Vanden Vos Reinaerde
s het jaar 1180 is ontstaan, dan kan de navolging natuurlijk niet ?omtrent den jare 1170" zijn
ter van den Reinaert had vroeger reeds den Madoc geschreven, en WILLEMS vraagt, of men daarbij ?niet zou mogen denken aen de zonderlinge lotgevallen van Madoc, zoon van
en, het blijft de vraag, of wij thans geen
en 1220 geschreven" werd(151), maar geeft geene bepa
, dan moet het vooral zijn in de eigenaardige toevoegsels waarmede hij zijn origine
us worden aangetroffen(153). En wat den eersten betreft, zegt WILLEMS zelf(154) alleen maar dat ?GRIMM vermoedt dat hier kan bedoeld zijn Herman, abt van St. Marten te Doornik, een beroemd schryver van den aenvang der twaelfde eeuw." Hoe dit vermoeden ?veel waerschynlykheid" kan hebben, ?daer paus Innocentius II met dezen Herman meermaels in onderhandeling geweest is"(155), verkl
e onbepaald om er bij stil te staan(158), hetgeen te meer is te betreuren, o
eene wildernis, dat men in zes maanden er geen schepsel ontmoette, vs. 2565 (2589). Serrure meent, dat er dit in den tek
de van Vla
ende heet
......
e, heet
est niet v
......
ie meeste
evet in e
u ooc gh
en es een
n borne
man noc
re die he
dat is de grootste wildernis, welke laatste woorden natuurlijk niet op de bron van toepassing zijn, maar op de stree
i niet bi
er, in die
mstreeks 1141 Hulsterloo bewoond, en in 1156 wordt er kerkelijke dienst gedaan en begraven(165). Daar het nu niemand zal invallen den Reinaert ouder dan 1140 te maken, daar hij minstens veertig jaren jonger is, blijkt het, dat de dichter, die van Hulsterloo spreekt als van een onbewoond, woest oord, hier geen toestand uit zijn eigen tijd heeft geschilderd. Waarschijnlijk maakte hij hier gebruik van eene bekende overlevering, die gewaagde van d
ermandois tot Vlaanderen gerekend wordt, hetgeen eene waarheid was van 1163 tot 1186, daar in dat tijdvak Filips van den Elsas gehuw
" Dit komt mij echter niet zeer waarschijnlijk voor. Ik geef toe, dat de herinnering aan het feit nog eenigen tijd kon voortduren; maar toch kon dit, dunkt mij, niet wel meer na den dood van Filips, die in 1191 voorviel, pl
en om het ontstaan van onzen Reinaert niet na 1191 te stellen; zoodat wij, in verband met het tijdperk waarin de
de helft der twaalfde eeuw verboden werd. Serrure meent dat dit ?geen stellig bewys" oplevert; ?want," zegt hij(171), ?al is het waer, dat dit gebruik rond 1150 eindigde, dan bestaet er toc
den betoogd; want eene eenvoudige verwijzing naa
n onderwerp, denkbeelden en stijl meent gevonden te hebben in dit gedicht en het aan gemelden trouvère toegekende stuk getiteld: Le meunier d'Arleux(172). D
74) schijnt eer naar het laatste vierendeel der twaalfde eeuw te verwijzen. Als ik mij niet bedrieg, heeft het verschillende familietrekken gemeen met sommige branches van den Roman du Renard, v
ag men opmaken uit de omstandigheid, dat hij aan
miex leu qu
e jambes e
herinnert aan de plaats uit GUIBERT
fablel genoemd is, Constant, met den bijnaam du Hamel. Constant toch is de
e (15e), vs. 8623; en de persoon zoowel als zijn rijkdom schijnt algemeen beken
vil
nstanz des
branche, vs. 1
nstans de
sors bie
stre, bij MéON, tom. III, Pag. 25
nt leefde. Zoo denkt GRIMM aan ?les Noes, ein alter ort in Champagne"(178). Dinaux zoekt evenzoo in
duidelijk te bewijzen,
entra enz
aalde; maar wel aan eene ?habitation, petite ferme, maison de campagne seule dans les champs"(180). Ik kies deze woorden, omdat het die zijn, waarmede ROQ
dame del
; terres nouvellement mises en prés, paturage ou prairie marécageuse." Het komt dus geheel overeen met ons Maerlant(181), en Constant kan even goed naar het terrein dat hij bewoonde zijn genoemd, als n
n den tijd waarin verschillende, en daaronder van de oudste, branches van den Renart vall
6*), waar in vs. 62 ?la feme au prestre" voorkomt, is van geen jonger oorsprong,
jd voor, dat de vlaamsche Reinaert tot de laatste j
erwege laten, wier beantwoording lich
347 (3367) wor
e, sconi
hi, die
dan iemen d
lach emmer
n, die te
auf einen Bochard von Avesnes gezi
zijner vrienden zelfs wist dat hij te Orleans tot den geestelijken stand was overgegaan; en toen dit omstreeks 1214 bekend werd, had hij te veel roem als wereldli
moeden tusschen zijne geschiedenis en enkele trekken uit het laatste gedeelte van
gravin weêr aan hare bloedverwanten terug te geven. Bouchard volbracht het eerste deel van dat bevel; maar toen hij zijne vrouw en twee zonen terugzag, zegt men dat hij uitriep, zich
geestelijken stand, bij zijne vlucht uit het klooster: daarom is hij ?in spaeus ban," vs. 2700 (2720), en hij wil naar Rome en ?over see" om aflaat.
kteristieke bijzonderheden over het hoofd ziet? Ik voor mij aarzel geen oogenblik, alle toespeling op Bouchard van Avennes als hersenschimmig terug te wijzen, en als het meest waarschijnlijk aan te
het niet de bisschop van Kamerijk van dien naam kan wezen, die tot op het jaar 1133 den
offen door de ?ganz flandrische f?rbung"(184) die er de eigenaardigheid van uitmaakt; op zijne vraag, of de mnl. dichter ?die schon in seinem ori
e uitspraak alleen aan West-Vlaanderen eigen? Mij dunkt, de oude schrijvers beantwoorden die vraag ontkennend. Er is echter meer. Zou een West-Vlaming het tooneel van zijn gedicht zoo bij voorkeur in Oost-Vlaanderen gelegd hebben? Zou hij met zulke voorliefde van het ?soete lant van Waes" (vs. 2263) gesproken hebben? Hulsterloo, Absdal, Besele(187) liggen alle in d
ns misschien eenig licht over zijn persoon mocht opgaan. Thans weten wij alleen, dat hij WILLEM heette, vroeger nog een
e dichter mag genoemd worden, die het graafschap Vlaanderen heeft opgeleverd; een dichter, begaafd met eene scheppende fantazie
Fuchs, p. C
u Renard examinés, analysés
5–189. Verg. ook
etterk. in het Graefsc
. p. bl.
ELLAERT niet eens meê, die slechts
ederl. Sprache und
F., pag
I, XLII in ve
ene aan (R. F., p. CLIV en 281), en werkelijk vindt men in de omwerking vier regels meer; maar het is
F., bl
F., bl
womit es kaum eine mnl. hs. genau nimmt, hab
de Vos, Voorbe
rbericht
itgave, Naber
elte.) Maar ook SNELLAERT schijnt niet zonder overhaasting te werk gegaan te zijn, want de verbetering op vs. 2091 door WILLEMS zelf aangegeven, ?bockine, lees hoekine, dat is bokjens, en vergelyk MEYER'S Leven van Jesus, bl. 336," is vergeten op te nemen in de nieuwe uitgave. Zoo had ik gewild dat ook verbeterd wa
rt, Inleidi
14 vlgg. Zie ook NOORDEWIER,
), maghe; 1161 Reinaert, (....), vaert, Reinaert; 1861 Bruneel, (....), butseel, Rosseel; en dat het niet zijn ?blykbaer drieregelige rymen, dergelyke men by
oord, heb ik naar den mnl. regel het persoonlijke voornaamwoord gesteld, b.v. 107 Tibert die [hi] wart gram; 1079 sine herte die [soe] es; 1914, 1964
F., pa
?TER, als in de uitgaven van GRIMM en WILLEMS voor. Gr. beteekent de uitgave van GRIMM, W. die
Inleiding, bl
ER met de wellevendste bereidwill
halb auch der Raum für diese nicht ganz reichen wollte." Men ziet dit ook duidelijk in ons facsimile. Ik geef daarom in mijn tekst de voorkeur aan de lezing van den omwerker, waarvoor ook andere redenen pleiten; zie mijne Geschied. der Mnl. Dichtk., I Dl., bl. 189. In plaats van het
S bouwde, Gesch. der Mnl. Dichtk., I Dl., bl. 191; gelijk ik alles terug neem wat daar over dit onderwerp staat, voor z
anc. vs. 1 en 28; maar de eerste 34 verzen van dat ged
F., pa
, Les Romans du
eiding,
Sendschreiben an KARL LACHMANN, u
eiding,
eiding,
gelijk ook zijn Voo
F., pa
eiding,
der Letterkunde in het gra
l. Dichtk., III Dl., bl. 358–3
4. 5. 6. jh. bekannt war" (R. F., pag. CCXLII). Komt dit vermoeden niet te goede, dat reeds in de Salische wet de vossennaam als scheldwoord vermeld staat?
hied. der Mnl. Dich
., pag. C
oman du Renart, pag. 1; zie ook ROT
t ?on traitait en prose des parties du cycle poétique de Renart." Hist. Lit
F., pa
ns du Renard,
que plusieurs des branches, ou des parties de quelques unes des branches du Roman de Renart ne soient que des reproductions, des réminiscences de compositions analogues antérieures, négligées et perdues dès qu'elles ont été remplacées par les versions plus réce
t., tom. XXII,
recherches qui n'ont laissé à désirer que ce qu'il était impossible de découvr
e de 16e. Ik zal in het vervolg steeds de indeeling van MéON en R
F., pa
ben an KARL LAC
mans du Ren
itt., tom. X
ils n'ont pas été faits d'un seul jet ni par un seul auteur, qu'une partie a pu être écrite antérieurement à l'autre, et que le dernier auteur n
itt., tom. X
l., pa
m, R. F.,
ben overtuigd dat het veeleer ouder is, zoo als ons ook later nog zal blijken. Grimm zelf stelt het Mhd
mans du Ren
inal zu sein." En pag. CLVI zegt hij: ?Willam sch?pfte..... eingest?ndig aus franz. quelle, die uns untergegangen ist
rt, Inleidi
F., pag.
F., pag.
F., pa
F., pag.
du Renard, pag.
. de la France, t
dat de vaandeldrager de aanvoerder is. Dit moge een nieuw bewijs zijn voo
s: ?nachahmung der todten
. ROTHE,
CXXVIII. Verg.
enard, pag. 179–180.
c., pa
en de twee deelen der 20e (16e) branche; vandaar, dat hij tot een geheel verkeerd
de la France, tom
Pag. 898 zegt hij van onzen oudsten Reinaert: ?Cette rédaction.... ne paro?t être que du XIVe si
even: ?Si ce fragment appartient à l'ouvrage perdu de GLICHES?RE, ou à quelque autre, c'est un point que l'édite
p pag. 61 van ROTHES werk, maar dat hij het Sendsc
943 zien, dat het paard niet als handelende persoon in de gedichten over Renart voorkomt, om
lechts eene verkeerde opvatting dit werk aan MARIE DE FRANCE to
dat op het punt van zijn dood in een steekspel, de dichter ?nous en apprend quelque chose de plus que l'histoire," dan heeft hij zijn voorganger niet goed ingezien, die pag. 340 de plaatsen der historici aanhaalt, w
was vul de
antierende
curt het
rengis in
hedroomt die
h adde zwa
vander we
ans du Renar
se ganze branche von dem gelben fuchs und
s du Renard, p
lte vos en wolf als oom en neef voorkomen: in het tweede heeten zij elkander ?compère." Ik voeg er bij,
IMM, R. F.,
ard, pag. 297, note 1;
ngere branche komt deze
, R. F., pag.
at li ors, dat kl
ns du Renard,
F., pa
e nog door eenige overgangsregels aan de 1
, Inleiding,
't schijnt ontwijfelbaar dat de afschrijver hier kn
, II, pag. 26: Plévisse
s Gira
g.
, li fis au
ma n
m, R. F.,
en, bl.
zelfde verschijnsel heeft ook ALF. ROCHAT opgemerkt in den Percheval van CHRESTIENS DE TRO
rtent à faire regarder la vingtième branche comme la principale de toutes les
ers 648, waar het h
r dit en het voorgaand
ans du Renar
. F., p
LEMS, Reinaert, bl. 90,
chied. der Mnl. Dic
e deel van MéON opent, komt hetzelfd
F., pag
ven, bl.
ven, bl.
