De roman van Bernard Bandt
jven aan zijn vriend Edward, die in Batavia woonde. Zijn stijf, geglansd papier bolde op, gli
als hij zijn zinnen zat te maken, bijtend met zijn voortanden op 't botte eind van zijn pennenhouder en kijkend, zonder
bedienden tegen hun hooge, gele, leelijk grauwgele lessenaars te hange
chree
ffen op iets wat ik heb en jij niet. Zoo'n brief is voor mij wat 'n haas is, dien hij cadeau krijgt, voor iemand die verschrikkelijk veel houdt van haas, maar geen geweer heeft om er een te schieten en geen geld om er een te koopen. Nee! meer is zoo'n brief voor mij. Want de man, die van haas houdt, brengt 'm naar den poelier om 'm te laten villen en 't vel, daar bekommert hij zich niet verder over, en over 't beest zelf eigenlijk ook niet; als hij er lekker a
e niet, dat ik hier lag?", zoo'n witte brief te voorschijn komt, zacht-roomwit, met me naam, me particulieren naam, me voornaam Bernard en me familienaam Bandt, en heelemaal niets van ?Vermeet & Co.", en dat door jou geschreven, door jou, dat zie ik nog voor 'k iets lees; ik herken den brief; als ik den brief zie, zie ik dadelijk jou, zie ik je ouwe goeie vrindenfacie en hoor ik je stem me naam zeggen, jou stem die in m'n herinnering is als geluidgeworden sympathie, de eenige stem, die me doet voelen, dat ik niet ganschelijk alleen ben op de wereld.... Zoo'n brief dan leg ik apart en 'k ga haastig door met lezen en sorte
ik alleen maar van tijd tot tijd krijg een stuk papier volgeschreven met eerlijke uitingen van je innigst voelen. Maar toch, als je weer terugkomt, wat je schrijft dat je gauw doen zult, dan zal ik toch - geloof ik - meer van je houden dan vroeger, want ik weet nu zooveel meer van je, ik begrijp di
dat zijn, wat 'n heerlijk lichte dag, wat 'n dag van gouden zon en voorjaarsluwte! Ik zou 't netjes willen doen, met ingehouden kracht, kranig, als 'n heer, m'n eene been kalm buigend met spanning van al de beenspieren en dan - pang! vooruit! en aan splinters de heele mooie boel! En dan weggaan, kalm, weggaan, bedaardjes, lief groetend. En de menschen, die denken dat ze je wat te bevelen hebben, met de complimenten naar huis sturen: ?en als dat meneer 't nou verder verdomde," en dan gaan leven, het gansche leven, vrij, ongebonden, wild, al de kracht van me lijf en van me ziel gebruikend, met goeddoende, o zoo zacht en teer goeddoende liefde, en met driftig strijdenden, neerhouwenden haat. Want o 't leven, Edward, 't leven! Wat weet ik er van en wat weet jij er van? Wij zijn lekkertjes gevoed en zoetjes gekoesterd, we zijn wel 's ziekjes geweest, we hebben wel 's pijntjes gehad, en dan zijn we voorzichtigjes weer opgelapt met drankjes en pilletjes en zoo door en zoo door; altijd is er voor ons gezorgd; en de menschen zijn wel 's onvrindelijk tegen ons geweest, ze hebben ons wel 's gesard en verveeld, o soms vreeselijk verveeld, maar niemand heeft er nog ooit met ons willen vechten op leven en dood! Maar wat praten we dan toch over honger, armoe, ellende, smart, liefde, haat, genot, zaligheid, verrukking, leven! We w
emingen? Toch.... heb ik 't al gedaan en zal ik er mee doorgaan, omdat ik 't nu eenmaal w
f 't je. En hier heb je dus dit stuk papier vast, want anders zou ik 't mo
'm naar de post bracht. Zelf ging hij kort daarna uit om koffie te drinken, in een koffie
ng hij weer aan zijn schrijftafel zitte
dig nooit iets. Ik geloof bepaald dat ik 'n gezond en krachtig gestel heb. Daarbij komt dat ik vrij mati
(hij zegt: lap grond) waar hij zelf nu in staat te spitten en te graven met z'n tuinman. Dat is zoo z'n liefhebberij. Beste man! Tante maakt 't ook heel goed en laat je, met 'r gewone vriendelijkheid, wel zeer groeten. Ja, ja, beste menschen, o zulke
n goed, ik ben dus 'n deftig, gep
om te gieren? Ik vind 't om te brullen, te schudden, te trappen van-de-lach, om je handen op je heupen te zetten en telkens weer te beginnen! Ik vind 't ver
vrouw! Waarom trouw ik niet? Waarom ben ik nog niet ge?ngageerd? Waarom in 's hemelsnaam ben ik toch nog niet ge?ngageerd?! Dat hoort 'r toch zoo bij! En als er nou geen lieve, aardige, mooie meisjes meer waren in Amsterdam! In Amsterdam? Wat zeg ik? in Nederland! in Europa! Wat bindt me aan Amsterdam?...
