Login to MoboReader
icon 0
icon TOP UP
rightIcon
icon Reading History
rightIcon
icon Log out
rightIcon
icon Get the APP
rightIcon
De Wedergeboorte van Nederland

De Wedergeboorte van Nederland

B. D. H. Tellegen

5.0
Comment(s)
6
View
9
Chapters

De Wedergeboorte van Nederland by B. D. H. Tellegen

Chapter 1 HET GRONDGEBIED.

Het denkbeeld, dat het oude Nederland als 't ware herleefde, had in één opzicht althans zijne voordeelige zijde. Het scheen den prins van Oranje, het scheen de hoofden der omwenteling van 1813 eene zaak, die als van zelve sprak, dat door die herleving ook het grondgebied der Vereenigde Nederlanden weder het eigendom werd van den opgestanen Staat. Niet alleen, dat de prins het bestuur op zich nam van hetgeen vóór de inlijving in Frankrijk aan het koninkrijk Holland had behoord.

Ook zoodra een gedeelte van het bij tractaat van 16 Maart 1810 afgestane grondgebied van de fransche overheersching was bevrijd geworden, werd dit bij besluit van 15 December 1813 met de Vereenigde Nederlanden vereenigd verklaard. Koning Lodewijk had bij dat tractaat de departementen van Zeeland en Brabant, het land tusschen Maas en Waal, Nijmegen daaronder begrepen, gelijk mede de Bommelerwaard en het land van Altena, aan den keizer moeten afstaan; deze had het kwartier Breda ingedeeld bij het departement der Beide Nethen en van de overige landen de departementen der monden van de Schelde en der monden van den Rijn gemaakt. En hoewel nu de Franschen dit alles op verre na nog niet hadden verlaten-men denke slechts aan Walcheren, eerst in Mei 1814 bevrijd-werden toch die landen reeds toen verklaard, ?evenals van ouds" uit te maken een deel van den Staat der Vereenigde Nederlanden en onder het bestuur daarvan geplaatst. Men dacht niet aan de mogelijkheid, dat over deze weder-in-bezitneming bij iemand eenige twijfel konde bestaan. En wanneer de prins vooreerst met stilzwijgen den toestand dier landen voorbijging, die reeds bij tractaat van 16 Mei 1795 met Frankrijk waren vereenigd: Staats-Vlaanderen, Maastricht, Venlo en hetgeen daarbij behoorde, wanneer hij daarover zweeg, zoo meen ik de oorzaak daarvan niet zoo zeer te moeten zoeken in den twijfel, of deze streken wel tot de Vereenigde Nederlanden zouden terugkeeren, als wel daarin, dat zoowel het een als het ander nog geheel in de handen des vijands was.

Door denzelfden geest was Hogendorp bezield, toen hij reeds den 28sten November 18134) aan Hendrik Fagel, den vertrouwde van den prins te Londen, en dus nog vóór de aankomst van dezen hier te lande, als zijne meening te kennen gaf, hoe Nederland van Engeland de dadelijke en onvoorwaardelijke teruggaaf der koloni?n in de drie werelddeelen verwachtte, koloni?n, waarvan Ceilon bij het vredesverdrag, den 17den Mei 1802 te Amiens gesloten, uitdrukkelijk aan Engeland was afgestaan, terwijl de overige koloni?n sedert door dat rijk veroverd waren in den oorlog tegen ons gevoerd. Fagel, hoewel het beginsel niet bestrijdende, vond het blijkens zijn antwoord van 1 December 18135) wat voorbarig, toen reeds bij Engeland op de vervulling van dien wensch aan te dringen. Holland moest eerst geheel en al zelfstandig zijn, voordat men over die teruggaaf kon onderhandelen. Men zoude anders gevaar loopen, die koloni?n, in plaats van aan het bevriende en geallieerde Holland, aan het vijandige Frankrijk terug te geven. Wanneer dit gevaar echter voorbij was, dan, meende ook Fagel, zoude Engeland Holland met broederlijke liefde te gemoet komen en deze zaak zich tot wederzijdsche tevredenheid schikken.

Het was gelukkig, dat hetgeen men ten onzent beschouwde als van zelf te spreken, ook door de geallieerden niet als ongerijmd beschouwd werd. Was het ook bij hen alleen de zucht om het onrecht der revolutie uit te wisschen, die hunne gedragslijn bepaalde? Ik zoude het niet durven beweren. Zij waren-evenals Napoleon-zeer afkeerig van zelfregeering en volksvrijheid, en in zoover aan de omwenteling van 1789 vijandig. Zij hadden echter, evenals Napoleon, weinig eerbied voor de zelfstandigheid der volken, en waren in zoover navolgers der revolutie en der Napoleontische heerschappij. Men denke aan Genua, in strijd zelfs met de beloften van Engelands vlootvoogd met Piemont vereenigd; aan Veneti? door Oostenrijk ingeslikt; aan de vele duitsche geestelijke en wereldlijke potentaten en potentaatjes, die in en na de fransche omwenteling waren te niet gegaan en het feest der opstanding niet mede zouden vieren; aan Belgi?, dat tegen zijn zin zoude dienen ter vergrooting van Noord-Nederland. Maar men denke bovenal aan de verdeeling van Polen, vóór de revolutie door drie der geallieerde mogendheden begonnen en in den revolutietijd voortgezet, tot eene zekere hoogte het voorbeeld en de verontschuldiging tevens van de uitspattingen van Frankrijk. Van de restauratie van Polen kon niets komen. Wat was dan de reden, waarom onze opstanding bij de geallieerden geene tegenspraak ondervond? Was het de verwantschap van het huis van Oranje met het pruisische koningshuis, die eenig gewicht in de schaal legde? Wellicht, hoewel Pruisen de eenige mogendheid was, die (het gold de wederinbezitneming van landen op den rechteroever der Maas) den terugkeer der Vereenigde Nederlanden tot den vroegeren toestand niet als boven alle bedenking verheven beschouwde6). Was het de omstandigheid dat er nog vóór de komst der geallieerden in het hart des lands, aldaar eene poging tot zelfbevrijding gedaan was, die geslaagd mocht heeten? Ook dit is voorzeker niet zonder invloed op de wijze van beschouwing der oppermachtige geallieerden. Maar bovenal was het Engeland, dat de herleving der Vereenigde Nederlanden wenschte en wilde, der herleving der Vereenigde Nederlanden, mits vergroot en uitgebreid. Het zoude voor Engeland zijn eene brug naar het vasteland; het zoude beletten, dat de geheele kust van Frankrijk naar Noord-Duitschland in handen kwam van eene der machtige continentale mogendheden. Het zoude een voormuur zijn tegen het altijd nog gevreesde Frankrijk. Dit waren de redenen waarom de geallieerden in 't algemeen en Engeland in 't bijzonder er niet aan dachten, met Nederland te doen, wat men met Genua of Veneti? deed. Het was ook in de oogen van den engelschen minister van buitenlandsche zaken, lord Castlereagh, iets dat geene bekrachtiging noodig had, iets wat ipso jure gold: de terugkeer van Nederland tot zijnen vroegeren toestand7). Deze wijze van beschouwing, van den aanvang gehuldigd, heeft dan ook gunstig gewerkt bij de conventie van 13 Augustus 1814 over de teruggaaf der koloni?n met Engeland gesloten.

Wij keerden dus terug in het bezit van het grondgebied der Vereenigde Nederlanden. Wij zouden niet meer afhankelijk zijn van een buitenlandsche mogendheid. Nederland zoude vrij zijn. Nederland zoude zijnen rang hernemen in de rij der volkeren en de vlag der Nederlanden weder op alle zee?n gezien worden. Zoo sprak de prins, zoo sprak Joan Melchior Kemper8). Waar echter van vrijheid gesproken wordt, is het slechts de eene zijde der zaak, wanneer men alleen den blik vestigt op de onafhankelijkheid, op de vernietiging der vreemde overheersching. Het land kan in dien zin vrij zijn, terwijl het volk, dat in dat land woont, aan den leiband loopt. Zoude het nederlandsche volk nu een vrij volk zijn, met het oog op de binnenlandsche toestanden? Die vraag zoude moeten worden beantwoord door hen, die geroepen werden het gebouw te stichten, waarin de nederlandsche maatschappij zoude wonen. Het antwoord op die vraag zoude door de te ontwerpen staatsregeling moeten gegeven worden.

* * *

Omtrent de denkbeelden van Europa, en voornamelijk die van Engeland, ten opzichte van het herstel van den Nederlandschen staat, is het mogelijk, en wenschelijk, wat meer in bijzonderheden te treden dan Tellegen in het bovenstaande heeft gedaan. Engeland was begonnen, bij acte gepasseerd tusschen den minister Lord Grenville en den voortvluchtigen Willem V, 2 Febr. 1795, de Nederlandsche koloni?n in bewaar te nemen: ?S. M. Britannique," luidt dit stuk9), ?ayant fait à S. A. S. le Prince Stadhouder la proposition de donner aux commandans des forteresses, des troupes et des vaisseaux appartenans à la République des Provinces-Unies, l'ordre de se mettre sous la protection de S. M., vu les circonstances dans lesquelles la République se trouve par l'occupation de la province de Hollande par une force ennemie, S. M. s'engage de la manière la plus formelle qu'Elle ne tiendra qu'en dép?t tout vaisseau, forteresse ou place quelconque, qui se mettra sous Sa protection en conséquence du dit ordre, et qu'Elle le restituera à la République des Provinces-Unies, dès que S. M. et la République se trouvent en paix avec le France, et que l'indépendance de la République et sa constitution légitime garantie par S. M. en 1788 seront assurées."

Met de bedoelde orders van den Prins aan de Nederlandsche gezaghebbers, gedagteekend Kew 7 Febr. 179510), voorzien, vertoonden zich de Engelschen in den loop van den oorlog die met den vrede van Amiens eindigde, voor de meeste Nederlandsche koloni?n en bezittingen, welke echter over het geheel zich niet onmiddellijk, ingevolge 's Prinsen bevel, onder Engelsche bescherming hebben gesteld, doch eene zwakke en bijna steeds vruchtelooze verdediging hebben gevoerd. Een aanval op Ternate alleen en een eerste op Suriname werden afgeslagen; een tweede aanval op Suriname gelukte11). In het geheel gingen over de Kaap, Ceilon, de nederzettingen op de kusten van Coromandel en Malabaar, in Bengalen, op Sumatra's Westkust, Malakka, Amboina, Banda, Berbice, Essequebo, Demerary, Suriname (eerst in 1799) en Cura?ao (eerst in 1800). Behouden bleven dus alleen Java, Bandjermassing, Makassar, Ternate, het kantoor op Desima en de Goudkust.

Van de aldus in Engelands handen gevallen bezittingen waren er twee die Engeland sinds lang begeerd had en die het zoo eenigszins mogelijk voor goed wilde behouden: de Kaap en Ceilon. Sedert Engeland door de veroveringen van Clive en Warren Hastings hoofdmacht in Voor-Indi? was geworden in plaats van Frankrijk, moest het ook het aanloopstation op den weg naar Indi? in zijn bezit wenschen, terwijl Ceilon in vreemde handen in oorlogstijd gemakkelijk eene bedreiging voor Engelands positie in Indi? worden kon. De oorlog van 1781 had bewezen dat die positie feitelijk onbevestigd bleef zoolang de Kaap en Ceilon niet in Engelsch bezit waren: alleen op die beide Nederlandsche koloni?n gesteund, had Suffren zijn gevaarlijken maritiemen aanval op Britsch-Indi? kunnen ondernemen.

Daar nu nòch de Kaap nòch Ceilon geheel onverdedigd aan Engeland waren overgegaan, ontstond de mogelijkheid om zonder onmiddellijke schending van het gegeven woord deze bezittingen te behouden, ook al werd het huis van Oranje in Nederland hersteld. Maar tevens ontstond de verleiding het huis van Oranje op te offeren, zoo Frankrijk in ruil voor die opoffering bereid bleek, de Kaap en Ceilon in handen van Engeland te laten.

