar het druk had; men betaalde één frank, twee frank, zoowat naar vermog
st de werking van het stuk beproefd hadden en waar nu wel eenigszins gevaar voor hen kon schuilen, kwamen zij w
en boomgaard op den straatkant uitkwam. Dicht bij die heg, in de zwarte schaduw der overhangende boomkruinen
angrenzend kroegje. Alles bleef do
toe, reikhalsde, trachtte te kijke
r reschieren, fluister
zij het laag portaald
goên o
ke van buiten door de spleet van het gordijntje niet had kunnen zien. Veel-Hoar, forsch en zwart, met langen neus en rood-gevlamde koonen, stond
eel-Hoar, half spottend, half uitdagend
?en oavend," herhaalden zij enkel nog eens. Langzaam, deftig, gewichtig bijna, gingen zij ook plaats nemen aan een tafeltje, schuins tegenov
op en zelfs de oude moeder werd doo
geleuf ik! kon Veel-Hoar n
fielke, met een trotsch gebaar het
dat beiden haar 'n paar keer schuldig stonden.-Vijf frank! dat kw
er werd aangeklonken. Scheef zat Deeske naar den boerekinkel om te loeren of hij nog geen beweging maakte om op te stappen. Er kwam een korte stilte. De b
r moet met hen iets gebeurd zijn. En korzelig begon ze ook den boerenlum
en ware
telde Theofielke met doodkalme stem, alsof zij nu eens
ond de boer
, en hij probeerde met Veel-Hoar het welbekende, heimelijk praatje aan te kno
hè 'k gienen tijd, zille; ge
en blik naar Theofielke en na
riep Veel-Hoar kwaadaardig de
verliezen, was Deeske, met een vluggen
rde hij de geijkte vraag.-Theofielke, den rug naar hen ge
é-je gij èùk geld? vroeg
u vijf fran gêen,
oar, e
ge gezien hèt. Hij zal be
eur all
lotse getrokken.
! riep Veel-Hoar
h gien klein kind! schimpte
ielke en haar moeder om. Toen
Deeske, na een poosje weer
zich om, kwam lang
le, 'k zal aan d' a
En op zijn beurt verdwe
en ze beiden met haastige schre
stik geloaten? vroeg D
lle! Moar h
reeds waanden ze zich in veiligheid, toen plotseling de voordeur van het kroegje open vloog en Veel-Hoar midd
zelf in 't donkere der heg zich weghurkend. Deuren werden opengerukt, belletjes k
zij Veel-Hoar woedend gillen. 'K zal noar de policie goan! 't 'n Es verdome giene eens weird! Doar!
korten plof, tegen zijn broekspijp aangeslagen. Hij greep het op, hield het in zijn dichte vuist gekneld, boor
zille! Anders krijgen we
t het ons iest zoeken, 't kan n
zijn doar! Ze zoên ons de
verademen, achtervolgd door het razend getier van Veel-Hoar, dat hoe langer hoe heftiger in de rumoerige straat opklonk, liepen zij over omgeploegde
k wel zes moanden van mi
k niet weer 'n hèn! jammerde Theofielke.-
ostte Deeske.-Wie weet wat dat er loater nog gebeurt?
Hij voelde zich zoo echt prettig gestemd en welgedaan. Hij blies het lichtje uit en weer stapten zij gezellig in het duister naast elkaar: de groote trekbeenend en slungelend als liep hij o
verre lag de groote, sombere hoeve, zwaar ingesluimerd in den dompigen nacht
l, zille; en tot zond
l, en tot zondag!
zijn korte, kleine, vlugge pasjes in