ROTHE, l.
GRIMM, R. F.
en jonger toevoegsel, dat niet veel beteekent; ik kan dit niet m
Vlaenderen, uitg. do
ehaalde Rijmkroni
Ueber ein Fragment des Gu
20b, vs. 11607: Dou p
fet saill
IMM, R. F., pa
ing is blijkt vs. 3260, waar het he
arin gezegd wordt dat men
vastbinden aan het klokkenzeel herinnert aan de 28
zegt R., vs. 20504: Ge
utrefois appelés vernes." Zou ons Vermendois ook aan eene verwisseling met v
mans du Rena
aar niet Ysengrin, maar Primaut. Dat in het oudere stuk, waarop vs. 3260 verwezen wordt, echter Ysengrin de hoofdrol vervulde, is zeer waarschijnlijk. Nog in de omwerking, vs. 3545, noemt Primaut Hers
p volgen
vé Renart
s; en dit is de gewone bijnaam van Ysengrin, die op Primaut niet v
ngrin...
vengier d
dat ook hier de naam Primaut met dien van Ysengrin verwisseld wordt, b.v. vs. 13287, 13366, 13375. D
F., pag.
N, tom. I, pag. V, en bij GRI
IMM, R. F.,
F., pag
ert, Inleid
de la France, to
s Manuscrits fran?ois,
tt. de la France,
rits fran?ois, t
. l., p
hied. der Mnl. Dichtk.
122, 163. Als met de Isabella, die in dat gedicht een verciersel voor Alexanders tent borduurt, gelijk men meent werkelijk de dochter van Boudewijn
rits fran?ois, t
d bij GRIMM, R.
erz?hlt," (R. F., pag. CXXII), en ik begrijp niet hoe RO
mans du Rena
man de Renart, pag. 1;
F., pag
a France, tom. XXII, p
. F., p
illaume d'Orange,
a. p.,
NN, Ueber ein fragment des Guillaume d'O
ist à guis
lui ne cont
ince, cheval
n?] prisast val
........
nages ot arr
rre et de s
ges ot-il fai
eil li ont t
ir et tolu
l'ont tres
sert à Pasq
chou li est
komt dezelfde uitdrukking voor, zie Hist.
e d'Orange, to
GRIMM, R. F.
Gesch. der Hohenst
nal. Flandriae, L
rt, Inleidin
Mnl. Dichtk., I
Inleiding, pag
erk. in het Graefscha
op vs. 2957, pag.
RIMM, R. F.
op vs. 2737, pag.
T. l.
. F., p
rt, Inleidin
igens GRIMM, R
Inleiding, pag
Mnl. Dichtk., I
erk. in het Graefscha
ed. der Mnl. Dichtk.,
nicorum Flandriae
. l., p
in mijne Geschied. der Mnl. D
pkin in 1111 allerlei misdadigers strafte, onder anderen ook ?adolescens quidam nobilis," die beesten gesto
V–XXXVI. Verg. mijne Geschied. der
tterk. in het Graefsch
toire de la Flandre,
XXXIX; verg. mijne Geschied. d
erk. in het Graefscha
s Artésiens, p
GRAND D'AUSSY, acht gedichten toe aan zekeren JEHAN DE BOVES, die, volgens den tekst van een dier gedichten zelf, er
rova de M
t vilain d
der stukken aan JEHAN DE BOVES toe
C
e fablel
uida jà en
stre Jeha
qui dist b
nt-il pas
sont si d
fablel fet
trover se
bij nooit gedacht had te zullen maken. Hij doet dit niet om het meester JEHAN DE BOVES te verbeteren (die dus blijkbaar hetzelfde onderwerp r
n, dat de dichter ?lui-même se rend assez ingén?ment justice"! Buitendien verg
oor MéON gevolgd schijnt te zijn weggelaten, zoo als blijkt uit den aanhef van het stuk Dou lou e
es de prêtres. Celle dont il s'agit ici (in den Constant du Hamel), quelques vers plus bas, est nommée la prêtresse." Dinaux zegt: ?Ce n'est point seulement dans ce fabliau qu'il est question des femmes des prêtres de cette époque; dans celui intitulé, le curé qui mangea des m?res, cette même
AN-MéON, tom. II
e boven,
oven, b
uiver, en waarschijnlijk is er de vilain meê bedoeld. Dezelfde dichter kende ook den
. F., p
uvères Artési
r dat ook, even als het fransche hameau, de beteekenis van dorp of
hied. der Mnl. Dicht
F., pag
G, Hist. de la Fland
. F., p
, 2e druk, Nab
d, dol; maar hoe zulk eene verklaring hier in de
E, II Dl., pag. 229, 238, 249, dezelfde plaats Barsele noemde
VOS REI
VOS REI
e den Mado
icke omme
oyede so
uren van R
onghemake
er hevet v
vite dede
naden wals
dus hevet
ns siere hu
m daer toe
de in dit
orpren ente
men daer
ende des
nutte sijn
laten omb
chten si de
es al even
sulke rim
et meer af
, hoe dat
Babilonien
si souts b
niet dor min
ns ware een
ene niet
oter hove
ret hare
dat ic sou
ure van Re
ic die gr
orpren ent
at die ghe
pleghen d
sin daer to
ven hoofs
em, sijn s
en met goed
e ic hier b
enen Sinx
bosch en
loveren ware
coninc, had
craieren
e, hadde hij
wel grot
n tes con
re, groot en
Reinaert
hove so vele
iet ne dor
culdich ken
einaerde g
me scuwedi s
hadde cra
hof versa
emen, sonde
claghene ove
metten rode
er up ene
ende sin
r den conin
n begons
c: ?Conin
eit ende
ende dor
u miere
aert heeft
dicke hebbe
hter ende
re ontferme
wijf hevet
kindre so
ekede, daer
noint meer n
orden sta
honedi m
nt so verr
dach af was
t soude hebb
lde: ende
leghe waren
dersins b
er in sine
ennen noch
e sijn com
naert, dat f
te lede
l, al sond
laken per
aket nu t
reeft niet
jghic no
jns wives
iet blive
t, no ongh
n dit hadde
hondekijn, hi
den coninc i
rm was, wi
oets en had
tre, in ene
ne ene w
naert, die f
orst stal e
cater, hi wa
sine tale
midden in
e: ?Here
Reinaerde si
ier jonc n
e wroeghene
is claghe
enich jaer
mine, al en cl
miere list g
achte quam g
ch in ene
orst in hadde
enden mol
rtois iew
niemene dan
t dat omb
die Cortoi
ac: ?Dinct
men die clag
een recht mo
kere, ende e
ooc niemene
inc, minen
dat hi lijf
cht hire an
seel van er
van omberen
stren in de
eeste ove
e, die hie
nich dier
binnen scon
n sconinx
leerne sine
ne maken c
ne sitte
schen sin
nstsi ov
nde lesen
singhen
dat ic tie
stede soude
haerre bei
daerwaert mi
rde snelre
aer meester
esse hadde
ren up hadde
van sinen ou
uwaerde bi d
thooft hebben
niet te hu
e in dien
ch die verss
ekine, her
t van hem
bliven ongh
e es dus t
, alse u man
kindren noch
ver wel meni
ancer, ghi s
rijn, daer
doot, het waer
e mi God mi
t hem dit v
honen bind
s niet ne b
p Grimbert,
ts broeder
rbolghenli
jn, men weet
een out
t seit sel
emt miere t
hinghe an e
len, alse e
eft ghedaen m
ijn, wildi
ende dat o
llic helpen
salt ooc nie
andren heeft
ren in bate
oom ende
hi niet cla
oom wel te
in sconinc
ijn, als gh
iemen dink
bleves onbe
vel so hebt
uwen scerpen
ne conde g
rac: ?Hebdi
dus lieghen
aer an niet
inen oom b
in meneghe
ene vanden p
arp vander
volghedet va
e pladise u
er ane hadt
hem no goet
e een pladis
te jeghen
ne niet ne
ine van en
ende van goed
it in uwen
t eschede s
hem in sc
lic u gheve
scone jong
aer die bake
soe es s
was lettel
goeden bake
rghe dattene
warp in sin
ende dit o
den dor Ise
t werven me
dinct u dit
t meer ongh
ghet om si
t hevet al
so doet h
en sijt nie
segghen ov
r es dan V
t hevet har
nt, die scon
nde dor qua
sinen will
was sciere g
ach daer om
r Cuwaert, d
e van ere
rede niet we
ie sijn mee
en clerc niet
nrecht, en
ghet om ene
oos in enen
ware bet ve
t soe was gh
te male pe
rt men qual
et qualic g
naerde dat
tolen goet
recht versc
een gherec
e coninc si
en, ende sin
el, dat hi
e, dan oft
fte cluse
uut draecht h
sen naest
leesc, no wi
e ghistren d
evet hi be
, ende hevet
daer hi leg
h, no ander
el dat hin
, die men he
de magher van
rst, scerpe
vor sinen
sen selven
stont in de
van berghe
comen ghe
hte up er
inne, hiet
t hadde bi d
hals af g
nu die coni
quam vore
en sere sl
iden vand
hane wid
hiet Can
na ghehet
nten goede
iet, na min
hane Cra
ste dieme
taengen ende
van dese
bernende st
was ende
oppen broede
n owi end
suster Cop
aghe ende ja
roete droeghe
moede har
die si hadden
harde verr
eer caerm
comen int gh
spranc in d
e: ?Here
nde dor g
met miere
aert heeft
indren, die
ren onwi
e van Apr
nter was v
ch die bloe
ie velde
fier ende
groten ghe
ngher sonen
r dochtren
luste te
ode die
ht tenen b
le vet ende
n in een sco
loken in e
n stoet en
honden toe
ch dier fel
ine kindre o
de dus Rei
ren so vast
een ne conste
t, die felle
hinc hi om
ons sine
die honde
a met haerr
rt hi uptie
re daer b
ach een deel
e ende sin
pelse sere
uam hi bi
ene God ve
sijns langh
i als een h
dadeghe
mi seghele
, here co
ghele ane
etteren lese
hescreven d
addet con
uwen r
en ghebode
len voghele
hi ander n
e, dat hi
ven cluse
ghedoghet,
onden meneg
palster ende
hte vander
ene scerp
i: ?Here Ca
wel vorwa
der hoede
der scole
ende vlees
rtmeer so
ere siele
lic u be
ic hebbe te
iddach end
segghene van
neven ere
ende tien
esen sinen
de ende onv
e minen kind
wel al sonde
c met minen
ghe al but
l mi quade
rt, die fel
pen dor di
die porte o
miere kind
nden uten
inaert in si
i doe na
dat hise s
ghiereghe
s wachtre no
en, no bes
laet u ont
leide sin
chte ende b
emmer mine
tghetal nu
one was t
XV kindr
hen al tote
eftse die o
sinen mont v
wart hem met
ppe, die hin
ghet up des
u met grot
ijns, wel soe
sprac: ?G
clusenare
daen so goed
r, het sal he
ier, Cant
er talen
ghet alhier
erre siele p
e niet langh
r af ghewo
onse vigilie
len wise b
ter eerden
wi met dese
n ende bes
s best gh
e van deser
sprac dese
onghen end
lien singhe
ot was scier
en horen an
innen, ha
cebo Do
e die daer to
c, in waren
ware ons
r siele ver
ie sielele
gilie gheh
Coppen in d
iene ghema
linde in ee
ene, die sle
die men daer
c, die daer
tgraf be
ch begraven
en die bo
c upten g
et Coppe b
e conste s
Reinaert v
eslachte was
Coppe onde
prac te sine
alle Hem be
rebest gh
te overd
i alle te
n coninc
soude omb
hove soude
de, no dor
e quame int g
unen van di
ap soude
i sciere b
rac te Bruun
it segghic vor
se bodscap
, dat ghi si
wacht van
s fel ende
eken ende l
i sal u be
orden ende me
Gode, hi sal
hi, laet u
God vermal
aert so sal
hem wede
n den duls
het niet o
rlof, ende s
re sal mes
ne uptie
siere herten
chte hem ov
oude sijn s
inaert hone
er van ene
open in ene
t hadde die
rom ende men
hi uten
pen om sijn
r woestine
hooch end
e Brune si
erde over
aupertuus g
dde so meni
steel van M
e van sinen
in, als hi
ode was b
e die bere
aupertuus e
orte hevet v
t ute plach
i vor die b
er sinen
Sidi in huus,
e, des coni
sworen bi sin
iet ten gh
iet vor mi
ene ende te
de vort te
breken end
oet dat ic
et mi te ho
de al nu R
ine porte
e te ligghe
de vander
ie Brune heeft
ltehant Re
bet te dal
kerste hagh
was sijn gh
nde sulke
e, den felle
ede mochte
bi siere er
einaert ove
raets hebbe
wel soete
qualike g
iet desen
sen berch
pene dede
hove sijn
hi mi niet
die buuc so
ermaten
mder niewer
n sal niet mo
itten no gh
utermate
wat aetstu
, ic at cran
annes ghee
i bi mi we
de, wi moet
aet, dat wi n
sscer honi
ver harde
eten, dor d
iet mach gh
icse hebbe
pine ende o
Brune, end
eve vos Re
ich dus o
ene soete
llen gherecht
len gherecht
pt mi, dat ic
aert, soet
e als ic s
aer omme m
t mi, dat ics
Bruun? ghi ho
inaert; so w
t; neen ic
c: ?Bruun, mo
nich moghe
uwe, laet m
t, ic souts
also vele
niet met
de daer met v
e? hoe mach d
t uwen mont v
seker ende
thonich, d
er ende Po
up, tenen
prac: ?Wat
t Lamfroit, woo
h so vele,
niet in VII
gheven in u
wildi mi wes
dinghen te
e, ende ghinc
de Reinaer
nichs make
ume ombit
wesen o
nt ende goet
ch Reinaert,
?Bruun, he
d, dat mi
t een goet
honich we
hebben VI