Toen de acte van 1795 werd uitgereikt, scheen de verdrijving der Franschen uit Nederland en het herstel der in 1788 door Engeland en Pruisen gegarandeerde stadhouderlijke constitutie nog geen volstrekt hopelooze zaak, doch sedert Pruisen zijn vrede met Frankrijk sloot (5 April 1795) en zelfs bij geheim verdrag van 5 Aug. 1796 voor het huis van Oranje, in ruil voor den van dit huis te verkrijgen ?afstand van alle aanspraken op het stadhouderschap", eene schadeloosstelling in Duitschland (benevens ettelijke voordeelen voor zichzelve) besprak12), werd het uitzicht anders en voelde ook Engeland zich vrij, uitsluitend rekening te houden met eigen belangen. Bij de vredesonderhandeling met Frankrijk in 1797 liet het door Lord Malmesbury de erkenning der Bataafsche Republiek aanbieden, die de door Engeland in bezit genomen koloni?n terugbekomen zou, met uitzondering van de Kaap en Ceilon; Oranje zou eene schadeloosstelling ontvangen op het vasteland13).

De onderhandelingen tusschen Engeland en Frankrijk sprongen af, en in 1798 zien wij integendeel Engeland het denkbeeld eener restauratie van het huis van Oranje in Nederland ernstig opvatten. Daar op Pruisen niet te rekenen is, richt het zich tot Rusland, en het overleg omvat niet alleen het lot van Nederland maar ook dat van Belgi?, in 1794 door de Franschen veroverd, en voor welks verlies Oostenrijk, bij den vrede van Campo Formio (17 Oct. 1797), eene vergoeding had aangenomen (Veneti?). Oostenrijk wenschte Belgi?, dat het steeds als een ongeriefelijk bezit had beschouwd, in geen geval terug; ook toen het zich in 1798 tot hernieuwden oorlog tegen Frankrijk voorbereidde, had het op bevestiging en uitbreiding van zijn Italiaansch bezit, niet op herovering van Belgi?, het oog. Voor Belgi? moest dus eene andere oplossing gevonden worden. Lord Grenville leidde het overleg met Rusland in bij de volgende mededeeling: ?As the Netherlands14) cannot probably under all the circumstances which have occurred be replaced under the dominion of Austria, it will be an object to be considered what plan will be most effectual to provide for the defence of this highly important barrier against the future encroachment of France. None has here occurred which is thought equally effectual and practicable as the uniting those provinces to the Dutch Republic under the administration of a Stadholder, and with such provisions as may be best adapted to the maintenance of their respective civil and religious constitutions"15).-In antwoord hierop liet Paul I mededeelen: ?Nous envisageons comme une acquisition grande et utile pour toutes les puissances bien-intentionnées, si les ci-devant Pays-Bas autrichiens puissent être arrachés à la France et joints à la Hollande"16).

Het vraagstuk van de toekomst van Nederland en van Belgi? werd toen ook buiten de kabinetten vrij druk besproken. Het is de tijd onmiddellijk vóór het optreden van Napoleon. De overtuiging was algemeen dat de Revolutie in Frankrijk op haar laatste beenen liep en dat het tijd werd zich te verstaan omtrent de nieuwe orde, na haar nederlaag aan de Europeesche statengemeenschap te geven. Fransche publicisten uit de liberale school, lieden van de kleur der meerderheid van de eerste Constituante, uit hun eigen land verdreven door de Jacobijnen, wendden zich in hun te Hamburg verschijnend orgaan, Le Spectateur du Nord, met voorslagen tot het Europeesch publiek die ten doel hadden te verkrijgen dat de coalitie, in ruil voor stevige waarborgen tegen een nieuw militair overwicht van Frankrijk in Europa, de binnenlandsche zaken van dat land aan de liberalen zou overlaten en dus afzien van een volledig herstel van het ancien régime. Zij erkennen dat de zwakheid van Nederland tegenover Frankrijk een gevaar is gebleken voor de rust van Duitschland en van het geheele Noorden, en geven als middel tot verbetering de vereeniging der zeventien Nederlandsche gewesten onder het huis van Oranje aan de hand. In twee geschriften van een publicist uit dezen kring, l'abbé de Pradt (L'Antidote au Congrès de Rastadt, 1798, en La Prusse et sa neutralité, 1799) is dit denkbeeld vrij uitvoerig besproken. Ten aanzien van den vorm van het opperbestuur komt de Pradt tot de slotsom, dat deze slechts de monarchale kan zijn: ?Pour compléter l'union des deux pays," schrijft hij, ?pour leur donner toute la vigueur dont ils sont susceptibles, il ne suffit pas de les ajouter l'un à l'autre; il vaut mieux les réunir sous un seul et même gouvernement, qui ne peut être que le gouvernement royal dans les mains de l'auguste maison d'Orange. Qu'on se garde bien d'en faire des stathouders en Hollande, des ducs de Brabant à Bruxelles, des comtes de Flandre ailleurs, et d'affaiblir ainsi l'autorité en multipliant les titres. Il serait impossible de gouverner utilement et solidement les deux peuples, en le faisant à tant de titres et sous des dénominations diverses. Leur nouveau souverain doit être leur roi, et dans toute la plénitude de ce mot"17).

Wij hooren hier ten aanzien van den regeeringsvorm en den graad van innigheid der vereeniging van Holland en Belgi? eene meening verkondigen waartoe Engeland eerst veel later bekeerd is geworden. Lord Grenville stelt zich in 1799 slechts ?some federal compact" tusschen beide landen voor18), en daar de militaire operati?n der Engelsch-Russische coalitie zich vooralsnog tot Noord-Nederland zullen beperken, houden de instructi?n, die hij 26 Sept. 1799 aan zijn broeder, bestemd tot gezant van Groot-Brittanje bij den herstelden Nederlandschen staat, toezendt, ook nog alleen een schema voor het redres der Noord-Nederlandsche zaken in;-een schema, nagenoeg geheel overgenomen uit een in Juli 1799 door den gewezen griffier der Staten-Generaal, Hendrik Fagel, aan de Engelsche regeering uitgebracht advies: overgang, op ruime schaal, van bevoegdheden der Staten-Provinciaal aan de Staten-Generaal; de ruggespraak moet vervallen; in de Staten-Generaal nieuwe grondslag van vertegenwoordiging (naar het bedrag der bijdragen in de gemeene lasten), meerderheidsbeginsel en wellicht hoofdelijke stemming; vervanging der admiraliteiten door één departement van marine; een Hooggerechtshof der Unie. Op een dergelijke constitutie is Engeland bereid zijn zegen te geven door teruggave, bij den algemeenen vrede, van de Koloni?n.... op de Kaap, Ceilon en Cochin na19).

Toen deze instructi?n gegeven werden was het de Engelsche regeering bekend, dat uit de Bataafsche Republiek zelve een andere stem was opgegaan. De meerderheid van het Uitvoerend Bewind van 1799 en de minister van buitenlandsche zaken, van der Goes, zouden zeer gaarne van de Franschen zijn verlost geweest, mits men tegelijk de hoofdresultaten der revolutie bevestigd kon zien, die voor Nederland bestonden in de opheffing der provinciale souvereiniteit, de eenheid in de volksvertegenwoordiging en in het hoog bestuur, het amalgama der schulden, de scheiding van Kerk en Staat, de emancipatie der Katholieken en der Joden, de vervanging van de uitvoerende collegi?n door ministers. Liefst van al wilde men dat zoowel de Franschen als de Engelschen aftrokken, en Nederland tot den algemeenen vrede neutraal zou mogen worden verklaard; en men heeft de poging gewaagd, voor dit denkbeeld den steun te verwerven van Pruisen. Als de afgezant van het Bewind, de Vos van Steenwijk, in het kabinet van den minister Haugwitz is doorgedrongen, wordt hem alle hoop ontnomen dat Pruisen zich voor de Bataven eenige moeite geven zal, tenzij zij berusten in het herstel van het huis van Oranje. ?Ik antwoordde dat hieraan niet met al te denken was, om reden van de tegenwoordige orde van zaken. Wat ik ook aanvoeren mogt, hij bleef er op staan. Na een gesprek van bijkans twee uren eindigde hij met te zeggen dat men tenminste aan den Erfprins moest....," en de Vos ontwerpt dan eene constitutie voor de Bataafsche Republiek met den Erfprins als hoofd van het uitvoerend bewind ?onder een anderen titel als dien van Stadhouder;" de politieke verklaringen als grondslag van het stemrecht zal men laten vervallen, en het recht om in de grondvergadering te verschijnen aan geldbezit binden; eene constitutie der beati possidentes dus, met een oranjewimpel in top20). De Pruisische regeering zond copie van dit stuk naar Engeland, onder mededeeling dat het te Berlijn onvoldoende was voorgekomen.

Doch inmiddels was door van der Goes ook reeds een directe boodschap aan den Erfprins gegaan, die bij de Engelsch-Russische troepen in Noord-Holland stond: ?de restauratie zoude veel gemakkelijker gaan, wanneer men de hoop konde hebben, dat niet zoozeer de oude constitutie wederom zoude worden ingevoerd, maar de principes bijbehouden van eenheid der Republiek en van eene behoorlijke representatie, met de uitvoerende magt in amplissima forma aan het huis van Oranje, onder welke benaming het ook zoude mogen zijn; met één woord, indien een soort van Engelsche constitutie tot grondslag konde gelegd worden"21). Lord Grenville kende deze boodschap, toen hij zijne instructie van 26 September schreef, maar beperkte zich niettemin tot de door Fagel opgegeven hervorming der oude Unie met handhaving van den bondgenootschappelijken regeeringsvorm22). ?You will not fail to remark", voegt hij in een begeleidend schrijven aan zijn broeder toe, ?that in the communication made through M. de Mollerus, the unity of the Republic, and the keeping up a representative body adapted to that state of things, are strongly insisted on. The reasons which have induced His Majesty to incline towards a different arrangement, and to think that a nearer adherence to the ancient form of government would be more conducive to the happiness of that country, are founded principally in an opinion that such is probably the wish of the best and soundest part of the United Provinces".

De uitkomst heeft bewezen dat Lord Grenville zich hierin bedroog. Het Nederlandsche volk stak geen hand uit om de Engelschen en Russen te helpen. Zeker omdat het niet durfde vanwege de Franschen, die versterking op versterking zonden en allen voortgang der gelande troepen weldra konden beletten en hen eindelijk naar hunne schepen terugdrijven; maar ook, omdat men van de overwinning der coalitie een staatkundigen teruggang vreesde, die in Nederland zeer weinig voorstanders had.

Van de patriotten behoeft dit geen nader betoog; het bleek reeds uit hunne boodschappen aan den Erfprins en naar Berlijn. Maar evenzeer blijkt het uit vele politieke stukken, in deze jaren door welmeenende plannenmakers uit de oude oranjepartij opgesteld. De grondtoon is, dat de zaak gevonden moet worden bij compromis met de gematigde patriotten. Enkelen weliswaar stellen zich een uitkomst voor, die minder ver dan het Engelsche plan van de constitutie van vóór 1795 afwijkt; de meesten echter gaan reeds veel verder, terwijl ook door velen wordt ingezien dat het huis van Oranje er weinig voordeel bij hebben zal, zoo het door vreemd wapengeweld aan de natie wordt opgedrongen, in plaats van door deze ingeroepen23).

Niet alleen dat de landing van 1799 mislukte, maar daarna treedt in Frankrijk de krachtige regeering van Napoleon op die aan alle speculati?n op den naderenden ondergang der Revolutie een spoedig einde maakt. Europa richt zich op den nieuwen toestand in, waartoe de blijvende verwijdering van het huis van Oranje uit Nederland behoort. Bij den vrede van Lunéville (9 Febr. 1801) erkent Oostenrijk de Bataafsche Republiek en bij dien van Amiens (25 Maart 1802) Engeland, dat van de koloniale veroveringen, ten koste van Nederland gemaakt, alleen Ceilon mag behouden.