el niet lang meer duren, want morgenavond ga 'k naar 'n bal. Nou, en als je zoo'n h
toch 'n stille hoop - die je verbergt voor jezelf - dat je misschien nog al 'n tamelijk goeden indruk hebt gemaakt, en je verlangt, niet sterk, niet onweerstaanbaar, maar zoo net even genoeg om er 'n straatje voor om te loopen, naar 'n nieuwe ontmoeting. En als je haar dan weer aan ziet komen, naar je toe, en ze lacht en ze geeft je 'n hand, dan voel je licht-amoureuze trillingen, 'n zacht neerstrijkende, streelende, niet-beklemmende bevangenheid, je bent in eens in 'n soort van roes, 't suist in je hoofd als pas ingeschonken champagne, je lijf is niet meer zoo zwaar en lomp, je voelt 't niet, je bent je donkere, degelijke, vervelende zelf kwi
eel, ik heb, geloof ik, wel vijfe
ol en niet wil, niet wil zien de nuchtere dingen, niet wil redeneeren, maar dat hij dan aldoormaardoor doet wat hij kan om die vrouw te krijgen! Zeker, zeker, zoo is 't, je hebt gelijk. Ik had 't dan ook maar alleen, ik causeerde zoowat over verliefdheid en misschien was dat woord niet goed, maar ik weet geen ander, en verder dan zoo'n kalverliefde heb ik 't nog niet gebracht. Van dat an
brand, als ik niet wist dat ik dat, dat heerlijkste, dat eenig-hoogstbegeerlijke van 't leven kennen zal, dat dàn tenminste, dat dàn eindelijk, al is 't dan maar 'n maand, 'n dag, 'n uur, één oogenblik het leven
ls heeft God 't mij gezegd, sprekend met zijn machtige s
stille uren, hoor ik van verre haar zacht vertrouwelijke stem, maar zij is mij nog nooit ver
mijn verlangende armen, als ik haar oogen voel in de mijne, haar warmen adem gaande langs mijn hoofd en haar heilig lijf zich voegend naar de stugge buiging mijner leden, dan zal ik 't plotseling heftig begeeren haar lijf en zij zal 't geven, aarzelend eerst, schuchter trachtend mij
asterd, wie weet 't! Maar daardoor juist groeit 't in me als 'n boom in 't bosch, hoog, trotsch, altijd dieper en verder geworteld. Er zal wel 'n storm noodig zijn om 't neer te r
egen langzaam verrotten zal en doen bezwijken, wa
over en voelde zich vaag-verdrietig en leeg. 't Was 't niet! 't Was nog hee
'n kille dag vandaag, mijn vin
volgend
ens hier in de buurt, met Sam van 't Hout of André, of alleen, dan naar de Beurs en gauw weer naar kantoor en daar zitten tot zes uur. Dan 'n borrel, hier-en-daar-en-overal, met allerlei lui, en eten op 't Leidsche-plein, en 's avonds zitten le
r uitloopt met 'n niet-te-zeggen gevoel van verlangen naar zomer, en toch eigenlijk niet 'n verlangen, als je 't goed nagaat, maar juist 'n vrees, 'n angst voor iets onbekends, iets geheimzinnigs,
l 's 'n poosje, dan heb ik me drukke weken, dan eet ik schrokkerig en gauw, weinig en toc
en de vreugde en de kalme genoegens, maar altijd maar werken, weg zijn in je werk, die weken van niet-leven, maar ook niet van dood, wa
ar 'n slap en traag gedenk, ik voel me suf en dof en dom, maar zonder schaamte berust ik in mijn domheid; gelaten, stil-tevreden als 'n kind, eet ik nog 'n boterham en drink 'n glas gerste-bier en ga naar bed met klamme, koude voeten en 'n gloeiend hoofd. En den volgenden morgen hijsc
eze brieven, die je weg moet doen als je ze gelezen hebt, - want ze zijn wel eigenlijk nog niets, neen, niets, als ik er aan denk; zij zijn maar heel grove benaderingen, ze tasten met dikke handen, ze treffen niet; ik durf niet; ik durf nog niet mijn arm zelf voor je neerleggen met afgestroopt vel en dan snijden en grijpen in 't bloedrig lillend vleesch, 't warme vleesch, en aa
iehuistafel en weer gaan drinken uit vroolijkheid. Ik houd ook veel van fuiven en ik doe 't ook dikwijls, ik kan 't ook goed en ik kan er ook goed tegen. Nog pas hebben we 'n beestig dolle pan gehad op André's nieuwe kamer op 't Rembrandtsplein. We hebben 't ingewijd, dat nieuwe feestterrein. Je hadt er bij moeten wezen, 't was 'n avond van uitgelaten dwaas-doen en je lekker roezig dronken voelen worden. Na 't souper hebben we 'n allergekste scène gehad met de tafel. Dat was zoo'n ronde, met
mijn beste Edward, houd je goed
ard