sijn hem b
daden hem so
t hi nemmee
einaert, daer
mi davontu
er noch hede
chen sult t
nsen ghinc
c al over
gheselle, wi
, suldi hebb
ijn gheen lang
ic sal vor
desen crom
ch heden we
inen will
h hebben, so
ghi moghet gh
de van groten
t hi hem b
jf ne wis
inaerts tal
ich stelen
sere sal
e quam dus
sinen ghesell
oits, bi d
n van Lamf
waer so men
an van goed
e bi sine
ocht uten
wee clieve
wegghen daer i
mans noch p
s ontaen w
inaert hard
prac hi, en
u grote g
e nemt wel
esen selv
utermaten
ghijs in u
buuc moghet
i u selven d
goet die hon
en, ende te
lven niene v
eert ende o
om, mesquam
Reinaert, ne s
ic bem on
llen spele
waer, sprac
em ic ooc v
ende cruup
de om sijn
hem so ver
ooft over d
rdere voete
ghede, dat
n beide ut
oren ghinc s
vanghen in d
ie neve si
brocht in sul
iste, no met
js ne can o
hoofde staet
Brunen te
sterc end
t ghehelpen
, hi was be
iesscen end
epen bi sie
de bi den vo
ijnde was v
nemmermeer
as Reinaert
mfroit comen
nen hals
aex, ene
horen van R
oom ghinc ra
vaste gaet
roit, ende sal
, so soudi d
so ghinc R
inen caste
of; ende m
it den bere
dat hi was
er gheen lang
wech mette
hulpe wist
aeste dorp
hem alle
nt ghevaen e
hem een me
bleef man
e nemene s
at lopen m
e enen besse
eghel, sulc
elopen met e
n van haren
pape vande
nen cruus
e coster n
kene ende t
ijf, vrouwe
en met hare
me hadde gh
len quam gh
t ere scarp
une lettel
h meer on
e al jegh
geruchte
p, so dat h
nsichte al
Brune dat h
e ende met
t hire vand
de beide si
God so leli
seerre sijn
hooft ute
oete conste
ie claeuwen
hanscoen
te hi uut m
i sijn ontee
waren hem
niene conste
ep hem over
wel ne const
bliven nocht
ut onder di
comen ghe
priester,
elopen vel
coster met
le die pro
ede metten
haren stap gh
ne, die v
nt hadde be
e wachte he
hevet oft
ot onghe
so will
erm man Bru
den nu an s
weghen hadde
ghestaen tsi
eden ere ri
nsalichst al
dorper was
r lettel gh
groot ong
ech, die an
ech, die an
as hem alt
Lottram la
en verboorde
n emmer na
aerte scerp
en met enen
ende vrouw
ide onder
beide om en
tter lange
oodwapper an
met al omme
en crommen
allen te
s best ghe
mfroit al
en crommen
der, wet me
eboren van
ne vrouwe O
rigge van la
ende ande
c ghenoeme
n groot on
dbloet uu
nc al sulc
gaf daer o
iet den cr
aen, slach
oster mett
vastelik
am ter selv
scerper
tusscen hals
art sere ve
pranc vande
rivieren ent
p van ouden
een ghetal
ere, die da
jt was end
wijf wasse
pen bliscap
wijf sach in
e hem lang
ekene no te
et, edele pr
ot vrouwe
illen ende m
haer helpe
em jaer en
en ende a
ondeliker
an ende
n armen k
ghen over
daer die pap
inghen ende m
die vrouwe u
une in die
m hem allen
n waren all
at hem Brune
iene mochten
onden si ver
n na hem ram
ach in der r
den meesten
bat, dat God
oemen ende
ore in hadde
de sine
e hi dat fe
vos Rein
inen brunen
die eke dede
roit, vanden
m so lede
tanen gh
also lang
l ene hal
de was ghe
rpers waren
pinet ende
omen vanden
adde cranke
i te lande
igghen in da
et noint d
er, no ghe
merlike end
et beiden sin
i al Reinaer
einaert heeft
n vet hoen
ts, ander
en was ver
nen berch gh
allen we
nlic was gh
l sijn ghe
r was nieme
r niemens
e dorste
hoen tote
eit in sin
i nederwaer
olenliken
termaten
as scone en
lopen, dat h
neven die
iep hi ter
hem vercoel
harde men
erte doe b
el, al sond
adde den bere
swaert hadde g
?Hets mi wel
ve meest sou
doot in dese
nic sonder
r wanconst
echte blisca
t was in de
derwaert t
Brune, daer
t, als hin
rouwe end
liscap was
en toren en
: ?Vermale
oet dine he
lre dan ee
erger pute
e bistu g
dese bere
voren was
orseel leghe
etet meni
t, verscrove
ike een b
eden verl
onnen was t
evet Reinaert
neder bi de
e hoet Brun
ligghen, al
ende ong
ere, te die
inaert harde
hine te sine
ter, dieu v
aert, den
uwen? Siete
alc, den fel
iester, soet
e, dien gh
inen wildi
ghet root c
, so pri
harde na de
rune hevet
wen top ve
hanscoen af
i wilt sing
mplete dat
ne, ende wart
ste hem niet
sine herte
weder in die
vanden fell
horen t
em neder
me driven t
ligghen up
Brune te ho
al die were
niet over sin
noopt so o
, daer hi
oeten hadde
euwen, ende
niet ghepein
t ten coni
hi die vaert
er sinen
met groter
er sinen
i dus moed
e hi dan e
i meer dan
coninx ho
rune daer
js van verr
felt van h
uam ghewen
wart die her
bekende te
?Dits mijn
s dat hooft
wont tote
heeften so m
was Brune
oninc claghe
e versuchte
?Coninc, e
dor uus se
rt, dat fel
ine scon
ist verlies
oe mine ore
ghemaect alse
prac: ?Oft i
moetic sijn
so hevet hi
ogheste bi
t, dat si
an sinen
hem hoe de
erecht, tes c
aer die mees
e waerf daghe
t die coninc
ale ende wed
si, si wild
soude van
rde bode
ranc, hi war
nct den coni
coninc: ?Her
er ghi weder
Reinaert met
n segghen
rt andren di
vet u so
rne doet u
iet, hets he
nghen sonder
allen sinen
, dit secht
prac Tibert,
ht, een clen
ie sterc was
naert niet gh
s sal ics beg
coninc: ?Her
s, ende wel
et groot,
, die met l
ende met goe
rachte niet
ciere mijn g
c: ?Nu help
moete wel v
vaert bes
swaer in min
e mi af al
ert doen di
droeve ende
upten wech
verre ende
ghel, ende quam
vro, ende in
Al heil! ede
ert dine v
e miere recht
vlooch daer
er hi in wild
bert ter lucht
ende dit g
rt niet wes
sien den vog
re rechter
ebben goet
dies ontho
e hi hem selv
hem, alse men
m te moede
henen sine
m te Maupe
inaert in si
en, verwen
c: ?God, di
den avont g
reicht u an
hove niet m
c: ?Tibert, h
ijt mi will
u ere ende
ans u hard
........
inaerde sco
sine tongh
soe es binn
bert ghetog
ne wert gh
nde met
: ?Neve, ic wi
erghe hebt
n wilwi mett
rt, sonder
........
er allen min
ert, daer i
rlate, da
en Bruun, di
mi so fel g
mi so over
me dusent
hem niet hadd
et u, al son
etter dagh
: ?Hets bete
nct mi bet
tavont te ho
maerghin b
inet ander
alse die
men noint n
tote onser
neve, sprac
ns bi daghe g
quedden ende
mmer dade
chts in ons
tameer me
c: ?Wat sou
ert, oft ic
orghe ic, lie
pisen quad
eten, beghe
n ere honic
elic es te
oghedi shonic
: ?Mi ne roe
niet in h
ene vette
ietic u ghe
muus? sprac
e, wat se
noch een pa
taet an sij
meneghe vet
ghedroeghe ee
dic den pape
riven uten
ijn daer so v
, waer ic n
it hi) sechd
"-?Oft icse
t dies een gh
se vor alle
, dat muse
nich veni
en wille
leet daer s
chti die hul
haddi minen
jn gheslachte
udi uwen s
so helpe mi
Tibert, wist
ijn noch tavo
ert? Dat war
sechdi tuwen
inaert, bi m
us, ende waer
et omme een
aet met mi
aer, ter sel
u sal mak
er van u sc
aert, up die
et u te Momp
dan; wi si
e," sprac R
......
n si up die
sijn oom R
daer si lope
toghel up
en tes pape
en erdine
e omme was
rt in was g
ghes daer te
pe hadde v
die hi he
s tornich en
sone Mar
vor dat gat
en vos mede
wrake hi de
naert, dat fe
?Neve Tibe
dit selv
raghe noch
e ende omme
die muse p
uut als ghi
bliven vor d
hier buten
niet tavont
en wi te ho
hi niet en
ende laet o
rberghen me
l ons wel on
desen gate
einaert, eist
onnen vele
se harde n
rt, twi sid
er herten de
de hem, ende
t groot ong
wiste was he
hals, harde
einaert sine
t gheware
wart hi ve
rt; dat strec
ste roepen
hem selven, dor
n gheroep so
merliken gh
horde upter
hi allene
?Vindise
Tibert, en
dat Marti
r taflen s
wiltbraet
teert, in w
saeuse mak
n cnape es M
inghet inlanc
tes coninx h
die gheweld
jn daer met
ief, die mo
iscap als gh
inaert groot
rts ongh
t stont en
Martinet on
?Ha ha, God
ijt heeft nu
ic hebber me
ief, na min
en wi hem de
rt hi toten
enen stroewis
moeder ende
indre alle
u toe! hi es
en sien por
n den huse
e ne wilde ni
edde moeder
hi was ghe
ende riep: ?H
pranc an d
p sijns wijf
se nam vrouwe
cse metter
iep Tibert
metten rock
Tibert daer
n slach, al
t, als hem we
e sloech slac
die vor hem
erde haer n
egreep een
ibert een o
ont al blot
p een grote
rt dat gh
er sterven
deel als di
e verghinc t
euwen ende me
t, alsoet we
n pape tusschen
e al sonder
beiaert med
l neder up d
as serich, e
e van haren
wel, om al
de van enen
pape gheval
ende dese
In sleets du
strec sijn
e sone Mar
uwes vader g
scade ende mi
in allen st
hi vander
n soeten spe
nt nochtoe v
se tale h
t hem bachte
akede die t
i te haren
locke, soete
inken desen
liven uwen
evet u here
clippelen
so sal hi
dese tale
ape, en es ghe
t met ere c
inaert vrouwe
rde sere me
mochte langh
i viel in o
up met haerre
e recht te be
n keerde R
herberghe
bert sere ve
rghe vande
rts sorghe
lle onledi
ape, die da
ghinc hi he
etten tande
dden beet o
di letten
weder uten
uptie rechte
inxwaert gh
quam so waes
nne begonst
rems siec
in thof gh
en hadde gh
ghe claghe
ninc dit ve
dat oghe ve
men vreseli
en dief Re
niet langher
ne baroene t
e, wat hi be
naerts ove
indre menic
reden bro
verdaet wr
Grimbert d
s broeder so
hi hebt meneg
oom noch al
recht vort d
rie waerve
et een vrie
mt hi niet
uldech alre
vor den c
eren es bec
rimbert, datte
oninc, wie
he, ofte si
ten in av
felle cre
r niemen nes
rac: ?Selp
r, ic bem s
ar bestaen t
ap, ghebie
, gaet, en
acht u jeghen
oninc here,
mbert te Mau
am, vant hi
nde vrouwe E
ren welpe
die haghed
dat Grimbert
oom, ende sie
n sal u niet
, daer ghi i
ch niet wes
ct, oom Rei
oninx hove
sere sijt b
e waerve ghe
maerghin de
, dat u ne
nade mee gh
n derden da
stormen, Mau
recht sien v
e ofte ee
segghic
ndre ende
iesen haren
, al sonder
selve niet
s u die bes
mi te hove
, hoet gheval
e up enen
onture ghe
quite van h
coninx o
iet uten h
de: ?Ghi sec
mbert, come
coninx ghe
den hove v
verbolghe
e, het ware
ct mi beter
ic mach ghe
u te hove
verloren
indre ende
e mijns selv
coninc niet
lt, so will
uwe Herme
die kindre
wale plegh
dandren be
e Reinaer
el die gaer
ulkijn ove
hi mi slach
eel, een sco
nochtan als
sine kindr
t ic nu hen
nemen har
ach, dat ic
e, God moet u
worden ende m
an den sine
sijns selv
bleef vrouwe H
clene welp
sciet uut Mau
f liet end
eraden st
t hi heeft g
i quam ander
Grimbert, en
cone wel soe
suchtic end
, ic wille
ine redene
e hier te
ander pap
biechte gh
saken mijn
al te claerr
ntworde na
te biechte
dan verlov
ende allen
u niet een
wel, sprac R
u hort haer
et mi ghe
ome u te g
r miere me
mbert, ende
pater, m
tter ende de
ieren hebbe
c mi in biech
ac: ?Oom, wa
t, sprect j
dat ict mach
aert: ?Ic hebb
dieren, die n
at hijt mi v
inen oom
maken sine
de ic mus
e sere dede
er hi spranc
daen groot o
ende sinen k
erre ofte m
kedicse
claghet hi d
n es mi niet
toren ooc g
js der coni
e sullen ve
e ere va
, dat segg
iede mee be
de ghesegghen
ijn, dat ve
om, dor b
monc ter
e begheven
m al te sie
an dien cloc
ide sine
rt hem doe s
mmer wilde
nc hem ton
dde so uter
ghinghen bi d
binder El
t die duve
daer si lude
nste in corte
Ic wille mi b
a ghenomen
em die crune
dinken al sij
wel over
bernen af da
die swaerde
hem meerren
icken leerde
e conste ont
r meneghen
cken up ene
pen van ...