Een ander artikel van Amiens verwijst het huis van Oranje, voor het verkrijgen eener schadeloosstelling voor het stadhouderschap, naar een tusschen de Fransche Republiek en Pruisen te treffen regeling, welke 23 Mei 1802 tot stand kwam.24) Om zich de goede gunsten van Napoleon te verwerven van wien in dezen alles afhing, had de Erfprins niet geschroomd de reis naar Parijs te ondernemen. De oude Prins liet die zaak geheel aan zijn zoon over; maar het is geheel onjuist, zooals in verscheiden boeken staat en nog dikwijls herhaald wordt, dat hij de schadeloosstelling zou hebben geweigerd. De verklaring van afstand van alle aanspraken op het stadhouderschap, van hem geeischt eer hij in het genot van het hem besprokene kon treden, heeft hij wel degelijk onderteekend25); maar hij heeft geweigerd de regeering in de hem afgestane landen te aanvaarden, en ze overgelaten aan zijn zoon, die zich voortaan betitelt als vorst van Oranje-Fulda. Willem V bepaalde er zich toe, de regeering te voeren in zijn Dillenburgsche erflanden, die na zijn dood, in het begin van 1806, nog voor korte maanden aan zijn zoon zijn overgegaan.

Het huis van Oranje bevond zich in de jaren 1801–1804 in eene bijzonder scheeve positie. Het hing voor de territoriale schadeloosstelling af van de genade van den Eersten Consul; voor andere regelingen van Engeland en van de Bataafsche Republiek. De vloot van Story had zich in 1799 in naam niet aan de Engelschen, maar aan den Prins overgegeven; te Amiens had Engeland de teruggave dier vloot aan de Bataafsche Republiek geweigerd, maar zich bereid verklaard de waarde er van aan den Prins van Oranje te voldoen. Zij werd door de Engelsche admiraliteit getaxeerd op £ 220.000. De Prins weigerde standvastig die som aan te nemen in de omschrijving waaronder zij hem werd aangeboden: als prijs van schepen die nimmer aan zijn persoon, maar aan den Staat hadden behoord. Engeland wilde er gaarne iets anders op vinden: het zocht een middel om het huis van Oranje als een en cas te behouden voor het mogelijk geval van hernieuwden oorlog met Frankrijk. Liet men het huis aan de genade der continentale machten geheel en al over, dan zou het, vooral wanneer de eerzuchtige, weinig Engelschgezinde Erfprins zijn vader zou zijn opgevolgd, gemakkelijk van Engeland vervreemden. Derhalve sprak men nu niet langer van de schepen die men zonder meer behield, maar stelde aan de Prinses van Oranje (die nog eenigen tijd in Engeland was gebleven na het vertrek van haar gemaal naar het vasteland) een som van £ 60.000 ter hand als tegemoetkoming in de behoeften van het Oranjehuis, en kende aan dat huis, ?gedurende het believen van Zijne Majesteit", een jaargeld toe van £ 16.00026). De bewoordingen waren zoo gekozen om te doen gevoelen dat men den Erfprins in de hand wilde houden, die onzeker bleef omtrent de al- of niet-continuatie van het jaargeld na den dood van zijn vader.

Met de Bataafsche Republiek was een andere rekening uitstaande. Deze had, bij het tractaat van den Haag (16 Mei 1795) de door Frankrijk als veroverd goed beschouwde domeinen van het huis verkregen titulo oneroso, en was dus zeer weinig geneigd nogmaals de beurs te openen om ze aan Oranje te betalen. Toen nu art. 18 van den vrede van Amiens het huis eene schadevergoeding toezeide voor de verliezen geleden ?zoo aan particuliere bezittingen als ten gevolge van de verandering van constitutie", verklaarde de Bataafsche gezant Schimmelpenninck zich buiten staat hierin toe te treden tenzij zijne Republiek door Frankrijk gevrijwaard tegen alle aanspraken, uit het artikel voortvloeiende; en bij afzonderlijke overeenkomst, onderteekend op den dag der totstandkoming van het traktaat, gaf Frankrijk de verlangde toestemming. Aan het huis van Oranje werd dan nu beduid dat Fulda, Corvey etc. als schadevergoeding zoowel van het verlies van het stadhouderschap als van de onroerende goederen waren te beschouwen. Nu bleven echter nog over de roerende goederen: door het huis van Oranje bezeten schuldbrieven ten laste van den Staat. Deze waren nimmer verbeurd verklaard, maar gesequestreerd met inhouding der rente; zij konden dus niet onder de verliezen worden gerekend, waarvoor vergoeding uitgekeerd was krachtens art. 18 van het verdrag van Amiens. In het najaar van 1802 werd door den Prins getracht, eene onderhandeling met de Bataafsche Republiek op gang te brengen betreffende deze niet vervallen aanspraken. De Republiek echter was zeer ontsticht, dat haar de schepen van Story ontgaan waren en de waarde daarvan, zij het onder een anderen naam, door Engeland feitelijk aan den Prins van Oranje werd uitgekeerd aan wien zij nimmer hadden behoord; bovendien brak spoedig na den aanvang der onderhandeling de oorlog met Engeland weder uit, en was hunne kas weldra berooider dan ooit, terwijl Bonaparte meende dat zij hun geld liever aan de marine dan aan een afkomst met Oranje, thans pensioentrekker van Engeland, moesten besteden. Ondervindende dat de zaak in den Haag niet verder kwam, besloot de Prins in het begin van 1804, op raad van Pruisen, haar te doen bevorderen te Parijs. Zijn gezant d'Yvoy kocht daar voor een half millioen Hollandsch, te verdeelen tusschen Talleyrand en den Franschen gezant in den Haag, Sémonville, de belofte dat men het Staatsbewind zou noodzaken het ultimatum van den Prins aan te nemen: uitkeering der rente van 23 Mei 1802 af, en verrekening van alle andere wederzijdsche pretensi?n met een saldo van 5 millioen ten voordeele van het huis. Onder pressie van de Fransche en Pruisische gezanten gaf het Staatsbewind nu eindelijk toe, maar te elfder ure mislukte nog alles. Talleyrand en Sémonville hadden zich willen bevoordeelen buiten weten van den Keizer; toen deze er achter kwam verbood hij de ratificatie van het reeds gesloten tractaat27), en van de gansche afrekening is nooit iets gekomen. Het huis van Oranje behield zijn aanspraken, maar is niet meer in het geval gekomen ze te kunnen verzilveren.

Kort na het machtwoord gesproken te hebben, waarmede hij de afdoening verhinderde, verscheen de Keizer te Mainz (Sept. 1804), en de naburige Duitsche vorsten daagden op om hun nieuwen broeder te huldigen en hunne particuliere belangen bij hem aan te bevelen. De vorsten van Oranje-Dillenburg en van Oranje-Fulda ontbraken op het appèl: bij de schamelheid hunner territoriale inkomsten en na de mislukking der Bataafsche onderhandeling was het Engelsche jaargeld het in bedrag en vastheid voornaamste bestanddeel hunner inkomsten geworden. Napoleon heeft den Erfprins zijn wegblijven bij deze gelegenheid nimmer vergeven en hem van toen af zooveel schade berokkend als hij kon. Aan Gagern, den agent van het Gesammthaus Nassau te Parijs, gaf hij te kennen dat hij voor het minst een nieuwen voetval van den Erfprins in de Tuilerie?n verlangde, en toen deze uitbleef werd hij van de lijst der candidaten voor het Rijnverbond geschrapt en had voortaan geen plaats meer dan in de voorhoede van elke anti-Napoleontische coalitie. Daarentegen maakte Engeland nu geen bezwaar, na den dood van Willem V (9 April 1806) het jaargeld aan zijn zoon te blijven uitkeeren; hij heeft het tot 1814 genoten.

Terwijl nu bij de oprichting van het Rijnverbond (16 Juli 1806) de Nassausche erflanden van Willem VI aan anderen werden toegewezen, zag hij de aanwinst van 1802 (Fulda enz.) verbeurd verklaren bij den vrede van Tilsit (9 Juli 1807). Sedert zwierf hij rond zonder huis en hof, een werkzaam deelnemer aan allerlei anti-Napoleontische plannen. Koortsachtig bovenal is zijne werkzaamheid in het jaar 1809 geweest, toen hij zijn best heeft gedaan, Pruisen tot aansluiting aan Oostenrijk te bewegen op de (nimmer vervulde) toezegging van een Engelsch hulpcorps in Noordduitschland. In plaats van naar Noordduitschland, ging Engeland toen echter naar Walcheren; een verandering van richting, die de Prins uit de courant moest vernemen! Zoo weinig had men er aan gedacht, gebruik te maken van de betrekkingen, die hij in Nederland mocht hebben onderhouden.

Trouwens indien al Engeland bij zijn onderneming, die alleen van een Nederlandschen riviermond gebruik maakte doch gericht was tegen Antwerpen, van den Prins had willen gebruik maken (des neen), zou gebleken zijn hoe weinig betrekkingen waarop hij rekenen kon, deze in Nederland had overgehouden. Op een enkelen eenzame als Gijsbert Karel na, had ieder zijn vrede gemaakt met het nieuwe bewind, zoo goed hij kon. Oranje zelf had daartoe het sein gegeven, toen bij den brief van Oranienstein (26 Dec. 1801) de oude Prins, op aandrang van Pruisen en den Erfprins, die daardoor de indemniteitsvooruitzichten van het huis hoopten te verbeteren, aan zijn aanhangers had doen weten dat hij het niemand kwalijk nemen zou, zoo hij een ambt aannam onder de nieuwe staatsregeling van 1801. In de regeeringslichamen van dien tijd hadden dan ook tal van oranjelieden zitting genomen, en er zich leeren verdragen met lieden van patriotschen huize. Vooral toen de dood van Willem V samenviel met de vestiging van den monarchalen regeeringsvorm in Nederland, gingen de gewezen stadhoudersgezinden in massa tot de nieuwe orde van zaken over; de dagelijksche omgeving van Lodewijk Napoleon was bovenal uit gewezen prinslui samengesteld. Toen dan ook in Mei 1809 de Prins een zijner huisbedienden, Willem van Dijk geheeten, naar Holland zond op kondschap wat er te doen zou zijn als Engeland zijn beloofde landing in Noordduitschland ondernam, kwam deze met een zeer karakteristiek rapport terug. Hij was geadresseerd geweest aan Bentinck van Buckhorst, op wiens landgoed bij Zwolle hij den 10den Juni 1809 was aangekomen. Maar Bentinck had hem aanstonds onderricht, ?dat aangezien de omstandigheden zoo volkomen veranderd waren en het grootste gedeelte der aanzienlijken welke voorheen de wettige constitutie hadden aangekleefd, thans in 's Konings dienst waren aangesteld, en de nieuwe orde van zaken, tenminste uiterlijk, zeer toegedaan schenen te zijn, men om zich niet te compromitteeren aan niemand eenige directe ouvertures doen konde." Van Dijk werd dus door hem verwezen naar ?zijn (van Dijk's) eigen kennissen en vrienden", die hij dan ook persoonlijk opzocht te Amsterdam, Rotterdam, den Haag en elders, en waaronder hij ?weldenkende en ijverige voorstanders der oude constitutie" aantrof, die ?niets hartelijker wenschten dan tot herstel der goede zaak te kunnen medewerken," maar hunne namen aan niemand bekend wilden hebben, ?voor en aleer het gelukkig tijdstip geboren wierd dat zij zich werkzaam konden toonen. Dan daar de Engelsche expeditie ondernomen is geworden zonder dat men eigenlijk het ware oogmerk daarvan kende en voor zoover mij bewust is zonder voorkennis van Uwe Hoogheid, zoo heeft men aan niemand eenig teeken kunnen geven...."28)

Licht komt er nu eerst na den veldtocht in Rusland. De Prins, die om de relatie met Engeland te versterken, er zijn zoon op studie had gezonden maar overigens in geen geregeld verkeer met de Engelsche regeering was gebleven-trouwens alle geregeld briefverkeer tusschen Engeland en het vasteland, waar de Prins om de familiebetrekkingen zijner Pruisische gemalin liefst verbleef, was sedert de inlijving van Holland en van Hamburg bij het Fransche Keizerrijk hoogst bezwaarlijk geworden-de Prins begeeft zich in het voorjaar van 1813, op eigen initiatief maar met voorkennis der souvereinen van Rusland en van Pruisen, over Zweden naar Engeland, waar men hem niet verwachtte en met zijne komst in zekere mate verlegen was. Men had er het huis van Oranje natuurlijk niet van de lei geschrapt, maar was geenszins gereed, vaste bedingen omtrent de toekomst van dat huis aan te gaan.

