Login to MoboReader
icon 0
icon TOP UP
rightIcon
icon Reading History
rightIcon
icon Log out
rightIcon
icon Get the APP
rightIcon
De Dominee en zijn Gemeente

De Dominee en zijn Gemeente

Ian Maclaren

5.0
Comment(s)
10
View
11
Chapters

De Dominee en zijn Gemeente by Ian Maclaren

Chapter 1 HOE MEN HET MEESTE NUT TREKT VAN EEN PREEK.

* * *

Om het rechte nut van een preek te hebben, moeten twee personen samenwerken en waar een van beiden zijn werk niet goed doet, daar is de preek mislukt. De eene is de man, die haar voordraagt en de andere, de vrouw of man, die haar hoort; terwijl er bijna even veel kunst is in het goed luisteren naar een toespraak als in het samenstellen ervan.

Practische oefening is de eerste eisch voor den hoorder, want het is een feit, dat hij, die geregeld een kerk bezoekt, niet alleen meer hoort, maar ook beter volgt dan wie zoo maar eens om de twee maanden een kijkje komt nemen. Het spreekt van zelf, dat, indien de predikant een paar koperen longen heeft en de hoorder niet stokdoof is, deze, al komt hij maar zelden in de kerk, toch elk woord van den spreker kan opvangen; maar er is eenig onderscheid tusschen een stoomfluit, die binnen een gegeven kring doordringt tot elk oor zonder onderscheid en een muziekinstrument, welks geluid slechts gewaardeerd kan worden door geoefende hoorders.

De stem van een bevoegd spreker is niet zoo zeer enkel geluid, maar zij is veel meer muziek, met fijne afwisselingen van toon en teedere buigingen der stem; de wijze, waarop hij een woord uitspreekt, verklaart de beteekenis, die hij eraan hecht; de opslag zijner oogen beteekent een aandoening, die hij ondervindt en wil opwekken; de strengheid zijner woorden wordt verzacht door het gevoelvolle van den klank; zijn loflied klinkt liefelijker door de innigheid, waarmee het wordt voorgedragen. Het oor van een vreemdeling kan zulke onderscheidingen niet maken; men moet gewoon zijn aan den spreker om de volle waarde van elke handbeweging, elke verandering van toon te gevoelen.

Daarenboven, elk spreker, die waard is te worden aangehoord, schept zich een eigen atmosfeer en men kan zich daarin niet op zijn gemak gevoelen zonder geacclimatiseerd te zijn. De spreker heeft zijn eigen standpunt, en men moet zich daarop plaatsen om met hem te kunnen mee denken; elk woord wordt gefiltreerd in zijn geest en men moet dien geest kennen om de werking ervan te begrijpen. Toevallige hoorders zijn als in een doolhof zonder gids, maar de vrienden des sprekers gevoelen zich tehuis. ?Hij zei dit of dat," beweert de toevallige bezoeker. ?O ja," antwoordt de deskundige, ?maar als hij dat zegt, beteekent het iets meer." Misschien zou men kunnen zeggen, dat de hoofdvoorwaarde voor goed hooren is, dat men den spreker kent, zijn eigen manier van werken, zijn geliefkoosde studi?n, zijn onbewuste vooroordeelen, zijn bijzondere boodschap, en die kennis kan alleen verkregen worden door voortgezet hooren.

Een dominee openbaart zich niet in zijn eigenlijke kracht in het particuliere leven: dat doet hij op den preekstoel. Wanneer men hem des Zaterdags op de straat ontmoet, dan spreekt hij over het weer of over een boek en verbergt zich, zooals trouwens elk degelijk man doet, achter een alledaagsch onderhoud; des Zondags, zonder het te weten, laat hij zijn masker vallen, totdat gij zijn karakter kunt doorgronden en in zijn ziel lezen. Er zijn natuurlijk sommige mannen, die in hun preeken even min zich bloot leggen als in hun gesprekken; maar in dat geval verliezen de hoorders er niets bij: dezulken hebben geen persoonlijkheid te openbaren, het zijn eenvoudig leeken in een geestelijk kleed gestoken. Men heeft een maand noodig om te gewennen aan een paar zware, nieuwe laarzen en ten minste zes maanden om gemakkelijk te zitten in een nieuwen studeerstoel; een jaar van herhaald bezoek wordt ge?ischt om op zijn gemak te komen met een nieuwen predikant; maar dan loont het genot ook de moeite.