ant van Ver
gheen pape
pe hadde ene
vet bake i
dicke goet
piker haddic
e ghemaect:
grijn incr
rentvleesc
hanghende
dor sine
eliden ute
der uten
ren, uter
lede buuc so
aghede sijn
comen honghe
t niet come
maecte groot
maecte groot
ic daer toe
daer die pa
taflen en
adde een c
t alrebest
al dat lant
ent al tote
ic in mine
le, daer hi
ie pape to
pape: ?Nu van
ach dit wond
t, daer ic
in mijns sel
sancta spi
, dat hire
mes hi up
tafle, dat s
n mi harde
erde upten
sere ende
de: ?Slach e
re, ende h
es haddi ve
te mi ghed
n, daer hi
hoen in min
oot was ende
stic laten
eet ofte
pape: ?Ai, he
en roof la
inc miere
ic wesen
pe upheffen
ach hi Isen
hem ene gro
nt oghe mett
lgheden si
groten staven
Isengrijn
si een groot
ebure quame
en grote n
en, dat dae
ker een wulf
ven hadde g
ke in dat
re ghevreisch
t wonder bes
Isengrijn te
hinc al uten
finker hard
e, ende grot
ie kindre van
den hem die
so, hi moest g
echsi ende
ten gate t
edi vele ong
hem an sin
ende liete
e dien hond
n bassen ende
hem met grote
dat hi ghel
neder up d
e al steen
kindre blisca
s grote ni
e up ene
ne met grote
ende over s
e, in ene
ghende al di
hoe hi dan
ic, dat hi m
en jaer al o
up sulc co
ude maken ho
cken in en
dede te ve
nen ende e
huus, an er
aenbalke
e valdor
Isengrijn
s clemmen
wilde hem g
n in die va
oude vinde
oenren sijn
ghinc hi end
daer in met
tasten hare
e als hi niet
eve, hets hi
ic ne vinde
Oom, wats g
en lettel
pinen omme
h, diere sat
hi hem ver
enre te verre
icken honen
n so, dat h
oven upten
nen groten
spronghen
den huse s
ere laghen, s
uus, sine wis
dor dat vi
ende ontstak
aer saghen
ewont tote
cht in menegh
ghesegghen
dat ic nie g
so ne roeke
ls dat ic
nde, sijn sc
dan sijns se
moet mi ver
dat mi lieve
e, dant es g
c: ?Oft ghi w
e biechte t
an uwen son
preken omb
waert ghi di
hen sijn wijf
can ic niet
ese tale k
ac: ?Neve Gr
oofschede
e gheseit a
lapen bi mier
maech, u souts
ghe dorper
nu hebbic
ach ghedink
flaet, bid
mi dat u din
s wijs ende
rijs van ere
hem mede X
sine mes
gherechte
m goet te
ende te l
, ende te
he waert te
en weghe s
t alle sine
hem soude g
edi hem ver
en ende s
siere siele
i Grimberts
e hove, up g
echte daer g
bben den wec
onincs hov
er rechter
ne hadden be
van swarten
gans ende men
ne, menich
wedene, but
ie felle cr
rouwe Rein
?Te ghenen h
nse rechte
baratedusdane
imbert bi de
oenre bute
eden haren
art Reinaert
gonsten omme
dren ghinc e
et was ende
einaert enen
ane die plume
c: ?Ghi dinct
n, wat wild
h om een
grote sonden
iechte af sij
wel sere ro
c: ?Bi rechte
gheten, lie
t hijt mi ve
iet mi nemme
si enen we
smale bru
Reinaert acht
die hoenre g
hem niet bed
siere seden
thooft af gh
oenrenwaert gh
lst hadde gh
ach dit gh
: ?Onreine
ghe so omme
orde: ?Ghi do
e herte so
ede dus ver
esen een pater
elen vanden c
ansen te g
e hebbe ver
n heleghen
t hebbe af gh
ch, newaer R
doghen achte
n ter rechte
em droeve g
ere beefde R
den te hove
nde sere me
n den hove
inx hof was
ware te hov
bert den
aer nieme
an so cranken
hem up een
jeghen Rein
i als donve
m te moed
e Grimbeert
die hoochste
nc in dien g
so bouden g
ninx sone
t en hadde
ghinc hi
e, dien c
?God, die al
gheve u, con
iscap end
ninc, ende heb
coninc enen
uwe jeghe
t was end
e worden an
sulke, die h
erde gherne
wildi hem gh
niet; God moet
emt niet de
calken ende d
love dat si v
lics Gode c
ele in onsen
die wroeghen
r hant hebben
in riken
en niet gh
es hem binnen
oeden berade
od up haer
hem ewelike
n, als si sij
prac: ?Owi R
t, onreine
al scone g
ghehelpen nie
wes smeke
mekene niet u
sout mi hebbe
ke in den
lic in hebt
e ic hadde gh
ebbic al ver
eer, die dae
rac: ?Hout uw
er, nu laet m
orden sinen
dief, Rei
ief hebt end
sonder uw
n laten sc
bert, here
oedich es di
niet vele
kele sal on
al up ene
rum, Christu
t, oft mijn h
edich es di
uwen, oft ve
, het ware g
nt vlo int
Tibert die
erghede ende
om stelen
sonder mine
e pape dede
dic dat ontg
jn gheluc wel
inaert: ?Coni
des, ghine mo
hebiet ov
mine sake
i vromen end
eden, ofte
en, ofte b
u niet ontw
sijn in u b
t, ende ic be
clene, ende d
sloeghedi
ne cranke
er ave hilde
up Belijn,
e, die met h
dame H
prac: ?G
et onser cl
up, met sinen
ert die f
ijn sijn gh
dat ever
aven Tiece
bever, ooc
........
ar, dat bu
coren, here
die vrouwe
nde die kind
oten veder
, Clenebe
e in dese
ghinghen o
e, den coninc
Reinaert
ndre up een p
man van
le als nu e
erde ende dan
n dat men se
pijnlic ende
orte ic u d
eden ghingh
ie die diere o
i met orco
ich waren te
eef die hoghe
van Reinaer
dat men sou
sterc ende
aert, den fel
ghe, bi sie
aerde al ute
t verordeel
Grimbert d
ts naesten
n niet verd
ten niet ghe
aert vor har
en alse ene
t hem somen
die was hard
te ende ver
nich jong
t uten hove
rde na bes
i in sinen
n lopen and
aert selve
eghen goeden
: ?TTwi sidi
ende here
s cont meni
den avon
aert, ontspr
voete uter
soe es so
t so menegh
hevanghen s
n, twine doet
u gherede
so eist n
was wel be
Hier es een g
n worde vers
cater, here
rijn, u es
n wancans
aert di tal
e mede gh
wee broeder
e Widela
wildijs hem
, het ware
et noch onve
prac tote T
s al gader
ons niet een
n wiste sij
erende mochte
langhe hadde g
eren, cort mi
t ene vaste
ghede an si
rnois hadd
r hi den pap
tont al sonde
jn, nu maect
t daertoe v
e, dat ghi su
neve, den fel
i ten conin
ert mede
men, hi mach
sonder uw
, ende maect
let, dats mi
engrijn tote
die clooste
p mijn hoof
e so goeden
t selve ghev
omme cloos
de bruwen
: ?Neve Tib
u sels mede
i sal nu b
iere, ende d
hanghene so
hebben al sin
evets wel ve
, ende nam d
nie so liev
drie heren
......
rijn ende
n, die hadde
len tsiere
was so ber
den hove s
des laten
e nichten end
e binden hov
ure ende g
aert hilden
sinde sine
bi haren
nde bi Rein
name biden
m niet ne s
t, no dor
de, no dor
ghe vander
orde in corte
daer waren
rijn, half
ef mijn grot
ncti mi in
soude miere
edinken oude
mi nemmer
ijn, soete
s neven cran
ne ende here
dus hebt on
hebbet ghed
i ontlive
hebdi ghe
e mi ghen
ief, oft hev
moetti, Go
werden all
st, dat g
begheert te
rte noch als
sterven ene
vader, doe
sinen sond
t die galghe
langher niet
moetti hind
ete ende uw
sengrijn: ?