In den oorlog die in 1803 weder was uitgebarsten en nog onafgebroken voortduurde, had Engeland zich van alle Nederlandsche koloni?n meester gemaakt, ook van die welke in den vorigen oorlog behouden waren gebleven, met de enkele uitzonderingen van het kantoor op Desima en van de nederzettingen op de Goudkust, op welke beide plaatsen, daar ook de Franschen er zich nimmer hebben vertoond, de Nederlandsche vlag geen oogenblik is neergehaald. De voorwaardelijke belofte van teruggave, in 1795 afgelegd, kon thans door Oranje bezwaarlijk tegen Engeland worden ingeroepen: immers zoowel Engeland als Oranje zelf hadden in 1802 en vervolgens met de Bataafsche Republiek tractaten gesloten of trachten te sluiten, en dus het in 1795 op den voorgrond gestelde begrip der ?onwettigheid" van dat lichaam in de practijk losgelaten. De geheele situatie van 1795 was door de teruggave der koloni?n aan de Bataafsche Republiek veranderd; op haar of het in hare rechten tredend Frankrijk waren zij sedert 1803 opnieuw veroverd als op een gewonen vijand, zonder dat ooit daarbij aan iemand de geringste toezegging van voorwaardelijke teruggave was gedaan. Eveneens, en geheel op denzelfden voet, waren de koloni?n van Frankrijk zelf en van Denemarken in Engelands handen gevallen. Het middel nu om na eene overwinning der coalitielegers op het vasteland eene nieuwe gedaante van het vastelandsch Europa te verkrijgen die voor Engeland wenschelijk en aannemelijk was, zou blijkbaar moeten zijn de vrijwillige voorwaardelijke teruggave der veroverde koloni?n, op voorwaarden door Engeland te stellen, en voor zoover het behoud dier veroveringen niet onontbeerlijk werd geacht voor de welvaart van Engeland zelf. De Kaap en Ceilon, zooals de Prins uit de geschiedenis van 1797 en 1799 zeer goed wist, zou Engeland nimmer vrijwillig afstaan. Het liefst zou Engeland zich van eenige koloni?n ten bate van een hersteld Nederland weder ontdoen, wanneer dat herstelde Nederland op het vasteland sterk genoeg werd om zich tegen Frankrijk te handhaven niet alleen, maar ook om Frankrijk binnen de grenzen van 1792 opgesloten te houden. M. a. w. Java zou de prijs voor een bewakingsdienst zijn, door Nederland te Antwerpen en Oostende te verrichten. Of het evenwel mogelijk zou zijn Belgi? in zijn geheel of ten deele aan Nederland te brengen, moest van het succes der coalitiewapenen afhangen, en zelfs niet alleen van het succes naar den Nederlandsch-Belgischen kant; immers of Oostenrijk ook thans van Belgi? af zou willen zien, zou er van afhangen welk land beschikbaar kwam in Itali?. Van de vraag of zij alleen voor Nederland zou behoeven te dienen dan ook voor Belgi?, hing in Engelands oogen weder eenigermate af welke vorm aan de nieuwe Nederlandsche regeering ware te geven. Nimmer zou Engeland zich van iets ontblooten eer op al deze vragen een beslist antwoord te geven was, en dit was in April 1813, toen de Prins te Londen verscheen, nog in geenen deele het geval. Zijne vraag aan Lord Castlereagh (wier gelukkige redactie men aan Hendrik Fagel, den oud-griffier der Staten-Generaal dankt), luidt dan ook bescheiden:

?Il s'agirait pour le Prince d'Orange de savoir jusqu'à quel point on croirait utile de rétablir en tout ou en partie l'ancienne constitution stadhoudérienne, ou bien d'y substituer un autre système de gouvernement qui conciliat le v?u de la nation hollandaise avec les vues des puissances appelées à influer si puissamment sur les destinées futures de cette nation;

jusqu'à quel point on pourrait donner à la Hollande soit par une extension de ses frontières (par une sorte de nouvelle Barrière plus efficace que l'ancienne), soit par la réunion de quelques portions du territoire voisin de l'ancienne République, une consistance et une solidité qui rendraient cet état plus propre qu'autrefois à contribuer à servir de boulevard à l'indépendance et à la tranquillité de l'Europe; dans quel sens une pareille augmentation de territoire (si elle avait lieu) devrait influer sur la constitution à donner à ce nouvel Etat;

enfin jusqu'à quel point l'Angleterre croirait convenable à ses propres intérêts de se dessaisir en faveur de cet Etat régénéré des colonies hollandaises dont elle a fait la conquête pendant la guerre."29)

* * *

Bezien wij elke drie leden dezer vraag wat nader.

Het eerste lid legt, in den vorm waarin het boven voorkomt, geen voorkeur hetzij voor het erfstadhouderschap hetzij voor het koningschap aan den dag. Fagels oorspronkelijke redactie had dat wèl gedaan: daarin had in de plaats der boven cursief gedrukte woorden gestaan: ?ou bien d'y substituer un système de gouvernement plus analogue et pour le fond et pour la forme aux circonstances et aux besoins impérieux de l'époque présente, aux secousses que l'Europe entière et la Hollande en particulier ont éprouvées, un système qui p?t concilier le v?u", enz. De Prins had deze woorden geschrapt en door de kleurloozer redactie vervangen. ?D'avoir l'air de solliciter la royauté", had zijn moeder hem nog vóór het vertrek op het hart gebonden, ?c'est ce que je ne conseillerais jamais";-maar aan die woorden gaat onmiddellijk vooraf: ?si par un mouvement spontané on vous appelle au tr?ne, je suppose que vous ne vous refuserez pas".30) De vóór 1795 herhaaldelijk geuite beschuldiging van naar de souvereiniteit te staan, was toenmaals door het huis van Oranje steeds met energie teruggewezen; dat het volk zelf de omstandigheden nu geheel veranderd achtte, mocht worden vermoed, maar wilden de Prins en ook Lord Castlereagh eerst zien blijken.-?The omission proposed by the Prince", oordeelt na het lezen van Fagel's minuut Lord Malmesbury (de oude vriend van het huis uit de dagen van 1787) ?is certainly a proper one as far as he is personally concerned, but the sentiment contained in it, highly important as to the general arrangement".31) Zoo heeft Fagel het in November begrepen en in dezen zin onmiddellijk aan Hogendorp geschreven32), met volle instemming, toen, van den zich in April op dit punt nog niet uitlatenden Lord Castlereagh.

Het tweede lid is al even voorzichtig gesteld. De niet uitgesproken voorkeur van den Prins gaat niet uit naar de nieuwe barrièresteden, maar naar de aanhechting van een zoo uitgebreid mogelijk grondgebied, zooals spoedig zou blijken;-en uit de slotwoorden is voor den goeden verstaander te lezen dat voor zulk een vergrooten en met een militaire functie ten dienste van Europa belasten staat de monarchale regeeringsvorm aangewezen schijnt.

Het derde lid doet, in volkomen juist begrip der situatie, een beroep op Engeland's belang, en vermijdt te spreken van de acte van 1795, als thans niet langer toepasselijk.

* * *

Het mondeling antwoord dat Lord Castlereagh 18 Mei 1813 aan den Prins en Fagel uitbracht, legt met zoo groote duidelijkheid de inzichten der Engelsche regeering open, dat wij het hier tekstueel mededeelen33):

?Lord Castlereagh commen?a par observer que la délivrance de la Hollande, son entière séparation d'avec la France, et le rétablissement de la maison d'Orange en Hollande, étaient des objets qui seraient toujours regardés par ce pays-ci comme étant pour lui d'un intérêt majeur, tant sous le rapport de la digue à opposer par ce moyen au pouvoir de la France, que sous celui des anciennes relations de ce pays-ci avec la maison d'Orange, dont on s'était pendant si longtems trouvé bien, et dont on avait contracté une sorte d'habitude; que par conséquent on serait certainement très disposé ici à concourir à atteindre ce but pour autant que les moyens de ce pays pouvaient le permettre; mais que, pour le moment, on croyait consulter le mieux les intérêts du Prince lui-même en différant de lui faire une réponse plus officielle jusqu'à ce qu'on se f?t concerté avec ses alliés; que d'après cela Lord Castlereagh communiquerait sans délai à ceux-ci et nommément à l'Empereur de Russie34) les ouvertures faites par le Prince, et que dès qu'on aurait re?u la réponse, on aurait avec S. A. S. des communications ultérieures et plus précises. Lord Castlereagh donna à conna?tre aussi dans le cours de la conversation qu'il lui paraissait nécessaire que le Prince d'Orange attend?t ici35) cette réponse et la communication ministérielle qui pourrait en être la suite.

Passant ensuite comme de lui-même et non-officiellement à quelques-uns des points touchés par le Prince dans son entretien du 27 avril, Lord Castlereagh remarqua que l'Angleterre (le moment opportun étant arrivé) serait certainement toujours disposée à concourir à tout ce qui pourrait tendre à faire de la Hollande un pouvoir plus indépendant de la France et plus en état de lui résister; que sous ce rapport on ne saurait avoir d'objection ici à donner à la Hollande une frontière plus forte et plus compacte, mais que l'accomplissement de cet object devait naturellement dépendre de circonstances qu'il n'était pas encore possible de prévoir, bien moins de diriger;

que ce raisonnement s'appliquait également aux changemens éventuels à faire à l'ancienne constitution dont on ne pouvait se dissimuler les imperfections, et que tout ce qui pouvait tendre à donner à la Hollande et à son gouvernement plus de force, de solidité et de consistance que par le passé était a désirer, surtout si ce changement pouvait s'opérer de gré et conformément au v?u de la nation;36)

qu'enfin la même chose était encore applicable à ce que le Prince avait mis en avant relativement aux colonies, et que quoique s?rement S. A. S. Elle-même ne s'attend?t pas que ce pays-ci put vouloir se dessaisir de toutes37) celles qui avaient autrefois appartenu à la Hollande, le degré de ces restitutions dépendrait naturellement (indépendamment d'autres circonstances) du plus ou moins de moyens de résistance que cet Etat une fois arraché à la France pourrait opposer à celle-ci, et du plus ou moins de cordialité avec lequel on se rapprocherait de l'Angleterre, et témoignerait le désir de renouer les anciennes relations avec elle"38).

* * *

Bij elk der 't zij door Fagel, 't zij door mij gecursiveerde woorden voegt eenige toelichting.

Nommément à l'Empereur de Russie. Overleg tusschen Engeland en Rusland omtrent het lot van Nederland en Belgi? was geene zaak van gisteren; zie hiervóór bl. 13. Rusland had reeds in 1798 het denkbeeld der vereeniging van die twee landen goedgekeurd, en had ook in 1805 toegestemd dat het in de groote Engelsch-Russische alliantie van dat jaar werd opgenomen. Een bijzonder artikel van dat alliantietractaat (11 April 1805) bepaalt: ?Les hautes parties contractantes sont convenues qu'il entre dans le but du présent concert de procurer à la Hollande et à la Suisse, d'après les circonstances, des arrondissemens convenables, tels que les ci-devant Pays-Bas autrichiens en tout ou en partie à la première, l'Etat de Genève ou la Savoie à la seconde"39). Austerlitz had de verwachtingen van 1805 te schande gemaakt; Rusland verwijderde zich van Engeland, en het duurde tot 18 Juli 1812 eer er een vredesverdrag tusschen deze beide volken kon worden gesloten. Bij deze gelegenheid was het dat Rusland voor het eerst als prijs voor zijne medewerking tot het herstel en de vergrooting van Nederland de overneming door Engeland eener schuld van f 87.100.000 vroeg, die Rusland bij Amsterdamsche bankiers had aangegaan;-een eisch toen door Engeland afgewezen, maar waarop Rusland zich voornam te gelegener tijd terug te komen. Sedert 28 Febr. 1813 was ook Pruisen met Rusland verbonden, en 3 Maart 1813 sloot Engeland met Zweden een verdrag, waarbij Bernadotte zich verplichtte de operati?n der Russen in Duitschland te ondersteunen, tegen toezegging van een Engelsch subsidie, van de verwerving van het aan Napoleon's bondgenoot Denemarken toebehoorende Noorwegen, en van het door Engeland op Frankrijk veroverde eiland Guadeloupe.