Het tweede voorschrift is aandacht, wat hierop neerkomt, dat een hoorder zijn lichaam in de kerk in dienst moet stellen van zijn ziel. Het kan wel zijn, dat menschen luisteren, terwijl zij bewegingloos en met gesloten oogen neerzitten en velen verklaren die houding door te zeggen, dat zij zich op die wijze onttrekken aan een afleidende omgeving, maar in dat geval behooren zij dan toch van tijd tot tijd eens teeken van leven te geven, al was het maar om den spreker gerust te stellen en de omgeving te behoeden voor de zonde van een liefdeloos oordeel.

Er zijn gemeenten in Schotland, waar een derde gedeelte van de hoorders schijnt te slapen; maar de predikant krijgt later de zekerheid, dat diezelfde hoorders het beste verslag van de preek en de scherpste beoordeeling van zijn rechtzinnigheid kunnen geven. Maar men kan niet zeggen, dat zij nu juist een opwekkend schouwspel opleveren voor den spreker en deze komt vaak in de verzoeking eens iets onrechtzinnigs te zeggen om ze daardoor te dwingen eenig bewijs van belangstelling te geven.

Indien iemand daarentegen behept is met den boozen geest van rusteloosheid, die hem ertoe brengt geen oogenblik stil te zitten, hem nu eens doet opstaan en een poosje later weer onder de bank weg doet duiken, dan behoort zoo'n man zich thuis te oefenen om zijn kwelgeest de baas te worden of hij moet ergens gaan zitten, waar hij kan luisteren zonder gezien te worden.

Ook is het alles behalve dienstig om goed te hooren, wanneer een man zijn armen over elkaar slaat en achter in zijn bank leunt als iemand, die, wetende dat er een zware beproeving boven zijn hoofd hangt, een vast besluit neemt om ten einde toe stand te houden. Een spreker zal misschien heel vaak de aandacht vestigen op het edele leger der martelaars, maar hij wenscht toch liefst geen troep martelaars in zijn eigen kerk toe te spreken. Niets is zeker ontmoedigender voor een spreker-zelfs zóó dat de woorden besterven op zijn lippen en dat hij zijn gedachten niet geregeld kan uitdrukken-aan een gehoor, dat alle kenteekenen draagt van bestudeerde onachtzaamheid en niets is meer bezielend voor hem dan een onafgebroken rij van meelevende gezichten.

Dan volgt de eisch, dat de hoorder zijn gedachten bepaalt bij het behandelde onderwerp en hier heeft de geoefende hoorder een zeer groot voordeel. Als het moeielijk is voor sommige menschen om te luisteren, dan is het nog tienmaal moeielijker voor andere personen om te volgen, want het is zeer goed mogelijk, dat iemand luistert en toch niet volgt. Er zijn maar weinige lieden, die een half uur lang over dezelfde zaak kunnen denken of zelfs maar denken over wat ook; na een korte poos verslapt hun belangstelling en zij blijven achter; zij zijn geheel den draad van de redeneering kwijt geraakt en hebben bijna het onderwerp vergeten. De preek, die voor zulk een onbestendigen geest geschikt zou zijn, zou moeten bestaan uit twintig onderafdeelingen, elk een verhaaltje of een wakker schuddende gedachte bevattende, die op zich zelf een geheel vormden, zoodat de hoorder, waar hij ook inviel, dadelijk zich tehuis gevoelde. Menschen met gevoel behoorden echter te bedenken, dat een opeenvolging van vermakelijke tooverlantaarnplaatjes niet hetzelfde is als een ernstig kunstwerk en indien iemand het Evangelie van Christus waardiglijk wil verkondigen, dan moet hij ernstig overwegen en van zijn hoorders nadenken eischen. De keten kan van goud zijn, maar de schakels behooren stevig aan elkaar te zitten en een hoorder moet de sterkte ervan onderzoeken, terwijl zij hem door de handen gaan. Indien iemand zich geen moeite geeft bij de poging om een preek te verstaan, dan eindigt hij bijna zeker met de klacht, dat de spreker langdradig of dat de toespraak onsamenhangend was. Het is niet de moeite waard naar een preek te luisteren, waarin de predikant niet zijn volle kracht heeft gelegd; en het is niet mogelijk een preek goed te verstaan, tenzij de hoorder eveneens al zijn krachten inspant.