e hinderw
, die langher
c: ?Nu haes
worden spron
vort harde
en hem te
e over meneg
ende here
ghede hem
voet een let
n, die hi d
hi rasch g
al die goed
ende sweech a
ine viande
trec an waend
bliven," spra
de scouwede
nghen ende
?Deus, wat j
ringhen ende
llent noch b
t ende hare
eke reinae
e sijn s
rre danne
e ic meest o
roeven, dat
nghen een b
r die dagh
rghe vant te
list sulke
hope dat s
stich ende
oninc noch ve
de blasen ene
inaert uutwa
: ?Laet teerst
aer ic an han
innen so sa
ine biechte
e van minen
dat al tfolc
ende mine
aels enegh
aet teghen
rac: ?Nu segg
t als een dro
l omme, har
c hi al ope
it hi, Dom
niemen in di
o viant, ic
sdadich jeg
et alle, ghi
sen ende
naert, aer
boosheit a
en, spade en
ovesc kint n
paende vande
elen metten
ne dat ghe
dat ic een
lapedic da
o wel, het wa
vleesc mede
ic leckern
ic ghinc te
er icse hord
tic hoekin
erdes dagh
bouder ende
haenden end
, daer icse
ich wart mij
el ende so
ver up ve
t, ende wat m
m, ende ic v
ic ende Ise
n enen coud
onder enen
hi ware mij
ene sibbe t
den wi ghe
te rechte
fden wi, bi
scap manlic
wi te gader
e, ende ic da
chden wart g
delen soud
hoghen end
n deel hebb
jn bejaghede
der, oft e
, ende maecte
hde mi gh
r was ende
t van hem ve
deel al gade
tic niet va
rve hebbic v
grote proie
mijn oom bej
oft enen
sitten met
ve, vrouwe H
inen VII k
ic cume den
eminsten r
re en wouden
ebbic mi be
was mi lette
mijn sin s
roech te mi
emet cranke
l ghewonnen
doe ic u te
h selver end
in miere g
t cume een
n soude ghed
ninc dit ve
erde selke a
en quam u des
orde: ?Ic seg
en, alse ic
ef, no do
nne bliven v
scat was b
ooc ghestol
ie mort bi
in rechter
enden mochte
inne wart v
: ?Owi, Re
aert! owi
ert, wat s
i der selve
secht, Rei
le varen
secht die wa
nde bringhe
t van enegh
ordeliken
minen her
er openbare
Reinaert sal
entie conin
erven sal m
rientscap en
buten haerre
Isengrijn
groten ongh
en ende in
oninc bringh
die nu waren
aerde waend
ter hebben gh
in rechter
weder mede
en sullen met
ate van droe
t: ?Edele con
nu niet gh
die sterven
ligghen up mi
o, dat mi gh
e in der helle
nt es ende
die conin
lle maken
gghen, met
ke hi was ve
van sinen l
alre meest b
minen liefste
soude bedr
sorghe vande
t, dat si in
terven, en
e brincse
wart die her
inaert, sechstu
Reinaert, ?vr
niet hoet me
niet, edel
een aerm
sulke mort g
t ic wille
uptie langhe
nic," sprac R
ninghinne
ach des conin
coninc ope
aer so coene
ordekijn iet
Reinaert me
it al sinen
si alle gade
et Reinaerde
van fellen
scone sijn
Nu swighet
es den conin
sen, sonder
enesse ope
niemene en
oeghene sculd
hevet, scae
t alle ga
sinen ertsc
esse sal bed
sinen liefste
imbert, die
t van herte
einaert om
e, dat men
n gheloven
anden, oft h
anesse ti
oe hi dies
tere st
n here vo
Hermelinx
rholenre
ader hadde
t hi in corte
ch, ende so
nwerde alle
note te vore
rt, den cate
, dat wilde
rune den be
Brunen Gods
endren come
inc wilde
vro van d
ghen dach be
hem te Vlaen
Waes, int soe
nen vader
oot Grimberte,
rine, den
cater, was di
nen dorpe, hie
jfte ende
haer parle
lokenre n
si bi sduvel
s duvels g
daer an two
des conin
nder harde
up Isengrijn
, datsi B
here soude
in den stoele
ne soude dr
van des coni
hen, mijn vad
vere ende sin
en steken a
den hebben l
ende segghe
hins harde
mijn neve,
lettel dron
erholnen ra
uwe Harme
te te point
pen an der
ene vremde
mberte hare
en bliven
at soe quam t
, ende soe
oet mi te
was al stil
mi sulke lij
nde al so
lle mine
den, van gro
wart mi o
alse een
seker ende
ne valsc end
an alre ov
worde hi ons
chtic hard
e waren ve
coninc so wel
ende goede
ich allen d
mi bi allen
e manghel
e mochte
no te v
rote sorghe
ijndic ende
rge ene
rde, ende i
er bosen
rper, enen
here maken
Gode, ende
coninc, min
ine warel
inde wale
n vader sin
l des raets
de sinen ghe
nc worde ver
peinsen ende
e, hoe ic d
en, waer d
hi hadde v
auwe tallen
ende leiden
sch, in menegh
lde ende in
er, die listi
ende hene
ghe, was he
hte, wast b
er in die
he, wast bi
er in die
gheviel dae
cte met grot
estrect neve
catte, die ic
t hadde ver
minen vader
hole ghel
c ten scatt
te die ic h
ic u seggh
uten holen
l, ende ve
sach. Doe
emene war
niemene en
den scone
e dat hol me
helijc den and
ach ne wiste
eer hi dan
teert liet n
ete hadden g
jn spore mett
an den vroe
meesterlike
oren niet n
mijn vade
ert, daer d
tte hinnen
ic mi dorst
, en liep te
langher sijn
aecter toe t
efdic up da
eten, ende c
ant groot g
selver end
iemen nu s
vele te gade
rdic nacht
ecken ende
ende sonder
ende over
r miere cr
wijf, vrouwe
en wi grot
overgrote
n een ande
lach tonsen
e onder ene
l verhole
van scatt
si hier binne
nc hadden ve
bere, sen
ike sijn
de, ende o
en rijcheit
wilden omme
hem selver e
met milde
iep in al da
des Brunen
ste hi, dat d
tte waren gh
te hadden gh
scat niet on
t die stat v
r moghen c
an sijn omm
r, al omme en
r Elve enti
open al da
eneghen s
nen met sine
hulpe comen
mer quame i
vader daer
e gheselle
die grot
nichfoude s
den hoghen
Sassen hadd
gheren na h
met haren h
rden te menegh
te spele al
toghede mij
Brunen wel b
c al bi n
ns maghe in
euwen, met diep
tten, ende di
Bruuns soude
sse metten
n ende van
n alle ghe
men hem t
en gave hae
runen met g
n tsinen g
ic al, dan
der hadde g
ap, soude
wen sinen
quam ter sel
laten hadde t
at al verl
ol was upte
e hier af ghe
ader dat v
rich ende
orne hem sel
chter Brune
ehendiched
er mijn ong
ende Brune, d
den nauwen
ninc open
Reinaert es d
nde die coni
peden ten gh
naert buten
em, dat hi w
wijsde sin
einaert hoo
ijsdic u mij
die mi hang
ute minen s
t, sprac die c
al u laten
riendelike v
nen evelen
t vortmeer s
ende ghet
c: ?Dit doe i
mi die co
ove, hier
gheve sine
alle mine
even; ende
m wisen mine
al daer hi l
ac: ?Ic ware o
erde vele gh
telen ende d
hen gheboren
ne sprac: ?He
inaerde ghelo
ier te vore
niet dat h
hort, hoe hi
ader hevet b
die hi wel
en andren d
sijn argh
fte onghetr
coninc: ?Gente
at mi soude
jt mi dorret
laten up u
de ende dit
ts trouwe
gghe hem, son
meer arc
m ten tiend
, sullent b
h den coninc
lide in sin
Here, ic ware
dic niet a
e coninc e
Reinaerde
t van sinen
selves mesd
naert blid
gheen wonde
vander doot
quite was g
ide uterm
?Coninc, ede
lonen al d
et, ende mine
el, bi miere
vele ere
, ende so gr
es onder die
e wale soud
ende miere
, ende miere
m een stro
?Here coni
ic di up d
Ermelinc b
ontfinc dat
e Reinaerd
?Dese maect
rte loech s
l na an hem
ninc so gh
s te sinen
ere, swighet
r mine rede
van Vlaendr
nde heet Hul
moghet wes
nthouden
heet Krie
st niet ver
ghine dorft n
waerheit ie
meeste wild
et in enich
ooc ghewae
n es een ha
borne come
an nochte
e die heve
ule entie s
telen in dat
ander vogh
t gherne wil
i avonture
t mijn scat g
ditte, hets
etet Krieke
gaen, ende min
niemene so gh
laten wesen
el, coninc, d
r selve. Ende
n putte co
nden jonghe
, dit suldi
st den putt
e dier berk
ie scat onder
delven ende
mos an en
inden menich
ikelijc ende
inden ooc di
die coninc
chierheit g
e, guldijn
et omme duse
ls ghi hebt
insen in uwe
t, ghetrouw
oeves in di
bi dijnre
goet, waer
e die conin
l ic die vaer
n mede in di
et ons, Rei
scat ontd
e bi mi s
mermeer gh
ehort noeme
, eist daer
als ic v
Reinaert, en
dat ghi hie
n gheveinsde
naerde ombe
hem, ende se
i sijter a
olne tote
t ic u die
n dien flume
toghen, dat
oech, al ope
?Cuwaert, co
n coninc, Cu
aghen dese
derde, wat da
ghinc met
wat die coni
: ?Cuwaert, he
t blide al son
en here den co
c u, bi der
sculdich mier
ic u sal v
gaen an min
, ic u niet e
ghemaent als
gghene sculdi
naert: ?So se
Kriekeputte
ac: ?Oft ic
e sout wes
niet bi Hu
r, in die w
hedoget gro
hongher, men
e so menich
te, so menig
heten niet n
ic verghete
Reinout die
penninghe
m mede bed
esellen
er ic met
scap makede
jtte meneghe
Reinaert, soe
le, scoon ho
, waerdi nu
hen weder de
ne, waers t
nt wart so
eghe sake
coninc moc
lghen doen me
nder ghene c
rt) haestelic
coninc ne heef
te sprekene
de een wed
an sconinx r
c: ?Coninc, e
?"-?Reinaert
i, ic dede
mestroude
ede vrient,
at ghi met
daer die ber
leghet begrave
c: ?Ghi secht
waers hard
t mi stond
u wandelen
ns beiden
rt al sonder
alse ic u
egghe, al ei
jn in sduve
hinc hier te
onke wart be
hem niet gh
e hem bi bed
de ende k
ts mi ontfe
c wart ende
uwe, als een s
raet, dat h
m ic in spae
s die sonne
Rome om af
illic over
eric nemm
ele hebbe g
ic met u mac
ende tuwer
lande wede
en onscone
ere coni
e wandel
rwaten ball
em, God bet
prac: ?Reina
annen?" Doe spr
II jaer, dat
eken Herm
seende teb
prac: ?Nadat
souts mi doe
et mi wand
rt ofte enen
e doen gaen
u, Reinaert
et, ghine
nden banne c
ic, sprac R
hin te Rome
en wille
rac: ?Ghi din
rde goeden d
t ghijt moet v
alse u e
llen nutte
dene was gh
el, die conin
e staghe va
lach te stan
int hof te
aten tenen
e omme in d
elc ghebore
t bi der coni
et enen blid
mi, edele
lieve weder
here, daert al
onden vul a
entie conin
t enen blid
re, arme end
i sprac vrie
hier comen
dies ic Go
met al sine
ouwe die con
le ghedaen
vrient wor
soent es je
hebbe gheghe
jf ende
ebiedic vull
hebiedic hem
e waerve
u allen, bi
erde, ende si
kindren ere
men in u g
hte, sijt b
er neghene
ts dinghen
oekeloos hi
etren, ic segg
lle maerghi
e scerpe on
e te Rome
e wille hi o
comen nemm
eft vul a
ondeliker
et Ticcelijn
, dane hi e
die III ghe
hi hem sal
itive, wat do
meester bo
e moghende u
eftene quite
sinen mesd
t alle III v
began andw
et corten
lieghet, her
de began hi
hi volchde
recken har
en coninc
sere verv
ttende up die
sinen ruwen
root, so ut
rne wilde
varen over
papen scure
hi versoent
wat doen va
sitten up d
ele ende hard
aert nie be
quam met g
vore die con
et enen fell
twaert, so
inc wart al
Isengrijn
ne. Also
nghen ende g
nie verwoed
chters dan m
ende Brune
alse lede
eide daer so
inder na
nrande c
en mochten
hise vort sal
e hem was te
t men Brune
gghe een vel
tere scerp
ende voets
naert al gh
rsce sco
at hi sal
scoen ghe
oter coning
c hem u pe
jn oom Ise
II vaste
t icse an ma
ele in mine
lgrijns r
nke in sinen
men hem noi
siele an mi
nde miere
van haren
wel met er
huus in haer
e coninghinn
ne mochtes ni
coen; ghi mo
in Gods g
e ende int
struke end
wert niet
t dattu heb
ne macht to
ns waren u g
vaste ende
het ende si
gaen an ha
oet u gheve
e u vaert mo
ie valsce p
dat der Is
ien hevet v
sinen voete
ader toten c
noint voghel
hilt al sin
jn die sine
amerlike ont
oet ten teen a
jn ontscoei
ligghen up d
int, die wu
el droeven
aer afdoen
laeuwen al
aren voeten