Zoover waren de zaken gekomen toen het onderhoud van 27 April tusschen den Prins en Lord Castlereagh plaats had. Intusschen verliep de oorlog in Duitschland aanvankelijk voor de bondgenooten niet zeer fortuinlijk; eerst toen Rusland en Pruisen zich bij verdragen van 14 en 15 Juni door zware Engelsche subsidi?n tot volhouden hadden laten overhalen, heeft Lord Castlereagh, bij dépêche aan zijn gezant bij Alexander (Lord Cathcart) van 5 Juli 1813, een algemeen programma voor den Europeeschen vrede medegedeeld, waarvan de onafhankelijkheid van Nederland40) deel uitmaakt, en, in zeer voorzichtige bewoordingen, Engelands gewilligheid betuigd wordt om tot verwezenlijking der programpunten door teruggave van koloni?n mede te werken41).

Intusschen trachtten Rusland en Pruisen ook Oostenrijk tot den afval van Napoleon te bewegen. Den 16den Mei hadden zij onder de grondslagen van den Frankrijk af te dwingen vrede reeds aan Metternich voorgesteld ?la séparation de la Hollande de la France", een punt vervolgens overgenomen in het door Oostenrijk aan Napoleon gestelde ultimatum (7 Aug.). Op dit oogenblik waren de vier groote mogendheden het dus nog enkel eens over het feit zelve der onafhankelijkheid van Nederland; de vraag naar de uitgebreidheid van het grondgebied, aan den herstelden staat te geven, bleef nog geheel open. Voor de beantwoording dezer vraag hing zeer veel van Oostenrijk af, dat zich wel 12 Aug. 1813 tegen Napoleon verklaarde, maar toen nog niet gereed was tot eene bespreking van het Belgische vraagstuk. Eerst toen de slag van Leipzig beslist had dat meer land beschikbaar zou komen dan men in het begin van 1813 had durven hopen, achtte Engeland het oogenblik gekomen nadere voorstellen betreffende Nederland aan de bondgenooten te doen. Dit geschiedde bij een memorandum waarvan Lord Castlereagh den Prins 7 Nov. 1813 kennis gaf42). ?If things", heet het daarin, ?can be restored on the side of the Low Countries to a state, similar to that in which they stood at that period, when one of the great military Powers of Germany was interposed as a protection between France and Holland, the British Government will not feel it necessary to press for any departure from the ancient arrangement of limits; but if the course of events should be such as to render this highly desired object unattainable, and the frontier of France should still remain in contact with that of Holland, they feel it essential that Antwerp, with such other extension of territory as may be necessary to give to the United Provinces an adequate military frontier, should be assigned to Holland... The immediate object of this Memorandum is to point to the active and early efforts of the Allies to the recovery of Holland. Whenever matters may be ripe for entering more fully upon its future settlement, the British Government will be prepared to recur to those principles laid down in a despatch to Lord Cathcart of July 5th43) with respect to the colonies conquered from Holland since 180344) with a sincere disposition on their part, liberally to strengthen Holland in proportion as that important portion of Europe can be rendered secure by adequate arrangements against the Power of France."

Wij zien hieruit, dat de vereeniging van Holland en Belgi? door de Engelsche politiek niet beschouwd werd als een zeer begeerlijk doel in absoluten zin, maar alleen voor zoover de herplaatsing van een der beide groote militaire mogendheden van Duitschland in eerste linie tegen Frankrijk onbereikbaar mocht blijken. Aan Oostenrijk èn Belgi? èn Noord-Itali? te bezorgen was buiten kwestie, en als de keus tusschen deze twee zou staan, zou Oostenrijk Itali? kiezen. Omgekeerd zou Oostenrijk bezwaar hebben tegen de aanhechting van Belgi? aan Pruisen, tenzij Pruisen's macht in het hart van Duitschland een ge?venredigde vermindering onderging, waartegen Pruisen weder op moest komen, dat zich juist tot eene compacte macht in Midden-Duitschland hoopte te kunnen uitbreiden, en aan de verwerving van een land als Saksen boven het occupeeren van den gevaarlijken wachtpost in Belgi? ver de voorkeur gaf. Ook in 1798 waren het deze overwegingen alleen die Engeland het plan tot de vereeniging hadden doen opvatten, dat toen een onmiddellijk gevolg was van Oostenrijk's verwerving van Veneti? bij den vrede van Campo Formio45).

Wat de koloni?n betreft wordt door de hier gebruikte formule al dadelijk van de teruggave uitgesloten het niet sedert 1803 veroverde maar bij den vrede van 1802 in Engelands handen verbleven Ceilon. Ziehier een eerste verduidelijking van het ?pas toutes" van Castlereagh's antwoord aan den Prins van 18 Mei 1813. Andere verduidelijkingen zouden volgen, maar niet vóór het vertrek van den Prins, wien geen gelegenheid meer is gegeven dit netelig punt met Castlereagh te behandelen: het Engelsche standpunt was, dat de koloni?n eerst volgen zouden nadat en naarmate Nederland op het vasteland versterkt kon worden tegen Frankrijk, en dus was eerst die versterking aan de orde-tusschen Engeland en de bondgenooten. Wèl werd den Prins vergund zijn eigen denkbeelden omtrent die versterking aan Castlereagh mede te deelen. Hij deed het onmiddellijk na het verleende verlof, 9 Nov. 1813: en terstond blijkt nu uit dit niet door Fagel herziene stuk hoe enorm 's Prinsen appetijt was. Hij vraagt niet minder dan de gezamenlijke gewezen Oostenrijksche Nederlanden met Luik, benevens al het land dat ingesloten ligt tusschen Maas, Rijn en Moezel, en dit alles moet met de oude Republiek tot een ondeelbaren staat worden gevormd46). Lord Castlereagh is op het oogenblik van 's Prinsen vertrek van een andere meening: hij heeft Oostenrijk nog niet uit het hoofd gezet, en voor het geval Oostenrijk onwillig is, laat hij het barrièredenkbeeld boven dat van ineensmelting van Holland en Belgi? overwegen, ?I find", schrijft hij 30 Nov. aan zijn den Prins naar Holland vergezellenden gezant Lord Clancarty, ?I find Lord Malmesbury47) thinks an arrangement in extension of Holland preferable to giving the Netherlands to a third Power, I doubt this, if Austria would hold it. Turn your mind to the Barrier Question48). I consider Antwerp and all Holland held before 1792 indispensable. The frontier must then embrace at least Malines, Maestricht, Juliers and so to the Rhine at Cologne or Dusseldorf."49) En Repelaer, eenige dagen na het uitbreken van den opstand naar Engeland gekomen, kon eenige dagen te voren uit Castlereagh's mond het volgende opteekenen:

?Het lot van Belgi? kan nog onmogelijk worden bepaald. Nog na den slag van Leipzig is Metternich in onderhandeling getreden met Napoleon, en heeft hem het behoud van Belgi? en van den linker Rijnoever in uitzicht gesteld, mits hij toestemt in het herstel van Nederland als onafhankelijken staat, en alles opgeeft in Itali? en over den Rijn. Het antwoord van Napoleon laat echter geen twijfel, dat een vrede op deze voorwaarden niet meer tot stand zal komen. Wat er nu met Belgi? gebeuren zal is onzeker; mogelijk zal het aan Oostenrijk terug moeten, of zal er een Duitsch huis in moeten worden geplaatst: dat van Beieren, Baden of een ander. Blijkt het voor ons niet noodig tot een dezer oplossingen mede te werken, dan zijn wij besloten tot de vereeniging van Belgi? met Nederland, hoewel wij vreezen dat het zijn zou tegen de Belgische en misschien ook tegen de Nederlandsche volksopinie."50)

Toen dus de Prins naar Holland ging was nog niets boven het herstel van Nederland binnen zijne oude grenzen verzekerd, en het is eigenaardig Lord Castlereagh onmiddellijk vóór zijn eigen vertrek naar het vasteland nog zooveel twijfel te hooren aan den dag leggen aan de juistheid der oplossing die hij daar ten slotte heeft doorgedreven, en zooveel voorkeur voor eene oplossing als 1831 die gebracht heeft: een Duitsch prins in een eigen Belgischen staat.

* * *

Ici (hiervóór, bl. 26). Uit het bovenstaande is duidelijk geworden waarom Castlereagh wenschen moest dat de Prins voorloopig inactief, m.a.w. dat hij in Engeland bleef. Het was in Engelands belang dat zijne verheffing en vergrooting zooveel mogelijk het werk van Engeland zelf zouden wezen. Op het vasteland, waar alles tot na den slag van Leipzig zoo volstrekt onzeker bleef, kon hij maar verstrikt raken in verbindingen die mogelijk niet of niet geheel met Engelands belang zouden strooken.

Den Prins zelf was deze werkeloosheid zeer tegen de borst. Reeds in het onderhoud van 27 April had hij om geld gevraagd ten einde op het vasteland uit Hollandsche krijgsgevangenen en anderen een legercorps te kunnen werven aan welks hoofd hij zich zou stellen ?comme le représentant de la nation hollandaise"; hij zou zich dan onder de bevelen van den kroonprins van Zweden in Noordduitschland willen voegen. Castlereagh's antwoord van 18 Mei had ook deze ?mesure" als ?trop décisive" verdaagd. Eerst eind September liet men hem toe op deze zaak terug te komen en zijn plan nader te ontwikkelen; hij stelde nu (volgens de aanwijzingen van Lord Castlereagh) de werving in Duitschland van een tot twee bataillons te beperken Oranje-legioen onder een door hem aan te wijzen officier voor, welk corps door Engeland zou worden betaald en zich aansluiten zou bij een eveneens door Engeland betaald Duitsch legioen onder Walmoden, dat onder de bevelen van Bernadotte stond.51) Zelf verlangde hij zich zoo spoedig mogelijk bij deze troepen te voegen, doch zou de machtiging der Engelsche regeering daartoe afwachten. Dit plan werd 4 October door Castlereagh goedgekeurd en heeft vervolgens een begin van uitvoering gekregen. Doch de officier met de werving belast, de Constant-Rebecque, eind October te Berlijn gekomen, ondervond spoedig dat reeds van links en rechts Duitschland was leeggehaald en er bijna geen beschikbare Hollandsche krijgsgevangenen of deserteurs meer over waren: zoo dienden er in het legioen onder Walmoden reeds 1200 die niet te zijner beschikking werden gesteld. Evenmin waren de Hollanders los te krijgen die reeds bij de Pruisen of Russen dienden, en zoo liep de aanmelding langen tijd niet boven de twee of drie man per dag. Eerst de capitulatie van Stettin (5 Dec.) leverde een 1000 man, en in het begin van 1814 eerst konden de bataillons naar Holland oprukken,52) waar zij toen een welkome aanwinst waren voor het in vorming zijnde Nederlandsche leger. Tot het uitlokken van den opstand zelf heeft dit gansche initiatief van den Prins dus hoegenaamd niets kunnen bijdragen.

Toch is het verblijf van den Prins in Engeland in één opzicht voor de ontwikkeling der zaken van zeer groot belang geweest: het heeft er toe geleid, dat de Engelsche regeering alle denkbeeld opgaf om bij een mogelijke restauratie van Oranje in Nederland van den zoon gebruik te maken, met voorbijgang van den vader.