Mijn vierde eisch voor gezegend luisteren is oprechtheid en een predikant heeft het recht die hoedanigheid van zijn hoorder te vragen. Indien een lid van een rechtbank zijn zetel inneemt met een gevestigde meening betreffende de te behandelen zaak, dan is het te vergeefs, dat een pleitbezorger zich inspant en er is geen hoop op een rechtvaardig oordeel. Indien een persoon de kerk binnentreedt met vast gewortelde vooroordeelen in de zaak der waarheid, dan geeft het niets hoe knap of hoe welsprekend de spreker ook zij, hij kan geen vat krijgen op den geest van dien hoorder. De eerlijke hoorder is die, welke bereid is elke bewijsvoering in overweging te nemen en elk besluit te herzien, uitgenomen natuurlijk dat half dozijn uitgemaakte waarheden, die geen predikant met goed verstand ooit zal aanvallen en die elk godsdienstig mensch als vaststaand aanneemt. Er zijn echter vele kanten van waar men een waarheid beschouwen kan en die een hoorder misschien niet heeft vermoed en er zijn vele toepassingen eener waarheid, welke zich nooit aan hem voorgedaan hebben. Hij behoort bereid te zijn, den spreker te volgen als een gids en ten minste de zaak in zijn eigen belang te overwegen: hij behoort gewillig te zijn om te onderzoeken, hoever het woord van den spreker zijn eigen gedrag betreft.

Niets prikkelt een spreker meer en geeft hem grooter vertrouwen bij het verklaren der waarheid, dan de zekerheid dat elk eerlijk woord, door hem gesproken, zal overwogen worden door eerlijke toehoorders. Hij gevoelt, dat, in geval zij het met hem eens zijn, dit alleen zal wezen, omdat zij overtuigd zijn; indien zij niet met hem instemmen, dan zal dat zijn omdat naar hun meening hij niet erin geslaagd is een goed pleidooi te leveren.

En de laatste eisch is christelijke liefde, die dubbele zegen-èn voor den man, die spreekt èn voor de menschen, die hooren. Geen atmosfeer doet zoo veel kwaad aan den hoorder en geen is een zoo zware beproeving voor den spreker, als die van kleingeestige critiek en boosaardige vertolking. De menschen moeten met milden en edelmoedigen zin toeluisteren, bedenkende dat de predikant een man is even onvolmaakt als zij zelf zijn en zich herinnerende dat niemand mag beoordeeld worden dan met het oog op den inhoud van hetgeen hij onderwijst. Het is mogelijk, dat iemand op zekeren dag wat mat is-dat is vaak een gevolg van het weer; het is mogelijk, dat op een anderen dag hij niet vriendelijk gestemd is-dat is soms een zaak van spijsvertering; de hoorders zijn verplicht veel door de vingers te zien bij iemand, die te kampen heeft met den dubbelen hinderpaal van een weifelachtigen geest en een onvolmaakt lichaam. De hoorders moeten als regel aannemen, dat niemand altijd dezelfde kan zijn, tenzij hij zich voortbewege op de vlakke baan der vervelende gemeenplaatsen.

Men vertelt, dat eens eenige afgevaardigden van een vacante gemeente een doctor in de godgeleerdheid van middelbaren leeftijd gingen hooren, een man van kalmen aard en zonder eenige bezieling. Na hem een preek te hebben hooren voordragen, die hij den voorafgaanden Maandagvoormiddag had gemaakt en zoo als hij er elken volgenden Maandag voormiddag een had kunnen maken, vroegen zij aan een van zijn gemeenteleden of dit een goed staaltje was van de gewone prediking des doctors. ?Gij kunt," zei dit lid, ?er staat op maken; hem eens te hooren is zoo goed als hem altijd te hooren; hij is altijd dezelfde; er is geen hooger of lager, geen beter of minder goed bij den doctor." Zekerlijk daalde hij nooit beneden het effen peil van het gewone boerenverstand en even zeker steeg hij nooit tot de hoogten der bezieling. Menig predikant ondervindt, dat om de vier of vijf Zondagen, dit verschilt naar omstandigheden, zijn vlucht vermindert, dat hij heel gelijkvloersch blijft en zich niet kan verheffen. Doch dan krijgt de gemeente den volgenden Zondag een ruime schadeloosstelling en de predikant bereikt te beter den top des bergs, met zijn vergezicht en frissche koelte, naarmate hij dieper was afgedaald in het dal en enger was ingesloten geweest.

Een van de wreedste onrechtvaardigheden, waaraan de hoorders zich kunnen schuldig maken is den prediker te verdenken van persoonlijkheid en in zijn woorden een gedachte te leggen, die niet in hem opgekomen is. Wanneer het voorkomt, dat een prediker de een of andere bijzondere fout tot in kleinigheden beschrijft en met een zekere scherpte hekelt, dan behooren de aanwezigen zich ervan verzekerd te houden, dat hij bezig is zijn eigen fout te beschrijven, want inderdaad niemand is zoo goed op de hoogte van anderer fouten als van die, welke hij als zijn eigene erkent.