dede wale
inen droeve
claghen hi no
t hi, liev
neghen ve
nen wille gh
eet; sonder
f, ic seggh
des ghelov
ste van mine
u scoen an d
dats al uw
n hoghen a
e an alt p
dat ic in
hen over
sinde was
e mochte sp
t, God moete
ons siet uwen
ch, ende swee
eselle Brune
moede harde
ebonden ende
oe ter selv
ater ghewese
segghen, ov
ele ghedaen t
et bleven son
at ict u mae
hes vor sonn
t sine scoen
jns waren t
jfs vrouwe He
aste ghedaen
ete, ende
ant den c
jf, die coni
enen soeten
heve u goede
vrouwe, die
n wel met r
ven uwen cn
erpe, ende laet
coninc haes
n, Belijn d
bi den con
coninc: ?H
; leest hem e
em scerpe end
oninc antwor
ar des doen
vet selve b
in spaeus
rac: ?Belijn,
et doet ons v
man allene
en alse alle d
rcheit al be
f te biecht
ncie ooc on
see wille
l hem selve
c ten conin
toe crom no
liker dinc
mi quiten s
sscop, ende d
prac: ?In VI
c u bidden
iever, dat u
ic u heden
Belijn hor
nc balch te
jn so ver
vede van
hereden sine
singhen en
goed dochte
n die cap
e hadde g
e vanden d
an Reinaerts
van Bruuns
den fellen
in die hant
evoeche. Do
te siere
ten coninc
ie gheveinsd
en sine g
jammer in si
de ende grote
, ende ander
len, die hi d
eraden al su
n ende Ise
e moghen ghe
hi, ende bat h
hem bidden
welike als s
r hem alle
men dochte h
erne dane
oos sere i
selven sculd
coninc: ?Mi
ghi dus haesti
re, het es
ene weldaet
ic wille v
prac: ?Gods
t hi al da
rde uut te
ene die gh
inaert pel
oom Isen
i ligghen gh
van seren
ende ic wa
so onspel
lanen ende
achene hadde
o hem mochte
inaert doe
ijc hi hene
ackelijc dat
alster omme d
oen als end
ech an sin
so dat hi
n licht ghe
erte binnen
lle met hem
ter sameni
voren waren
?Coninc, mi
verre met m
et mach u wes
vaen II mord
at si u on
te wachte
oint hadt
t, ende laet
le ghinc hi
chtersten
grote ende
e vor hem
allen wel
l nemen w
lle, dat si
ken in haer
wat Reinaer
den coninc
c hi hem gh
en sere ont
hase hi be
t, sullen wi
ghi sult mi
ient Belijn
ne daet mi no
bet vort b
soeter wand
ht, ende goe
het van allen
uwer beide
ten tiden
lusenare
ere ende
neghenen
ot nochte om
nderlingher
ghedanen
rt dese II v
hem ghinghe
quam vor sij
porte van Mau
t vor die po
Belijn, nev
lene buten
mine vest
l in gaen
, bidt hem,
vrouwe Her
clenen wel
of an hem
c: ?Ic bids
le trooste
nc met scoon
ende losen
egher man
barate b
sine haghed
dat hol qu
e Reinaert
vrouwe Herm
clenen wel
orghe ende i
nt, dat Rein
Ende als soe
r thuuswaer
ende scerpe
aer wonders
de ende spr
hoe sidi on
orden pelg
ende here I
ghisele ov
evet, danc h
even in recht
lle mede te
c hi lied
t die eers
rriet jegh
trouwe, di
vrouwe Her
aket grote
m met rechte
at Cuwaert
me, ende waen
conste niet
t hadde hem
nde ghegrepe
len morde
t riep ghen
Belijn, wae
ijn verbij
sciere was
aert hadd
ontwee ghe
hi: ?Nu ga
en vetten
e liepen te
en eten al
was wel c
hadde verlor
Reinaerts
, ende dranc d
cke bat so
die dor sine
pkine hadde v
enen goeden
ac: ?Hi ans
moet die coni
gherne ghifte
ve niet ne
II mare van
es dat?" sprac
ac: ?Hets en
st, ende twe
ic sals ont
liden daghe
sijn dreig
n hi omme t
naert, wat mach
c: ?Vrouwe, i
n wilderne
aghen, ende v
nes niet on
gghene ende v
oenre ende p
erande vogh
vrouwe Erm
n wilt met
aer wel VII
ndelen onder
n grote gh
den daer b
er, in loghe
, sprac vrouwe
i wesen ene
er ware ve
it lant ve
en nemmer
mt van ove
er ende scerpe
tworde vele
oren, so meer
goet man hier
at hijt mi
ne trouwe
ic dese v
iet (sprac Re
n ei niet t
n coninc en
e mi es ong
es die waerhe
al hebbe gh
mi es bed
haten vele
int dede
nsic in min
es mi also
ven (sprac R
ebbe mijn rod
oe ic ghe
stet mee da
ter no di
ie na mijn
es coninx g
in, no dor
t ic leve l
en so menegh
ch die ram
die ghesell
so langhe m
die hem ser
ets den duve
al u Reinaer
t, ende laet o
t dit hadde
i ute, tote
al stille
twi so bel
uwaert jeg
en sire m
ch di des ve
de mi vers
el sachte vo
r niet langh
merren een le
moien Herm
aren welpk
nen ende me
em sal ontf
ac: ?Nu se
ert, wat
e lede ghe
c conste v
harde hulpe
rac: ?Wat s
moete u be
u, wat wi
us gheganghe
ine an mi
e varen ove
wart haer
he in onmach
uwaert dat
lude: ?Hel
ende help
soes in om
met groter
worde, ende
ic verstont
dreef groot
iet mesvalle
c: ?Belijn, n
er, mesquame
en ofte min
ven Cuwaerts
ac: ?Vernaem
oninc ghistr
ele hogher
n lande sc
n paer lettre
draghen, Bel
ven ende al
ac: ?Ic ne
istic u ghe
ware, ghi moch
dat iet ten
ddic eneghe
ochte in s
ne sal niet g
inx lettren
dese scerpe
n, die ic
nse an uwe
inx lettren
hebben groot
danc, ende g
n coninc mi
lecome si
mijn here B
c in die hagh
weder, ende
nt Beline
Cuwaerde ghe
e haddijt gh
sinen quade
Beline an d
hem als end
ettren niet
t hi ghern
enen vriende
, dat die lett
rpe verhol
wesen wild
ere hadde
e, dat dese
ne ware ghe
et toe hadde
outs hem wet
elijn, ende
up, daer hi
nen halven
s hi vander
orne sint ve
ijn: ?Reinaer
l, dat ghi
nde die sijn
spreken grot
, dat ic can
rden ende met
ics niet n
ts dicke men
ciet, dat hem
die hi lettel
c Belijn: ?R
t? wille C
er te hove
ac Reinaert);
dien selven
noch neghen
re met ghe
aerde sulk
ie noch es v
o blivet Gode
ede hem up d
hi doet, Re
n sine hagh
r naect ons groo
er, ende gro
vrouwe Herm
indre also
, ic bem u
ns, dat wi on
r gheen langh
alle up die
de here Rei
jonghe wel
rden die wo
elijn, die
en, dat h
lettel na m
inc Belijn
rpe weder b
ie bere so o
mme was gh
i te Beline
jn, waen c
ert? hoe comt
niet en dr
: ?Coninc, i
lso alse ic
t al was gh
steel rumen
mi, dat hi
ttren, coni
de doe bat
eghe dor uwe
eer dan VII
uwen wille
Reinaert nie
ieve in draghe
e hi mi br
ren daer in g
e horet noin
dichtre dan
en dichte
oede, oft te
sijn bi min
ct ende ghes
dien coninc
tsaerde, sin
i, die ha
n iemen die d
ch emmer dat
die te hove
nde hi si
anden halse
r domphei
de gheseit s
me sal word
finc Botsaert,
liken Reinae
hovet vort
sach dat, end
lettren si
c, bi mier
hovet van C
hi noint Rei
rouwedet so
droeve sien
entie coni
ont in droeve
sijn hovet
erhief hijt
nste werp
selijcste g
diere ghehor
e waren ve
vort Fira
: hi was ee
ech, hi mocht
Here, conin
dus groot on
et u ghen
coninghinn
de wijsheit
uwen rouwe e
prac: ?Her F
quaet wicht
dat ics bem
ec gheleet b
t mi selven
ere hebbe v
ende waren t
rune, ende I
een valse p
re herten na
n sal an mi
leven: het es
Firapeel
aen, men salt
lf ende Bruun
Hersinde a
e mesdaet
oren, ende h
et den ram
elve heeft
waerde ve
aen, hi moet
sullen wi a
, ende sulne
re kelen ha
esse, hets
e die conin
re Firap
scien, so ware
rouwe, die mi
rac: ?Here,
en gaen die
irapeel, di
e ghevane
hise eerst o
prac: ?Ghi her
rede ende vast
ie coninc g
erouwet se
en u heeft
wildijt o
de si ofte
heven Belijn
er Belijns
ten doems
lt, eist in
e in u gh
heweldelike
mbiet u vor
het sonder
toren ende
allen sinen
se moghet b
te vrihe
coninc gheve
lene, ewe
en wilt die co
sweret vaste
oc bi sinen
ghen u me
die coninc
de leeft mit
dart u wel
sprac tote
e toe, Brune
iever in die
ligghene int
oten conin
pais daer o
l dat si gh
pais van alle
e Inleidi
. 70, 344, 1130, 1392, 1475, 151
lpen
k
O
. Mijne verandering rust op
at e
oves
k
e
at even als het voorgaande vs. ook
. si
inxen, G
de vers ook met drie arses lezen? aldus: Hou
nvoegse
176, en verg. 940, 3745, 3771. Gri
ed. ende
or r. e.
W. verandert: der gr
minen
nvoegsel v
hoo
dat W. bloot
e
eft 9691: Il se retraist mout tost
ij GrW. Ine. Zoo
anden regel geen zin oplevert. De omwerking gaf de verbetering aan de hand. Bij het lez
lezen: Ende c
1
ie wa
W. e
Gr. omberecht
nt op de omwerking. Men leest intusschen vs. 107: Tibert die cater; 138: Cuwa
mochtire.
sechdi van eere lage. Tibert had immers van geene lage gesproken; wel van eene claghe, en bepaaldelijk van het
in W
n hase d. h. st.;
slaan op overdaet en niet op Cuwaerde. Ook vs. 166 lees
hi
des
ene; doch been in 't mee
egons
te
aerde:
le
8
omen, in strijd met rhyt
te h
aven
3
es; Gr
s uwe
invoegsel
er geheel ongepast, daar niemand in 't bijzonder
smaat eischt de verbetering; binnen de, b
ta
5
hedendaagsche vlaamsche uit
minen oom ende van u, meest andren heef
ba
nvoegsel
e den conin
de omwerker niet heeft. Gr. en W. veranderen blevets,
veranderd in Dicke, wegens de
wi
lghet; bij Gr. en W.
13 leert dat hij niet alleen de b
ghi u ane
en l.
verandert in ghijt. In de taal van 't dagelijksch l
. soe
so
wa
or Is
jm. De omwerking wee
ghenoech voor ghevoech, gelijk Gr?te
ō meer; GrW.
Rein
make
Rein
nit. plur. Zie Walewein II D., bl. 239, en voeg er bij Ferg.
et here
C. C
. in
r. End
ng is van Gr., die haar verklaart ?jure, mi
ik kies hier
een
en; CGr
Si
hi ende mag
ca
1
3
6
ende hi
leest met C.
it eene interpolatie is leert
weder side
ne hiet Cr.; d
n C.; reeds doo
go
oonste han
tanje en Polen." De omwerker heeft: Tusschen Hollant ende Ordanen. Vs.
de De verande
su
haerre
C. s
mine
re hebben h
Gr. m
dien
sc
eenen,
ho
dierfel l
e ont
re? verg. Velth, bl. 55,
om
apitale L kwalijk als R gelezen: b.v. 721 ook Riept voor Liept, en verder 165, 424, 791,
avon
ba
waten. De omwerking gaf d
em van een afschrijver, die terugdeinsde voor de betooning:
r an ghescreven wesen; doch wese
4
C.
lezen: mi and'r niemáre, maar ook vs
geen met het volgende vers geen zin oplev
1
mo
si
riemen G
te
ic al me
der s.
dde on
W. k
g ontleend, CGrW. Quade avonture mi d. n., hetgeen vijf voete
gaande ons is de acc.; buitendi
, doch zie v
vi
ontbreek
8
ogelijk is. Dat dit echter de oude lezing is, leert de omwerki
ier,
si
oeter
slaat dan niet op dochte
7
C. j
C. h
r., bij W. Ne mare; doc
n 9 s
., maar Gr. en W.
er an sach;
ie saerc;
De
inaert
mo
dus GrW., C.
ware
i daa
ne dan
rief over Karel den Gr., bl. 17. Voor liete heeft C. lette. Grimm gaf de aanvan
vr
s. 476, 645, 2257. A. Bruun, vs. 544, 911. Maar ook volgens Grimms paradigma, Gram. I, 772–773: N. Brune, vs. 497, 518, 574, 608, 809, 818, 839, 843, 863, 952, 961, 988,
die coni
het Fr. heeft 10450 En
Gr.
e hi sa
nde d
n CGr
van
so
Gr. D
en goden,
k moet gelezen worden: vor hem, n.l. den koning. De omwerking heeft:
te n
vr
6
qu
n buuc
e in so
c bem so
oghdi, Gr
wie
Gr. w
kt, dat Reinaert met die versche honichraten niet veel ophad. Zie
t ook niet in C. Men leest daar, volgens de kollatie van Grimm, coiiiier, dat blijkbaar slecht gelezen is voor couuer. Nu drukt het hs. overal den tweeklank oe uit door ou. Zoo b.v. 233 ghenouch, 234 onghevouch, 324 bloumen, 459 bouc, 614 louch, 658 ghevouch, 66
a begint bij CGrW.
voor
icse voor
W. G
ot met
tr
u so
5 t
met l.