Dit denkbeeld heeft wel bestaan, maar was nog geenszins gerijpt tot een vast besluit. Willem VI was in Engeland nimmer populair geweest. In 1795, na dien winterveldtocht waarbij de troepen van den hertog van York zich met schande overladen hadden, had de toenmalige Erfprins, opperbevelhebber van het geslagen Nederlandsche leger, zijn ergernis niet kunnen verkroppen. Over de acte van inbewaargeving der koloni?n en den brief van Kew had hij zijn vader menig hard woord gegeven. In de volgende jaren had hij zijn heil bij Pruisen gezocht in plaats van bij Engeland, en toen de omstandigheden er in 1799 toe leidden dat ook hij weder bij Engeland te biecht moest komen, was de verhouding niet hartelijker geworden; integendeel. De Erfprins werd buiten de gansche voorbereiding der expeditie gelaten en mocht alleen als toeschouwer in den Helder verschijnen; een toeschouwer, die de zaak van zijn huis door de ongeschikte handen van den hertog van York opnieuw zag verbrodden. Met de geslagen Engelsche troepen naar Yarmouth gekomen, liet hij zich daar aan vertrouwden of die hij daarvoor hield buitengemeen heftig tegen alles wat Engelsch was uit; het werd alles overgebriefd aan de Engelsche regeering.53) De aandrang door den Erfprins in 1802 gebruikt om de gunst van Napoleon te verwerven kon door Engeland, dat zelf aan die wending schuld had, moeilijk openlijk tegen hem worden aangevoerd, maar stak er toch zeer. Daarna hadden de omstandigheden er toe geleid dat Engeland hem aan een zilveren band kon leggen; hartelijkheid van wederzijdsche gevoelens werd er eerder door tegengehouden dan bevorderd. Een uitstekenden indruk daarentegen had in Engeland gemaakt 's Prinsen niet verwachte keus, zijn oudsten zoon voor de voltooiing zijner opvoeding naar Oxford te zenden. Dat besluit was genomen na Tilsit, toen Pruisen bijna vernietigd was, Rusland in verbond trad met den Keizer, en het waanzin zou geweest zijn voor het huis van Oranje, nog op iemand anders dan Engeland te bouwen. De oude Prinses Willemijn was hiervan zóó overtuigd, dat zij er ondanks haar jaren over gedacht heeft zelf naar Engeland te gaan, opdat het huis daar niet geheel in het vergeetboek zou geraken. Haar zoon, vreesde zij, zou er na al het gebeurde kwalijk worden ontvangen. ?Il ne reste plus que moi qui peut encore veiller à vos intérêts; convenons que sans l'Angleterre nous serions réduits à la besace"54). De Prins wilde daar niet van hooren maar begreep ook dat de tijdsomstandigheden er niet naar waren dat hij zelf iets van belang in Engeland zou hebben kunnen uitrichten; van hem is het denkbeeld, er zijn zoon op studie te leggen. De Prins-Regent had geen zoon, en maar één dochter, en vreemde prinsen waren in deze jaren van gesloten verkeer en van Napoleon's suprematie over alle hoven van continentaal Europa, in Engeland zoo zeldzaam geworden als een witte raaf. Ook deze omstandigheid vergat de Prins bij zijn besluit niet55). Nu èn Nederland èn Nassau èn Fulda verloren waren, wat beter toekomst kon de in 1792 geboren Willem wenschen dan die van Engelsch prins-gemaal?

Die jonge Willem was een knaap van gunstig voorkomen en innemende manieren; een zoo vorstelijke verschijning als zijn vader het weinig was. Hij trok werkelijk in Engeland zeer de aandacht. Toen zijn studietijd te Oxford om was en het vooruitzicht op het vasteland nog hoegenaamd niet ten voordeele van het huis veranderd, meende zijn vader niet beter te kunnen doen dan hem voor adjudant van Wellington bij het leger in Spanje aan te bieden56), een denkbeeld dat in Engeland zeer in den smaak viel; en het kwam uit dat de jonge prins, die aanvankelijk voor die bestemming zeer weinig voorliefde toonde, er ook genoegen in kreeg toen hij eenmaal te velde was, en zich uitstekend gedroeg, zoodat hij menigmaal in Wellingtons bulletins met lof kon worden vermeld. Zoo was, in 1812 en begin 1813, ?Willem VII" zooals hij in de wandeling heette, eigenlijk veel meer een publiek persoon in Europa dan zijn driekwart vergeten vader, die ook wel vrij dikwijls in het vuur was geweest (nog in 1806 en 1809), maar altijd bij ongelukkige affaires, en als militair nooit eenigen indruk had kunnen maken. Tegelijkertijd verdichtten zich de steeds meer loopende geruchten eener aanstaande verloving van den jongen prins met Charlotte, een plan dat in Engeland warme voorstanders vond, hoewel ook eenige tegenstrevers; de toestanden in de Engelsche koninklijke familie waren niet van dien aard, dat haar leden het over eenig punt gemakkelijk eens werden, en vooral niet over zoo een.

Zoodra nu Napoleon's nederlaag in Rusland bekend werd, begreep men in Engeland zeer wel dat tot de zaken die binnen het bereik der practische politiek kwamen te liggen, voortaan ook het herstel van het Oranjehuis in Nederland behoorde. Niet dat men het mogelijk achtte daartoe aanstonds eene poging te doen, maar het behoorde tot de aangelegenheden waaromtrent men zijne gedachten had te bepalen om niet door de omstandigheden te worden verrast. Zou eene poging tot restauratie niet beter kansen opleveren indien men den jongen Willem VII vooruitschoof, wiens bedrijf voorzeker ook in Nederland de aandacht moest hebben getrokken, en die de oude Republiek met haar erfenis van verbitterden partijstrijd nimmer gekend had? Zou hij niet geschikter zijn als nationaal vereenigingspunt te dienen dan zijn stroeve vader? De vraag is gesteld, door plannenmakers in Engeland57) en in Nederland58); ook door leden der Engelsche regeering. ?It may perhaps be desirable", schrijft de minister van oorlog, Lord Bathurst, 16 Dec. 1812 aan Wellington, ?to have the young Prince of Orange in England, if the times should prove eventful".59) Den 20sten April 1813, een paar dagen vóór de aankomst van Willem VI in Engeland, schrijft hij: ?The Prince of Orange has left Berlin for Stockholm, probably with an intention of coming here. His son is much more popular in Holland; and if any stir should be made, he would be the best person to go there instead of his father".60) En nog 28 April: ?The Prince of Orange arrived here three days ago, not invited or expected by us ... I gave Fagel to understand that the son was the person to push forward, if anything was to be done."61) Ook Lord Malmesbury wordt door de komst van den Prins onaangenaam verrast; hij had door Fagel van het plan tot de reis vernomen en het afgeraden; ?he had much better turn his whole thoughts to Austria and endeavour through the means of that court to recover his German territories."62) Stelt men zich dus Willem VI voor als in de toekomst te Dillenburg herplaatst, zijn zoon is de man ?to unite (as King William did) this throne and the Stadtholderate."63) De eenige reden dat men den jongen prins nog in Spanje liet was, dat men den tijd tot eene Engelsche onderneming naar de zijde van Holland nog niet gekomen achtte. Het maakte nu indruk op de regeering, dat Willem VI niet zonder voorspraak verscheen: Keizer Alexander en Frederik Willem III hadden van de reis geweten en haar oogmerk goedgekeurd; het ging niet aan, hem zonder meer de deur te wijzen. Evenmin werd het wenschelijk geacht, hem als met eene volmacht der Engelsche regeering voorzien naar het vasteland terug te zenden. Men hield hem dus te Londen zoo te zeggen in reserve, maar het feit zelf van zijne aanwezigheid en gedurigen aandrang kon onmogelijk nalaten de Engelsche bewindslieden met het denkbeeld van zijn herstel in Nederland meer vertrouwd te maken. Ware er, bij 's Prinsen afwezigheid op het vasteland en de aanwezigheid van zijn zoon te Londen, iets in Holland uitgebroken, men zou zeker zich gehaast hebben Willem VII daarheen te zenden. Maar geheel anders was de zaak, nu de jonge prins op uitnoodiging van zijn vader zelf in Augustus in Engeland verscheen op een oogenblik dat de volksbeweging, die in April in Holland gaande was geweest, lang in bloed was gesmoord, en er niet het geringste voornemen bij de Engelsche regeering meer bestond iets onmiddellijks tot verdrijving der Franschen uit ons land te beproeven. Hem nu, tegen allen zin van den vader aan, in diens plaats te stellen, moest iets worden als een Europeesch schandaal; en welke voordeelen zou het opleveren? Voor wie vader en zoon naast elkander zag bleef het geen geheim dat de zoon nog een kind was, van een wel aantrekkelijk maar uitermate zwak karakter; dat Wellington juist had gezien, toen hij op Bathurst's boven medegedeelde brieven had geantwoord: ?he is very young, and can have no experience in business, particularly in the business of revolutions; he is very shy and diffident; and I do not know that it will not be a disadvantage to him to place him in a situation in which he is to be at the head of great concerns of this description. Too much is not be expected from him."64) Na een verblijf van drie weken in Engeland verlangde de jonge man zelf naar Spanje terug, en men kon met goede houding niets tegen dit voornemen inbrengen. Sedert was Willem VI veilig voor de mededinging van zijn zoon (een mededinging, nimmer van het kind zelf uitgegaan). Eind Augustus vindt Castlereagh geen zwarigheid meer, den Prins in het vertrouwen te nemen van het weinige dat Engeland reeds op eigen hand ten behoeve van de voorbereiding der omwenteling in Holland had gedaan, en bij de voortzetting van dat werk den Prins zelven te gebruiken.

In Maart, vóór de komst van den Prins, was de Rotterdamsche koopman C. P. Gevers naar Londen gekomen met het bericht van de sedert Februari in Holland zichtbare voorteekenen der volksberoering die in April werkelijk heeft plaats gehad. Gevers verzocht een Engelsche landing met Willem VII aan boord;65) hij verkreeg echter niet anders, dan dat Castlereagh hem als berichtgever aannam omtrent de militaire sterkte en bewegingen der Franschen in Holland. Hij werd tot den 10den Mei te Londen gehouden, doch had van Castlereagh geen verlof zijne aanwezigheid aan den inmiddels aangekomen Prins te openbaren. Den 18den Juni was Gevers met zijn nadere berichten over Holland te Londen terug; ditmaal is hij er tot 4 Sept. gebleven en kort voor zijn vertrek door Castlereagh met den Prins in aanraking gebracht; de berichten die hij nu vervolgens uit Holland zond gingen direct aan den Prins en werden eerst door dezen ter kennis van de Engelsche regeering gebracht. Er zijn er een goed aantal van overgebleven die merkwaardig zijn omdat zij zoo stellig bewijzen dat Gevers in geene betrekking hoegenaamd tot van Hogendorp stond, en diens werk in de verte niet hetzij door Engeland hetzij door den Prins is uitgelokt. De geheele persoon van Gevers is overigens van geringe beteekenis en zijne berichten hebben zeer weinig om het lijf. Intusschen hebben zij bewerkt dat de Prins tot het laatste oogenblik onzeker bleef of hij verstandiger deed zich bij Bernadotte te voegen dan in Engeland den door Gevers gedurig voorspelden spontanen opstand te blijven afwachten, en zijn dus mede oorzaak geweest dat de Prins den zooveel treffender en directer intocht heeft kunnen houden langs den Scheveningschen weg, in plaats van uit de achterhoede der verbondenen;-ook mag men er aan danken dat in October in Engeland 20.000 geweren werden ingescheept66) om die bij het uitbreken van een opstand onmiddellijk naar Holland te kunnen overbrengen; ook voor een eventueel troepentransport werden maatregelen genomen. Maar geheel onjuist is het, wat de op een plaats in Bosscha's Staatsomwenteling beluste Gevers in 1815 aan dien auteur verzekert: ?Ware de revolutie den 15den November niet reeds door eigen kracht begonnen, zoo ware dezelve toch weinige dagen later, door Engelsche macht ondersteund, door onzen Vorst aangevoerd, tot stand gebracht"67). Het Engelsche transport heeft zeilorder gekregen den 22sten November, na de aankomst der gezanten van van Hogendorp en wegens hun bericht.

Is dus de opstand in geenen deele het gevolg geweest noch van toebereidselen van den Prins noch van maatregelen der Engelsche regeering, in hoeverre hebben de marschen der verbonden legers dien uitgelokt?