Het is het best voor den hoorder te gelooven, dat de prediker bij al wat hij zegt, slechts gedreven wordt door trouw aan de waarheid en door liefde voor zijn medemenschen en dat niemand dieper dan hij het betreurt, indien er eenige tekortkoming of fout in den geest van zijn onderricht is. Zijn begeerte is te overtuigen en te troosten; zijn eenige belooning de geestelijke steun, dien hij verleent aan de zielen zijner medemenschen. Indien door zijne woorden eenige broeder kracht verkrijgt om zijn arbeid in den loop der week getrouwer te verrichten of wordt geholpen in de beproevingen des levens, dan is zijn doel niet mislukt en heeft hij geen berouw van zijn opofferingen. Zijn streven is het verhevenste, dat de mensch kent en zijn arbeid is de zwaarste. Daarom worde de meest mogelijke sympathie hem betoond en te zijnen behoeve stijgen de meest aanhoudende en ernstige gebeden ten hemel!

Geen hoorder is eerlijk geweest tegenover den prediker, indien hij vergeet, wat aan de deur der kerk gezegd is of als hij een preek behandelt als een verhandeling, waarover geredetwist moet worden. De kerk is niet een plaats van uitspanning of een gezelschap tot oefening in het spreken: het is een school, waar de hoogste kennis wordt onderwezen-de kennis des levens. De onderwijzingen worden van den preekstoel af gegeven; het bewijs moet thuis geleverd worden. Meer dan eenige andere godsdienst is de Christelijke proefondervindelijk en practisch-niet een verzameling van regels, maar van grondbeginselen die moet worden uitgewerkt in het leven van elken mensch. Die prediker heeft zijn taak begrepen en volbracht, die een man tot handelen beweegt en die hoorder heeft het meeste voordeel van een preek gehad, die haar in praktijk heeft gebracht. De prediker behoeft geen lessen uit te deelen, door te zeggen, als tot kinderen: ?ge moet dit of dat doen", want dat zou onverdragelijk zijn en tevens doelloos. De beste predikers wekken gedachten op, door de menschen zich te doen schamen over den lagen standaard van hun leven, terwijl zij luisteren naar de blootlegging der zonde en door hen te brengen tot adeldom der ziel door de tentoonstelling van de schoonheid der deugd. De eerlijke toehoorder begint niet goed te handelen omdat het hem gezegd is, maar omdat hij gevoelt het te moeten doen. Hij heeft zijn hart geopend voor de boodschap der waarheid, zooals de zachte grond in de lente zich opent voor het zaad en in die herbergzame woning ontkiemt het zaad en wast het op.

Boven alles vraagt de Christenprediker twee dingen en deze kunnen alleen verkregen worden bij gehoorzaamheid van den hoorder. Hij noodigt zijn gehoor uit om discipelen en dienaren te worden van Jezus; hij verheerlijkt de genade en de macht des Meesters; hij verzekert zijn medemenschen, dat in Jezus te gelooven en Hem te volgen, leven is. Indien de hoorder redeneert en redetwist over Jezus, kan hij nooit tot de feiten komen en heeft hij niet eerlijk gehandeld met den prediker. Laat hem de proef nemen en het met Jezus wagen, zooals de eerste Christenen deden. Als hij dat doet, eerst dan zal hij in staat zijn de prediking te beoordeelen; doet hij het niet, dan behoort hij te zwijgen. Nooit is er beuzelachtiger getwist geweest dan met hoorders, die niet gelooven willen: zij zijn als menschen, die om het kerkgebouw heenloopen en kibbelen over de geschilderde glazen, welke alleen van binnen af kunnen gezien worden. Ook doet de Christenprediker een beroep op de offervaardigheid en het is zijn plicht de heerlijkheid te roemen van een onzelfzuchtig leven. Hij vraagt van de menschen, dat zij iets zullen doen dat moeielijk is en weinig aantrekkelijks heeft en belooft hun een loon, dat geestelijk en onzichtbaar is. De hoorder is verplicht dezen eisch voor zich zelf waar te maken en te onderzoeken of het waar is, dat men er gelukkiger en sterker door wordt, wanneer men niet zich zelf, maar anderen dient.

Het hoofddoel van elke prediking is ten slotte bezieling, en de man, die in vuur gezet wordt, is de rechtvaardiging van den preekstoel. De grootste ramp bij de prediking is tegenzin en onverschilligheid. Nooit was een preek zoo onbeteekenend of zij bevatte meer dan de hoorders in toepassing konden brengen. Geen preek is mislukt, die, al is het maar één mensch, heeft verrijkt met één enkele gedachte of opgewekt tot één brave daad.

* * *

Continue Reading

Other books by Ian Maclaren

More

You'll also like

Chapters
Read Now
Download Book