.: Bruun
oudic
5
Zoo ook la
dus C. bij
mine av
ult l
t; doch zie Mnl.
W. voer
noch heden h
al
n. w. n.; maar zie alw
Reinaert di
Br
ote,
s eist so. De omze
?-temmermans, het
on
ne
et ver
sprac: R.
sp
upet d
Dat
v.; maar verg. 695, en
t Bruun, wel Reinaert had den ander gesmeekt, d. i. gefleemd. Bru
t (GrW.),
r achte. De omwerking heeft: Gebr
nrechte veranderd in hulen; het komt evenzoo voor Wal. 9714,
epen bi s
, want in 701: Een scarpe haex ende ene baerde (CGrW.) is ende blijkbaar ge?nterpoleerd, daar het woord baerde alleen de verklaring is van haex, waarvoor vs. 7
mo
sine
lied, waar het heet: Her skancta ce
ta
ep, maar
lees quam, z
ke
4
en al, W. a
ea heb ik een rege
werpt
daer
0
sine tw
iet c
door mij
no v
li
aer n
ou
8
3
ri
scht de verandering. Al te in de beteekenis van
ige uitgaven. Kausler heeft het eerst die plaats tere
Ghin
ijn vrouwe is een jonger vorm: mi
de meest gebruikelijke vorm, zie
ene
ghin
alles
n; maar ook de omwerk
weet m
W. v
n voor er over het hoofd gezien. Zoo leest men oo
sijn
C. l. ghestichte slaen; maar ghe
wi
wil ten onrechte
ri
vi
W. r
chter die wile kan dat ontbreken. Zie b.
iet m
die r
bat
n (Gr.), ver
va
, CGrW.
4
Ghee
jame
nen, C
rumen
, CGrW. neder;
dat
Nede
ri
sijn
Die
in
eersten; W. E
lach in (
7
0
st
iet met den klemtoo
s C. waarvoo
o sie
ro
weder s
6
dese
conste niet ghespreken? Verg. de var. bij Willems, en het Frans
so d. si
eer hore
der da
sine
1
sc
door mij
ie, W
hadde
e seide
innen
u se
7
ook lezen hoochste bar
d. schrijffout ontstaan
nvoegsel van
(C. niene; W. m
bert die ca
R. bode
worpen, (verg. 1025, 1037) even als vs. 1360, waar het tegen
1 u
1024) als hij naar de wet driemaal werd ingedaagd. Bovendien had de Koning gezegd (1022): komt hij op deze tweede indaging ni
4 a
ts dan heeft, gaf de verbetering aan de
elpe m
het n
CGr.
m, dus C., bi
art Ti
gen door dezen eenen: Ende riep an sinte Martins voghel. Grimm herstelde den tekst naar den pr
iech, de vera
ter r
C. wa
62
Rei
W.
niet
len gevalle kan men niet lezen met CGrW.: Bi Gode
7 c
9 d
Ten
wil
onder all
ghin, zoo oo
eteren
eter g
door mij
5 b
erbetering van W
emmermee; W
randeren scheen de klemtoon te eischen: het woord is goed vlaamsch, en komt b.v. in den Ferguut voor vs.
ic hie
es d. sp
6 m
is beter in de maat, en mee
moo
bdi mi i. h., hetgeen Gr. behield; maar W. wierp den eig
nderde het in lictic, dat wel geen drukfout is, zoo a
Soete
C. hoere ic
7 a
er doot; Epische uitdru
t sprac: nev
, Reinaert
3 e
nemme
gae
8 e
2 n
iden, W
Tiber
2 e
en -- de
r er was vs. 1177 r
, beteekent. Nu is het vreemd, dat Gr. noch W. hier de verbetering aanbrachten, die toch 113 was aangewend, waar men in het hs. had gelezen wronghene, voor wroughene, d.i. wroeghene. Evenzoo
dus
lanc, waarmede hij natuurlijk geen weg wist. W. verb
kbaar bedorven hs. herstelde, dat heeft: Da
artine
W. in
te sin
W.
ier niet parcere, maar morari. Zoo vs.
n. Zoo o
sca
5 s
sine
Int s
dus W.; bij
mijn
meer voort
6 w
en, reeds ver
noc
sinen
mere, CG
ne
. heeft duidelijk hieffene: Do
12 s
C.
ute
4 w
tzelfde appellatief te laten aanvangen, ging niet; blijkbaar sta
Reinaert ter
wae
5 e
Daer
dat
iemene
So
t wech e
rimber
er vs. 1435, 2058, en verg. W
t DP.? Verg. Gram. IV,
wae
verme
inden
Uwen
haer l
W. te
avo
orgen) sciet; doch
binne
oort,
alle
ine mu
ef; doch verg
1 J
an hie
de
8 r
4 h
et Gri
, dus C.;
sor
te bi
gaen; doch zi
te bi
le de dief
te gh
en mesdaden, de twee laatste w
Gr. al
f gi i
e diere
moete
7 B
ft geene verdediging. Dat net door strec moet worden vervangen, bewijst
t, en in de verklarende aant. ongerect. In C. w
sine
ste woord schijnt hier uit d
W. coni
C. ve
1 e
liede; GrW
ectene-
Daer
te sere
l. der clo
toneren, C
str
binne
invoegsel van
af
nu [mi] conste;
leedd
itgedachte naem" houdt. Ik weet niet met zekerheid waarop die verandering steunt
. Gr. Son en woo
s overtollig, wegens het voorgaande in da
hanghe
drie verheffingen. Misschien kon men ook lezen:
ien le
gsel van Willem
7 e
W.
ant = va ende, (bl. 276) gaat niet op. W. wilde lezen: vanc ende slach.-Of
ves ontb
oof hi
traten. Maar het vorige vers he
ea begint eerst hij
vol
evrees
rote -
oe licht men d9 vo
lie
C.
onrechte veranderd in gelovet.
amene end
ar dit wordt samen
GrW
C. ve
2 d
leidd
hane; maar nergens is spr
str
bi uitgesloten. Wellicht stond
Gr. ghenoech, do
taste;
het is geen ww., en
ats u
34
hoo
er boven; CGr.
s een invoe
g gelezen worden, tenzij
is van Gr. Zoo heeft ook het mhd.
Lees int metr
met C., b
Hersunt. De acc. 3399 Hersinde. De zwakke vormen in dat
ever ha
od die
ever wa
Te do
te bi
dat b
invoegs
C. me
C.
astene); maar het vers eischt
maar Alle is bli
de dat
behendigheid natuurlijk in geen goeden zin opvatte, leert de 13 fabel uit den Esopet, vs. 16–17. Onmogelijk kon daarom hier in den tekst behendelike geduld worden, hoewel dit zeer duidelijk in
plegen siere selen. De ware lezing gaf 381 aan de hand. Vs.
en invoegsel v
beg
7 p
sp. Oom g
20
te bi
tro
, dat onzin is; v
doort, C
verstorbeert. De ve
II
ghe
af
sin
: Doe began hem
zeere beef
e si te h
gan den h
aende see
nx hof was v
r her rührende verwirrung der hs. ist nach der prosa und nac
voren hadd
en si ten
rde) sere be
gan den h
aende ser
nx hof was v
.v. 1737, 1768, 1802, 2119, 2185. En de verandering van Grimm is lam.-Dat ik midden tusschen twee rijmen eene nieuwe periode laat aanvangen, is geheel overeenkomstig met de manier des dichters. Zie b.v.
Gri
iemene
ie onv
nde hi
Gelij
boude
; W. veranderde
nochtan ghern
ulden
laatste woord Grimm veranderde in ghelove, Willems in ghelovet. Wellicht zou men wenschen te verbeteren: hoeden, vroeden, gedachtig aan Reine
ransch hee
sire, que r
les mauvè
.....
a terre à
in soe, 1788 gheloven in ghelove te veranderen, tenzij men voor der cr
7 D
heloven;
r h. h. g. De omwerking
rik
n t. Ik heb de lezing van
ndi l.
iet gh
7 s
s C. door GrW. ver
rede, waarschijnlijk volgens Reineke, 1720, die de omwerking volgt, wel
dicwijl he
nu te rec
n vrede we
oot ende ha
aten a
crune, doch
een invoegsel
, dat W. veranderde in: ha
e, door GrW. veran
oot min
slo
g van C. behouden, de nieuwe alinea met 1850 beginnen. In de aant. p. 276 zegt Grimm: ?Wenn dieser vers noch von Reinaert gesprochen wird (vgl. R
usschen gewrongen,
dese se
up Belijn
is het zoo noodzakelijk met Grimm aan te nemen, dat er twee verzen zijn uitgevallen? Het Fransch geeft hier
lui [mesire]
ace ardoir
uis vers lu
pas de gran
roit povr
eroient m
nz jugemen
eenkomende met de twee laatste Fransche verzen. Recht ontstond uit de verwisseling va
de omwerking aldus ingevuld: Die
CGr.
Rei
s CGr., Wil
t es uit, da
eranderd. Dat hij met die plaats geen weg wist, blijkt uit de zonderlin
redenen g.
C.
goeden
5 s
si, dat men in C. leest. G
Rei
3 n
Rei
5 a
Gr. Re
Tibert sprac; maar de woorden zijn bl
inen l
heeft tsiaer meer. Doch zie mijn artikel over
ering van Gr. voor w
men niet in C. Eenvoudiger verandere men die in di; in allen g
28
ijde lancken. Verg.
noc
. Lang
vernois
W.
sidi nu daer to
blijkbaar bedorven is uit ruden. Dezelfde letters worden daar meer verwisseld, b.v. bl. 138, vs. 80, waar rasten moet gelezen w
ng volgt uit vs. 1958–9. Door Grimms aant. p. 278, w
Tib
gaet
en wi vore
du
e salt,
. dine W
Hin
was de wu
blijkbaar alleen om 't zui
binne
Rei
stellen, dat nijt (haat) Hersinde jegens Reinaert bezielde, verg. 243, terwijl buitendien nijt geen reden kon zijn om hem te doen ontsnappen, maar juist het tegendeel. Niet, i
bri
ie; doch ver
nemme
Mae
ert, dus C.; Gr
wie d
dat
5 a
galge
geheele plaats 2015–19
vloeide voort uit het niet verstaan der herhal
haest
4 w
maar te stride be
vol
GrW
, maar C. heeft stroc,
CGr.
buitendien: ende si keren, da
W.
sor
Ic ware
Rei
verla
egint bij CGrW. reeds b
r so; C. heeft waarschij
Nu
in C., de invo
noc
C.
ckine; doch zie Meijers Aanteek.
dus C.; bij G
er verving door vogel. Dat C. de ware lezing geeft blijkt
teekent Gr. aan: ?lücke." Er schijnt ec
gebracht; want zij kwamen niet samen, maar ontmoetten elkander. Hij zelf gaf
men ook lezen Belsele? Zie het Charter van 1139, uit het Corpus Chron. Flandriae
dat h
tro
C. wa
4 v
enen w.
mi
ende
daer met
4 w
GrW. e
Doe
W.
nden regel, die in het hs. luidt: Dus nauwe hebbic mi bejaget, moet het laatste woord blijkbaar veranderd worden in bedr
ic dat moc
vleysch al
st ic my d
ezing beter overeen me
gewon
maar waartoe dat felle, bij
nen....
9 a
die
n....
all
owi l
mi ons s.; G
5 b
nde si
W.