Wij zagen dat het 7 November aan den Prins medegedeelde Engelsche memorandum ?the active and early efforts" der bondgenooten tot de bevrijding van Nederland verzocht.68) Voor eenig effect op het begin van den opstand is die aandrang veel te laat gekomen: toen zij ontvangen werd was de opstand reeds een feit. Doch in het hoofdkwartier der verbondenen was na Leipzig, ook zonder Engelsche noodiging, van Holland wel eenige spraak geweest. De historicus Niebuhr, die Holland kende door zijn verblijf aldaar als Pruisisch gezant ten tijde van Lodewijk Napoleon, en later eenige betrekking had aangeknoopt met Prinses Willemijn, richt 24 Oct. 1813 tot Frederik Willem III het verzoek, met de leiding der bevrijding van Holland te worden belast; hij wenscht als staatkundig adviseur te worden toegevoegd aan een Pruisisch leger dat die bevrijding zal hebben te bewerken.69) Op dit verzoek is niet beschikt.-Van zijn kant dringt Gneisenau, de werkelijke leider der bewegingen van de Pruisische hoofdmacht onder Blücher, in een stuk van 31 Oct. aan den Koning op de onmiddellijke ?verovering van Holland" aan. De hoofdrichting van dat leger is er dan eene op Mainz; hij verzocht verlof deze te veranderen in eene op Keulen en daar den Rijn over te mogen gaan, tot ondersteuning van een inmiddels te ondernemen directen aanval op Holland door Bernadotte.70) Dit verlof is niet verleend; m. a. w. men hield vast aan het denkbeeld van de rechtlijnige vervolging der Fransche hoofdmacht in de richting van haar vlucht, in plaats van, zooals Gneisenau gewild had, eerst het Hollandsche bastion te laten springen om dan van het Noorden uit Frankrijk binnen te dringen. Ergo bleef voor een eventueele onderneming tegen Holland alleen het leger van Bernadotte beschikbaar, dat uit Russische, Zweedsche en Pruisische troepen (Bülow) bestond. Het korps van Bülow ontving na den slag van Leipzig de bijzondere opdracht tot wederinbezitneming der oud-Pruisische landen in Westfalen: het kwam dus in de vervulling van zijn taak dicht aan de Nederlandsche grenzen, maar had geen bevel die te overschrijden. Bernadotte zelf trok 1 Nov. uit den omtrek van G?ttingen noordwaarts op, met het dubbel doel Davoust in Hamburg op te sluiten en de Denen in het oog te houden. Zijn eigenlijke belangstelling was bij de Denen, die hij tot den afstand van Noorwegen te noodzaken had; geenszins bij Nederland, en zijn hoofdkwartier blijft ver van onze grenzen verwijderd. Bij de afwijking naar het Noorden werd aan de Russische afdeeling van Winzingerode de richting op Bremen voorgeschreven; dit was het meest westelijk marcheerende korps. Het onderhoud van zoo groote legers als sedert een jaar Duitschland kaalvraten, maakt een reusachtig deployement noodig: de tot het korps behoorende lichte ruiterij (Kozakken) omzwermde dus de uit geregelde troepen bestaande hoofdmacht op afstanden soms van eenige dagreizen ver, om leeftocht en kleeding te requisitionneeren op alle open plaatsen waar men die vinden kon. Zoo zijn in November herhaaldelijk kleine troepen Kozakken over onze grenzen gekomen, zonder eenig uitdrukkelijk bevel of vast plan. Den 9den November het eerst, in gering getal, bij Gramsbergen. Er vertoonen er zich voor de vestingen Deventer en Coevorden, zonder daar binnen te dringen. Daarentegen worden door de Franschen reeds ontruimde plaatsen als Zwolle en Groningen bezet (15 Nov.); van Groningen uit ook Leeuwarden (18 Nov.). Eerst 19 Nov. overschrijdt een troep den IJsel om op de Veluwe te gaan stroopen; Hogendorp's afgezant van der Hoeven ontmoet in den nacht van 22 op 23 Nov. dezen troep bij Nijkerk en beweegt den kommandant naar Amsterdam door te trekken waar hij, met vermijding van Amersfoort en Naarden, zonder moeite komen kan, en den 24sten zijn de eerste Kozakken te Amsterdam. Den 23sten ontmoet van der Hoeven te Zwolle den kommandant der gezamenlijke Kozakken die thans in het noordoosten des lands rondzwierven, Narischkin; deze belooft op te rukken zoo ver als Amersfoort; Utrecht aan te vallen durft hij niet wagen, voor hij infanterie en artillerie heeft. Van 19 Nov. is het eerste uitdrukkelijk bevel van Bernadotte aan Winzingerode om een gedeelte zijner geregelde troepen meer westelijk te dirigeeren: Benkendorff wordt van Osnabrück verplaatst naar den IJsel, maar nog zonder last om die rivier over te trekken: het geldt een maatregel van observatie. Van der Hoeven ontmoet Benkendorff, die dan pas van Deventer is teruggeslagen, 26 Nov. te Rijssen, maar kan hem niet bewegen den IJsel over te gaan: hij vraagt daartoe eerst vergunning aan Winzingerode, marcheert als hij die ontvangen heeft, en is 1 Dec. te Amsterdam.

De Russen hebben dus in de oostelijke provinci?n bezet wat open lag, en zijn niet naar Amsterdam gekomen voor zij bespeurd hadden dat ook dit open lag, en zij er als broeders werden verwacht. Voor zoover zij versterkte plaatsen hebben aangevallen zijn zij afgeslagen, behalve te Kampen, dat 20 Nov. aan hen overging met hulp der bevolking.

Meer opzettelijk, maar in tijdsorde veel later komend, is de marsch van Bülow geweest, die zich van het begin af voorgenomen had Holland aan te vallen ook zonder bevelen van zijn koning of van Bernadotte. Zijne orders van laatstgenoemden hebben geluid, te trekken naar Minden (1 Nov.), naar Munster (5 Nov.), naar den Rijn, om die rivier te bezetten van Wezel tot het scheidingspunt van Rijn en IJsel (19 Nov.)71). Toen de laatste order ontvangen werd bereidde Bülow reeds iets anders voor. Den 19den Nov. stond zijne voorhoede onder Oppen reeds dicht aan de Nederlandsche grens, bij Borken; den 23sten, nadat Bülow bericht had gekregen van het ontruimen van Amsterdam, is die voorhoede de grens overgetrokken en heeft Doesburg en (24 Nov.) Zutfen genomen; 25–27 Nov. heeft Bülow, thans van allerlei zijden omtrent den Hollandschen opstand ingelicht, zijn hoofdmacht zelf in beweging gesteld, heeft 30 Nov. Arnhem bij storm genomen en is voortgerukt naar Utrecht, dat onderwijl reeds 28 Nov. door Molitor ontruimd was, en waar dus de tenzelven dage ingerukte Russen van Narischkin en de 29 Nov. aangekomen Hollanders, afgezonden door Krayenhoff, de Pruisen zijn voor geweest.

Het is dus volkomen duidelijk dat niet de bewegingen der verbondenen op Nederlandsch grondgebied de aanleidende oorzaak van den opstand zijn geweest; van die bewegingen was 15 Nov. te Amsterdam en 17 Nov. in den Haag nog niets zekers bekend. Het sein tot den opstand was te Amsterdam het vertrek der Fransche troepen, in den Haag het vertrek der Fransche ambtenaren. Beide waren uitgelokt door de begin November aangevangen algemeene vlucht der Franschen uit Noordwest-Duitschland, die ook de Franschen in Nederland demoraliseerde en hen de wijk deed nemen in de richting op Utrecht–Gorkum–Breda, de verzekerde verbindingslijn met Antwerpen en met Frankrijk. Daarbuiten bleven alleen enkele vaste punten bezet: den Helder, Naarden, Deventer, Coevorden, Delfzijl. Natuurlijk dat het voortrukken der verbonden legers na Leipzig de algemeene oorzaak van alles geweest is, maar daarom kan men nog niet spreken (zooals herhaaldelijk van Pruisische, nimmer van Russische zijde gedaan is) van de ?verovering" van Holland. Toen de wapenfeiten voorvielen, die dan de ?verovering" zouden moeten uitmaken, bevond zich in het hart des lands sinds lang geen vijand meer, en was daar integendeel een bestuur gevestigd dat de ?veroveraars", soms met sterken aandrang, overtuigen moest dat zij veilig binnen konden rukken.72)

* * *

Surtout si ce changement pouvait s'opérer conformément au v?u de la nation (hiervóór, bl. 26). Hoe zou zich de natie uiten? Hiervan kon vóór het uitbreken van den opstand zelf niets zekers blijken. Gedachtenwisseling omtrent den regeeringsvorm heeft er na 18 Mei tusschen Castlereagh en den Prins niet plaats gehad, maar dat Castlereagh's gedachten in de richting gingen die spoedig zou blijken de juiste te zijn, blijkt uit zijn onderhoud met den Pruisischen gezant Jacobi, aan wien hij te kennen gaf ?que les défauts et inconvéniens de l'ancienne constitution feraient désirer d'établir les changemens requis pour donner plus de force et d'énergie à la marche du gouvernement, et qu'en conséquence sa forme devrait être plus monarchique" (1 Nov.)73). Er was geen gevaar dat de Engelsche regeering moeilijkheden tegen eene opdracht der souvereiniteit door het volk in den weg zou leggen. ?If the Nation call the Prince of Orange to the Sovereignty," oordeelde ook Lord Malmesbury, ?it would be the height of folly to reject it"74).

Om te beter de aarzeling te begrijpen die de Prins aan den dag gelegd heeft en die bij het volgende hoofdstuk ter sprake zal komen, verdient het vermelding dat aan de waarschijnlijkheid eener uitroeping tot de souvereiniteit door sommigen in Engeland zeer sterk getwijfeld werd, o. a. door Lord Grenville, die zich herinnerd zal hebben welk een verwarrenden indruk in Holland de uitdrukking had gemaakt, die zich (tegen alle bedoeling der toenmalige Engelsche regeering) in 1799 de admiraal Duncan had laten ontvallen, toen hij in zijn opeisching aan Story den Prins van Oranje diens ?souverain légitime" genoemd had.75) Lord Grenville schreef waarschuwingsbrieven aan Fagel en kondigde zelfs aan dat hij er in het Hoogerhuis over zou spreken; welk voornemen hij heeft laten varen toen hij na 2 Dec. erkennen moest dat men met een werkelijken volkswensch in Holland te doen had. Hij heeft toen nog aangeraden dat de Souvereine Vorst aan de notabelenvergadering een soort excuus zou maken voor zijn onmiddellijke aanvaarding der souvereiniteit,76) een denkbeeld dat wijselijk niet is gevolgd. Toen in de London Gazette van 11 Dec. was medegedeeld dat Lord Clancarty een credentiaal had ontvangen bij de regeering van den Souvereinen Vorst, werden er zoowel in het Lagerhuis (door Sir James Mackintosh) als in het Hoogerhuis (door Lord Holland) stekelige opmerkingen gemaakt, waaruit echter meer de animositeit van beroepsopposanten tegen de Engelsche regeering spreekt dan kennis ten toon wordt gespreid der Nederlandsche verhoudingen van 1813.77) Alle bona fide twijfel had opgehouden na de gebeurtenis van 2 December.

In Duitschland voelde zich Niebuhr geroepen tot voorlichting van den Prins en van het Nederlandsche volk.78) Na het onbeantwoord blijven van zijn aanbod aan zijn koning om als staatkundig adviseur een Pruisisch leger naar Holland te vergezellen, trok hij zich op zijn studeerkamer terug en schreef daar eene constitutie voor het herboren Nederland, met een ampele toelichting. Het stuk is begonnen in de laatste dagen van November en afgesloten 2 à 5 Dec., vóór de auteur van de opdracht der souvereiniteit kennis droeg. Het curieuse opstel beoogt eene verbetering van de constitutie der oude Republiek, verheft daarbij den Prins tot gelijke van de Staten, maar stelt hem nergens boven dezen; te zamen verbeelden zij den souverein. Bijzonder sterk is het federalistisch karakter van Niebuhr's ontwerp: het recht, de waterstaat, de religie (!), de universiteiten zullen provinciaal zijn, slechts diplomatie en defensie nationaal. Terwijl Hogendorp een verjongde Bourgondische monarchie wil, waarin de souvereiniteit uitdrukkelijk aan de Staten wordt ontnomen, handhaaft (doch corrigeert) Niebuhr de Republiek. Het is geheel onjuist, wat Niebuhr's zoon in 1852 heeft laten drukken, dat het stuk geschreven is ?auf Veranlassung des hochseligen K?nigs Wilhelm I"; alleen had deze, op een hem door zijn moeder overgebrachte, vage dienstaanbieding van Niebuhr uit het voorjaar van 1813, in even vage termen geantwoord dat hij Niebuhr voor een bekwaam man hield, maar niet zou weten te bepalen waartoe hem te gebruiken.79) Prinses Willemijn heeft het stuk in Januari 1814 naar Holland meegebracht, waar de Souvereine Vorst het ter zijde heeft gelegd: van eenigen invloed van Niebuhr's tekst op 's Vorsten eigen deelneming aan het constitutiewerk is geen spoor te bekennen, en noch aan de commissie als zoodanig, noch aan een der leden in het particulier, is die tekst ooit medegedeeld. Het stuk staat naast de Nederlandsche werkelijkheid; daarentegen in Niebuhr's idee?nwereld, die op zichzelf belangwekkend genoeg is. Hij had haar gevormd onder de studie voor zijn R?mische Geschichte, waarvan de eerste deelen verschenen waren in 1811 en 1812, en waarin opmerkelijke voorliefde voor aristocratische instellingen is uitgedrukt en even groote afkeer van bonapartistisch nivellement. Het ontwerp onthoudt Nederland wat het in 1813 het meest noodig had: bevestiging der nationale eenheid langs den toen eenig mogelijken weg van sterke vorstenmacht. Zijn invoering zou niet de waarborg maar het graf der Nederlandsche vrijheid zijn geweest: een zóó georganiseerd Nederland ware tot slavernij vervallen van zijn eigen slechte hartstochten en slechte gewoonten.

* * *

4) Br. en Ged. IV, 269 (de datum is daar misdrukt tot 25 Nov.).

5) Br. en Ged. IV, 274.

6) Lord Castlereagh aan Lord Clancarty, 14 Aug. 1814 (Gedenkstukken VII, 176).

7) Lord Castlereagh aan Lord Liverpool, 8 Jan. 1814; dezelfde aan Lord Clancarty, 24 April 1814 (Gedenkstukken VII, 24 en 108).

8) Brief van den prins van Oranje van 22 Nov. 1813 van G. K. van Hogendorp (Br. en Ged. IV, 266). Proclamatie van J. M. Kemper en Fannius Scholten van 1 Dec. 1813 (Kemper's Staatkundige Geschriften III, 71).

9) Gedenkstukken II, 820.

10) Aldaar, 831.

11) Dit ter verbetering van de noot in Gedenkstukken II, 821.

12) Gedenkstukken II, 942; III, 684.

13) Gedenkstukken II, bll. CXII en 987.

14) Versta: de Zuidelijke Nederlanden.

15) Lord Grenville aan Sir Charles Whitworth, Britsch gezant te St.-Petersburg, 16 Nov. 1798 (Gedenkstukken III, 890).

16) Paul I aan Woronzow, Russisch gezant te Londen, 30 Dec. 1798 (Gedenkstukken III, 896).

17) Falck's Gedenkschriften, bl. 350.

18) Lord Grenville aan Thomas Grenville, 16 Juli 1799 (Gedenkstukken III, 973).

19) De instructie: Gedenkstukken III, 403 aangevuld door III, 1074; het advies van Fagel: Gedenkstukken III, 1006.

20) Gedenkstukken III, 552.

21) Geheime boodschap door Mollerus overgebracht, 20 Sept. 1799, Gedenkstukken III, 547.

22) Art. 1 der instructie: ?That the form of federative government on the basis of the Union of Utrecht should be entirely preserved" (behoudens de vermelde, in de volgende artikelen uitgewerkte, wijzigingen).

23) Zie de volgende stukken: Repelaer (lid der grondwetcommissie van 1814), Mei 1795, Gedenkstukken II, 831; Aylva (lid der grondwetcommissie van 1814), Juli 1795 (Gedenkstukken II, 839) en voorjaar 1799 (Ontstaan der Grondwet I, bl. XXXIV); Lampsins (lid der grondwetcommissie van 1814), Sept. 1795 (Ged. II, 860), Oct. 1795 (II, 869), Juni 1796 (II, 920); van Heeckeren van Suyderas, Juli 1797 (II, 960); Tollius, 1797 (III, 869); van Heeckeren van Enghuizen en anderen, Juli 1799 (III, 990); Pieter Ulbo Rengers, Juli 1799 (III, 997). Het verst van allen gaat M. L. d'Yvoy, die reeds in Sept. '95 het merkwaardig advies geeft dat de Prins de patriotten, die het niet eens blijken te kunnen worden over hun Nationale Conventie, de loef zal afsteken door zich bereid te verklaren uitvoerende macht te zijn in een ondeelbaren Nederlandschen staat, naast een wetgevende macht bestaande uit een adelshuis en een huis der gemeenten, het laatste direct gekozen door alle bezitters van eenig vast goed of effect op het land zonder onderscheid, in zestien kiesdistricten van onderling gelijke bevolking. De tegenpraestatie van het Nederlandsche volk zal moeten bestaan in de opdracht aan den Prins van een zeer uitgebreide uitvoerende macht, minstens gelijk aan die van den koning van Groot-Brittanje (Ged. II, 863; vgl. een vroeger stuk van hem, Juli 1795, aldaar 841). Het minst ver van al gaat van de Spiegel, die doet alsof er geen Revolutie geweest is en zich beperkt tot de geringe hervormingen die hij reeds twintig jaar geleden had voorgestaan (zie Ged. III, 1037 en 1080, en Vreede's van de Spiegel IV, 456; en voor de kritiek: Ontstaan der Grondwet I, bl. XXXII), doch zijn punten van ampliatie der Unie vinden dan ook bij velen zijner partijgenooten een ongunstig onthaal: zie b.v. van Heeckeren van Enghuizen aan den Erfprins, 19 Dec. 1799 (Ged. III, 1100): ?Ik heb een stuk gelezen door van de Spiegel opgesteld; zeer zoude ik twijfelen of het voldoening zal geven. Mogelijk wel aan oude costumiers. Daar is na mijn inzien geen kracht in, en de oude langdradigheid is er in gebleven. Dikmalen hebbe ik hooren zeggen dat de Erfstadhouder zich uitgelaten heeft om niets meer te willen hebben, als hij gehad heeft. Maar hier is het mogelijk het moment om toepasselijk te maken, dat de vorst voor het volk gesteld is en niet het volk voor den vorst...". Wij noemden hier niet de verschillende stukken van Gijsbert Karel, wiens ontwikkeling een afzonderlijke bespreking vereischt welke bij een ander hoofdstuk wordt gegeven.

24) Zie hiervóór, bl. 4 noot.

25) Ged. IV, 708; vgl. Bosscha, Staatsomwenteling II, 273.

26) Gedenkstukken IV, 737.

27) Gedenkstukken IV, bl. XXIX.

28) Gedenkstukken V, 813.

29) ?Minute des principaux points touchés par le Prince d'Orange dans son entretien avec Lord Castlereagh, le 27 avril 1813" (Ged. VI, 1876).

30) Prinses Willemijn aan den Prins, 5 Maart 1813 (Ged. VI, 1859).

31) Lord Malmesbury aan Fagel, 4 Mei 1813 (Ged. VI, 1880).

32) Fagel aan Hogendorp, 22 Nov. 1813 (Br. en Ged. IV, 265).

33) Het werd, onmiddellijk na het onderhoud, in schrift gebracht door den uitmuntenden redacteur Fagel. ?In Fagel deed mij eens een bevoegd regter-Lord St. Helens-de gave opmerken om al het verhandelde in eene conferentie of Staats-Besogne even klaar en nauwkeurig als sierlijk aan zijne committenten mede te deelen" (Falck's Gedenkschriften, 150).-Lord St. Helens was de laatste gezant van Engeland geweest bij de oude Republiek.

34) Ik cursiveer.

35) Onderstreept in Fagel's handschrift.

36) Ik cursiveer.

37) Onderstreept in Fagel's handschrift.

38) Gedenkstukken VI, 1881.

39) Martens' Recueil II, 433.-Vgl. het artikel van Bussemaker, De diplomatieke geschiedenis der herstelling van Neerlands onafhankelijkheid, in Gedenkboek der Herstelling I, 43 vv.

40) ?The reestablishment of Holland as an independent Power" (Bussemaker in Gedenkboek I, 56).

41) ?As H. R. H. has contended for the common safety, so He will be prepared, as far as His separate interests are concerned, to negociate in the same spirit" (Bussemaker t. a. p.).

42) Gedenkstukken VI, 1950.

43) In het door Castlereagh den Prins gelaten afschrift is deze datum blank; de dépêche van 5 Juli was nl. niet aan hem medegedeeld.

44) Ik cursiveer.

45) Zie het aangehaalde uit Lord Grenville's dépêche aan Sir Charles Whithworth van 16 Nov. 1798 hiervóór, bl. 13.

46) Gedenkstukken VI, 1955.

47) Die nog steeds over de Nederlandsche zaken min of meer geraadpleegd werd.

48) Ik cursiveer.

49) Gedenkstukken VII, 2.

50) Door Repelaer slechts in punten opgeschreven, doch blijkbaar zóó te verstaan (zie Ontstaan I, bl. LIXV en 17).

51) Gedenkstukken VI, 1889.

52) Gedenkstukken VI, 1953.

53) Gedenkstukken III, 1103.

54) Gedenkstukken V, 778.

55) Gedenkstukken V, 784.

56) Gedenkstukken VI, 1808.

57) Zie de stukken van Dumouriez van Dec. 1812 en Maart 1813, Gedenkstukken VI, 1854 en 1868.

58) Zie hiervoor talrijke bewijzen in Ged. VI, 240, 271, 336, 417, 423, 440, 443, 444, 469, 506, 586, 601, 617, 618, 621, 654, 681, 706, 719. Dit gedeelte der zaak vereischt uitvoeriger bespreking dan hier gegeven kan worden; ik verwijs er voor naar mijn eerlang uit te geven geschrift Ondergang en Herstel. De plannen gingen niet uit van Hogendorp en de zijnen; integendeel het gebruik van den naam van Willem VII bij de volksbeweging van April gemaakt, heeft er Hogendorp toe gebracht door zijn vrienden uitdrukkelijk te doen vaststellen dat men voor Willem VI, niet voor Willem VII zou werken (Br. en Ged. V, 11). Daarentegen heeft zoo goed als zeker met deze plannen in verband gestaan de komst van C. P. Gevers in Engeland in Maart 1813; hij heeft Castlereagh zoeken te bewegen tot het ondernemen eener landing op de Hollandsche kust met Willem VII aan boord; in dat geval voorspelde hij een volksopstand. Zie ook voor deze zaak: Ondergang en Herstel. Castlereagh hield aanvankelijk Gevers en Willem VI zorgvuldig gescheiden en bracht hen eerst in Augustus met elkander in aanraking; sedert werkte Gevers voor Willem VI.

59) Gedenkstukken VI, 1850.

60) Gedenkstukken VI, 1872.

61) Gedenkstukken VI, 1878.

62) Gedenkstukken VI, 1860 (11 Maart 1813).

63) Gedenkstukken VI, 1879.

64) Gedenkstukken VI, 1883 (18 Mei 1813).

65) Zie Ged. VI, 1894; het stuk van Gevers zelf van 1816 (Ged. VI, 1861) durft het ware van deze zaak niet meer mede te deelen.

66) Gedenkstukken VI, 1947.

67) Gedenkstukken VI, 1898.

68) Hiervóór, bl. 28–29.

69) Gedenkstukken VI, 1863.

70) Pertz, Gneisenau III, 508 vv.

71) Vgl. de order van 19 Nov. aan Winzingerode (zie boven).

72) Zie vooral het militaire Koolemans Beynen in Gedenkboek I 70 vv., benevens de inleiding op het 3de stuk van Gedenkstukken VI.

73) Gedenkstukken VI, 1949.

74) Ontstaan I, 22.

75) Gedenkstukken III, 393; vgl. Ontstaan I, bl. XXXVII en 20.

76) Ontstaan I, 65.

77) Ontstaan I, bl. LVII vv.

78) Ontstaan I, bl. XIX vv. (bespreking) en Ged. VI, 1902 vv. (tekst).

79) Gedenkstukken VI, 1881.

* * *

Continue Reading

You'll also like

Chapters
Read Now
Download Book