Ende d
Die
tro
n drinken
te met dr
9 m
de
die t. e
Ik zou wenschen t
ghe
s C.; bij Gr.
h zie 1079, 1741, 2306
bri
raechd
gi we
up
tro
conin
daer
Tot
lezen verranesse (verg. 2243), en in het volgende
en sal bedrieghen; d
.... magh
Grimbert
s. v. waer
43
rt sprac wi
h. mijn
C. heymeliken; d
GrW. verholnen;
. Die
Tib
ttinen, Gr
C.
ne grote
r den ellips. de Vries, Brief over Kar. Gr., bl. 17–18, waa
CGrW.
oe, CG
Isi
sdu
gr. voor
ken geplaatste regels vindt m
wonder
ch over e
n van scon
erseggh
menhang noodig, dat Reinaert niet alleen zegt dat de saamgezworenen den koning wilden vermoorden; maar ook, dat zij Bruin in zijne plaats wilden kroonen. Van 's konings magen toch behoefde men niet te vreezen dat zij zich zouden ver
ft die croo
heb in de pl
rone soud
jk in C. de reg
ch over e
den tekst behoorden, mag men ook op
sco
e met si
iet in verhol
e vrouwe H
pointe te
verrathen ungefüge worte und mangelhafter sinn den zusammenziehenden abschreiber." Hij neemt aan, dat hier, even als in de omwerking, de das het
verhol
ive Slo
erker zij ingevoegd, gelijk men ook uit vs. 2296 mag opmaken. Ik heb mij daarom bepaald tot die veranderingen die een verstaanba
verholnen
, vrouwe H
6, 1866, 2655, 2729, 3186. De vergelijking va
verg. Reineke 2397. Moet men ook le
invoegsel
onden,
digheden waarin Reinaert zich bevindt geheel en al te onpas aangebracht. Deze wil ook in 't geheel niet werken op de ?heren arme ende rike," zoo als op het slot der interpolatie, maar alleen op het vorstelijk echtpaar. Dit reeds is genoegsaam om de inlassching uit te monsteren. Overigens loopt de zin veel
wilen w
o beclaech
en sonder
aecten ee
oot ghecra
gave, bi si
nc, diese
die oude
ecraie, met g
horede
ide van
hem den con
beet ende
anden, dae
water end
vant in si
em emmer
en si: het
spade, ic s
voren w
sonder
in bliven
en eweli
coninc
n, arme
e ooc die
n u soude
c sorghe vo
c ghesorg
cti mi l
hrijfwijze van onzen dichter afwijkt, zoo ook vs. 2 beclaechd
kenne; C
2 W
rbeterde: Ic kenne den coninc; maar
theeren no
C. ende ghedoghede. Dit en het
uit de omwerking op
nhang. In gescoort is blijkbaar eene c kwalijk gelezen voor t, zo
enen
31
ghe
hoe i
mijn va
e laghen; Gr
e haghen; GrW.
W. en
C.
. ghes
c., doch
als i
Driven
ingevoe
. sach en
Reineke 2265 h
3 m
maar blijkbaar moet het hs
meest
aecte doe; bij
ldaer
dus C.;
1 I
de sonder, in
0 e
hem s
m. co
6 h
t in C. met dat vers eene nieuwe afdeeling begint, die echte
eghe, doch verg
de omwerking, in pla
5 d
neghen
n. Zie over de apocope Huy
3 c
2 d
hi
de. Willems werpt te
e met C.,
oudic
79
C.
All
us CGr. W. las wi
8 v
C.
met Reineke: Ende alle mine broke ende sculde; maa
ntieren; GrW
. Ende
e de voorbeelden bijg
e gh.
st bij W.
Dat
die
3 m
5 e
6 g
eeft de afschrijver den infinitivus verworpen om een schijnbaar
tro
vro
Hoe di
einaer
de wa
no
omdat men in C. gelezen had hi avonture, waar echter
C. gh
. tes,
7 m
tdrukking getrouwe wesen, voor het gewone ww. ghetrouwen, dat b.v. 3365 staat. Moet men
. sout
zal toch wel zijn: aan kant, wegd
ij ingevoegd ui
e dicke
CGr.
7 j
21
hi u bi der tr
genomen, vervangen dit enkele, dat C. heeft: Ende die ic den coninc sculdich bem.
de meni
, doch zie Gr
s te vo
W. naar de omwe
0 s
C. we
lems: tone), R
5 s
1 G
2 e
Gr. borne. De verbet
83
hi her
het e
ilde lezen: al
provende n
rhythmus van het volgende vers leert dat v
aech. Ik heb de voorkeur gegeven
ren...
; doch zie Mnl.
20 GrW.
Reinaert
inaert
... enen, dus
W. Da
2 j
. hi e
5 r
in si
n bij W. c
ing. Willems laschte in: Die hi te recht wel mochte minne
L. me
5 s
e ghebed
wae
0 g
lle hi; CGr. Ende v
nderliker,
9 a
Te
s conin
ib. bl
nde hi
orgen
3 s
4 D
Reina
groten
1 v
Wor
ver
n men h
s C. bij GrW. vo
nnen er
begint eerst bi
dd. III
al III
conin
9 I
Gr. He
3 s
8 e
2 m
des
6 D
Hets
re ghern
u wel
sengri
even tw
u vae
6 d
beide
hielt;
n van beide
ten; doch ve
nvoegsel van
5 a
moete
dus C.; bij
helpt
vor d
3 s
7 v
vro
en invoegsel
et Reinaer
en, dat ik ni
wat
af, invoeg
. daer a
hem
. gees
p ende jeghen den
4 a
7 b
sine
naerts,
1 t
sine herte; doch
ouwe hadde
Hadde
C. hi
hem,
1 g
en, W.
e coninc; doch
t CGrW.
we hem; CGr. Di
Rei
1 s
samen
6 d
II achte
die diere
; in C. o
ghe
hi CGr
wande
gens onberocht v. d. Houte, Gloss. op beroc
W.
W. lo
sonde
n dat cast
Doe s
ieren; W
von
sor
een invoeg
W.
Cuw
C.
tro
ene g
morda
C. rie
W.
was s
gae
zal wel staan hase, d.i. zonder de Vlaamsche adspiratie, die in dat hs. voorkomt, ase, van aes.
6 H
r ik bat uit de omwe
4 j
32
3 d
ijn da
9 h
End
aer wo
wand. so
ebben
C. en
Nu
invoegse
Ende
W.
dat
diede
in C. in omg
Als
omgekeerde
9 l
u dae
. comd
; CGr. hi d
8 H
r. wi d
0 a
2 h
Miere
Gr. Do
, C. leet;
Dattet
5 h
9 H
r. ende
C.
bidden; W. ic
t sprac. W.
hier
6 l
hooft; zo
jt, invoeg
3 B
nen here die
2 d
e daer hi
W. Da
e de omwerking. Uit 3287 blij
U s
r. sals
. dat gh
dicke
9 j
sal u
desen
W. be
Belijn en
groot
pin
. daer d
1 W
2 B
3 w
, invoegs
aatste woord stellig slecht gelezen is, zoo als ook blijk
W. br
W.
ren dichte
C. an
elijns (
Dat h
nde sach dat [
Gr. gh
invoegsel
Die c
0 h
Up
W. Alle
lub
W. mo
met C., bi
4 H
r. ende here I. Doc
esdaet, gewijzigd
men, Gr. doen coenen. Reineke 31
betren h
er h. t. end
llen sine k. W. E
den
gaen
ghene, doch
8 t
spr
is door mij uit Re
C.
. shere,
hewill
er eneghe mesdaet
5 a
en l. bejag
gr. vreden. I
1 s
Nemme
ghe
rune s
NDE WOOR
NDE WOOR
ngenschap, hecht
464, achterwege blij
UYD. op Stoke, 2 Dl., bl. 20; Lsp. gloss. Fer
hterwaarts. Zie HUYD. o
an, ongelukkige. Verg. HUY
ie KIL. en verg. Ve
ie CLIGNETT, Bijdr., bl. 178
1042, 13
, 1506,
932, 1257
nhoudend, voortdure
alleen te; zeer
, 539, t
054; aldustaen,
76, 1455, g
e, 3115,
1257, moe
eheel en al; in de tweede p
eer, b.v. 1342, noch also quaet, booz
45, als,
ss. In de eerste plaats meer in den zin van
zie
248, 1435, 2274. De werkwoorden die op een of andere wijze eene ontleening van elders aanduiden, hebben in 't Mnl. den persoon van wien ontleend
anders. Ietwat afwijkend is d
Lsp. gloss. Nog van het zingen der voge
aart ergens heen onder
dernemen, aanva
tot zich nemen, zich meeste
ijken. Verg. HUYD. op St
Zie Lsp. gloss. op Tien.
enlijk, blijkba
743, 285
2940, kwaad, boosheid,
, 2506, boo
ongeval. 4, 31, verhaal van gebeurde zaken, geschiedenis. In avonture setten, 1353, in de waagschaal stellen, op het sp
er, aan den achterkant. Verg.
ijl. Nog over
7, 1517, 1523
haam, buik, eigen
zie B
proclamatio, e
hema. Zie nog andere beteekenissen van dit woord
andere zijde. Zie het
drog. Het is het fransche barat, en komt veel voor; zie HUYD.
jvers niet ongewoon, b.v. Troj. Orl. (O. Vl. Ged. I), 3003. Rose, 3784, vi
vertoonen. Verg.
ijk wordt het intrans. gebruikt;
't rijm
k betering, herstel, vandaar in bate staen,
. Eigenlijk een oude instrumentaalvorm. Zie voo
84, bedacht zi
94, zich onderhouden, zich (met
beschuldigen, aanklagen. Zie DE JAGER, Nalez
vermacht. Zie Floris, 345, 2
5, 2940, nalaten
ter verlaten; het part. begheven, 369, 1
Maerl., Sp. Hist., 3 Dl., bl. 257. Zie
Maerl., Sp. Hist., 3 Dl., bl. 186, 286. Zie ook Lsp. gloss.
ispen. Zie gloss.
id, slimheid. Zie CLIGNE
m tintinnabulorum (KIL.). Den
ekent het zoowel - als, b.v. 13, 42, 151, 408, 837, 1268, 1385, 1691, 1981, 2308*, 2761, 2881. Zie HUYD. op Stoke, 1 Dl., bl. 65. De ei
101, 1187
7, prooi, wat men do
336, (door jagen) bemachtigen
38, weeklage
n; 457, 539, kennen, erkennen;
en, verklagen; 1529, beklagen
225, beknag
n, aangenaam zijn. Zie HUYD
ijn. Zie over de grondbeteek
9, 2902, 2955, 3185, boos worden
271, besloten; eigenl
erhalen; 2518, ove
, 2073, 2188, 3096, regelmatige
t dit vermoeden in de hand te werken. Beneven vindt men o. a.
inderen, beletten.
st over gevoelen. Verg. Tr. Orl.
aangenaam. V
118, aangenaa
wordt. Ten goede gaat de beteekenis licht over in die van helpen, verzorgen, iets verschaffen; ten kwade, in die van berokkenen, op den hals halen. De persoon ten wiens behoeve, ten wiens voor- of nadeel dit geschiedt, staat in den dat., die beraden wor
, insluiten. Zie HUYD. o
, branden; nog ov
t en ingetogenheid. Zie Lsp
calt, 936, schelden,
escoren, 2692, (d
583, aanscho
In den Lanc. leest men bes
t. besekede,
1017,
67, overleggen, beraads
an het woord hoort men nog in sommige pr
920, 2602, tweede pe
, adverb. op de beste
delste, de voornaamst
eboorte. Zoo ook MAERL., Sp. Hist., 1 Dl
. Zie Lorreinen, I, 615; Ferg., 343, en niet 141
040, 1095, 1696, 2604, ondernemen, aanvaa
aanranden; KIL.
part. van best
adverb. beter. Te bat sijn, 226, 3165, voordeel, nut van
04, aantijgen, met den DP. en
en, boeten. Zie Lorre
v., 899; bevaen in goeden dinghen, 2731; met loveren beva
n in de hoede van iemand, met
n, 405,
n, meenen; 176, ver
den, keeren, in eenigen toestand of
lor. 1202, 2862; Doctr. II, 3293.
73, 2608, 3170, door; 565,
ele, 1275; bi siere eren, 546; b
1889, a
1620, 1671, 1709, 1911,
496, 3295,
816,
intusschen, inmiddels. Bin ook buiten samenstel
8, 2403, 3440, int
95, aangeboren. Mnl
udstuk. Flor. 2614, 2620, 269
d. Verg. CLIGNETT, Bijd
eren op Grimhilde beginnen met: hun lader mi?den blande, hun lader baade brygge og blande. Zie GRIMM, R. F., bl. 27
onte koe, de bête noire, de zon
e oogen uitsteke
an geiten en lammeren.
ghebleven,
aan den dag komen, zich
1658, 2037, 3247, achterblijven.
295, 1299, late
n), 932, een
openlijk, onbedekt
, naakt. Verg. bloots hoofds, ghetrects
4, 1827, slaan. Zie HUYD. op Stoke, 1 Dl.,
odschap. Troj. Orl., in BLOMMAERT
KILIAEN, en verg. GRIMM, Deu
5, kastee
558, 256
mste bedieningen ook aan het vlaamsche hof, zie WARNKOENIG, Hist. de la Flandre, tom. II, pag. 8
Flor. 2653, waar HOFFMANN het
, 1769, st
or KIL. ook vertaald: infarcire. Hier gebezigd voor het opstoppen van den vogel di
braken. Breken in dien zin leest men ook Stoke, 5 B., 480; gewoonl
2228 beteekent: uit het hoofd mededeelen, maar zoo naauwkeurig als of ik het gesch
rinc dinen
monde, son
aten
ok Mnlp
t het Rugire et Hinnire; wij gebruike
50, voor ghebrocht, part
2, gebroed, kroost. Zie
1961,
4, (verwij
aan den bunsing; WILLEMS meent er een busaer
bi den buke, (krui