icon 0
icon TOP UP
rightIcon
icon Reading History
rightIcon
icon Log out
rightIcon
icon Get the APP
rightIcon

De Wedergeboorte van Nederland

Chapter 5 DE REGEERINGSVORM.

Word Count: 12588    |    Released on: 04/12/2017

rwerp, dat bij het bespreken van den adel en de ridderschappen, bij de beschouwing van stad en land hier en daar door ons aangeroerd, eene meer opzettelijke behandeling

Willem IV, maar bij ontstentenis van dezen ook aan de dochters van zijn zoon, met haar mannelijk oir, en daarna op gelijke wijze aan zijne eigene dochters. Echter onder bijvoeging van zekere bepalingen die de nadeelen, verbonden aan den overgang van het Stadhouderschap in een vreemd huis moesten temperen. Dit ambt mocht niet te gelijk bekleed worden met de waardigheid van Keurvorst of Koning; de dochters mochten niet huwen zonder consent der Staten. In overeenstemming met de regeling van 1747 wordt dan ook in de Schets (art. 1 en 2) het erfrecht toegekend eerst aan de mannelijke nakomelingen van den Souvereinen Vorst, het eenige mannelijk oir van Willem IV; daarna aan het mannelijk oir van wijlen zijne dochter prinses Caroline, gehuwd geweest met den prins van Nassau-Weilburg. Het laatste zou ongerijmd zijn geweest, had Hogendorp niet gemeend het voorbeeld van 1747 te moeten volgen. Vreemd is het echter dat

or zoover de regeling van 1747 daartoe aanleiding gaf, en was zelfs, wat de dochter van Willem V betrof, daarvan nog afgeweken. Dit was niet in strijd met 's mans innige verkleefdheid aan het huis van Oranje-Nassau. I

zen naar eene commissie, bestaande uit de leden Aylva, Elout en van Maanen, aan welke commissie werd opgedragen met overleg van den Souvereinen Vorst de twee artikelen der Schets, handelende over de troonsopvolging, in meerdere artikelen gesplitst, in behoorl

orst in de vrouwelijke lijnen zonder eenige beperking tot den troon geroepen. Dit geschiedt echter niet ten opzichte van de nakomelin

gheden eene verandering in de erfopvolging ging mochten noodzakelijk maken, was krachtens dit artikel de souvereine vorst bevoegd daaromtrent eene wet aan de Staten-Generaal voortedragen. Zou dus te eeniger tijd iemand aanspraak op den troon verkrijgen, dien men om deze of gene reden minder wenschelijk achtte, dan kon dat op deze wijze worden voorkomen. ?Zulk eene verandering", zeide Hogendorp293) op het met artikel 8 overeenkomende art. 24 der Grondwet van 1815, ?kan vele oorzaken hebben, en daarom is er niet eene aangehaald. De beslissing is veelmeer geheel overgelaten aan den koning en de nationale vertegenwoordiging in der tijd. Maar onder deze oorzaken behoort ook, dat de kroon eens zou moeten worden overgebracht in een vreemd huis, weinig daartoe geschikt, maar verder verwijderd van de opvolging zoude zijn". Is waarlijk ons land, evenals Engeland, krachtig genoeg om althans tegenover een invloedrijk Europeesch geslacht zich dergelijke vrijheid zonder gevaar te kunnen veroorloven? Iets anders is het echter of het in naam onbeperkte erfrecht niet ten gevolge van een ander voorschrift der Grondwet toch inderdaad binnen engere grenzen zoude blijken te zijn beperkt. In 1747 was het erfrecht der dochters van Willem IV en Willem V hiervan afhankelijk gesteld, dat zij niet zouden huwen zonder toestemming der Staten. Hogendorp stelde in zijne Schets ook dergelijke vereischte voor de mann

recht toekende, men de voorzichtigheid zoo ver dreef van ook nog te bepalen, wat er zoude geschieden, wanneer geen bevoegde erfopvolging mocht bestaan. De souvereine vorst zoude dan aan de Staten-Generaa

rde kwam, overtuigd. Er was bovendien eene omstandigheid, die er toe medewerkte, om den Vorst een hooger inkomen toe te kennen, dan anders met het oog op de benarde financieele omstandigheden dier dagen wellicht het geval zoude geweest zijn. Had de Revolutie, had de ti?rceering der schuld door Napoleon een bres in veler financi?n geschoten, het huis van Oranje was niet het minst in zijne hulpbronnen gekortwiekt. Ik bedoel de verbeurdverklaring h

t recht van den Souvereinen Vorst, om niet alleen ridderorden uit te deelen, maar ook om zijne onderdanen in den adelstand te verheffen, wat hem maakte tot de bron van

aangebroken, waarop de Goden dezer aarde hem als hun evenknie zouden erkennen, het geheiligde karakter van het koningschap ook het zijne zou zijn. Doch alle hoop bestond, dat Noord en Zuid met elkander zouden worden vereenigd en de koningstitel dan een deel zou zijn van den

van kracht bij het bestier der buitenlandsche betrekkingen, bij de beschikking over land- en zeemacht, en over de geldmiddelen. Zoo ergens centralisatie noodig was, zoo was dit hier. Zoo ergens moest hier de Souvereiniteit der gewesten overgaan in eene gemeen gemaakte macht. Maar evenmin wenschte men in het bestuur van de koloni?n en de bezittingen van den Staat in andere werelddeelen terug te keeren tot het stelsel der compagnie-zonder dergelijk tusschenlichaam werd het bestuur daarover geplaatst in handen van den Vorst. En terwijl Hogendorp-zooals wij boven297) gezien hebben-ten opzichte der justitie nog voor een deel het oude wilde herstellen, de rechtspraak niet wilde ontdoen van alle privaatrechtelijke bestanddeelen, bleef toch ten slotte met aller toestemming het beginsel gehandhaafd, om in die rechtspraak niets anders te zien dan een tak van bestuur, uitgeoefend namens den Souverein en toevertrouwd aan beambten door hem aangesteld. Zoo was de volheid der executieve macht-om Hogendorp's woorden te gebruiken298)-toegekend aan den Souvereinen Vorst. Hieronder was zelfs begrepen het recht van oorlog en vrede, het recht om tractaten

aad van State, de Hooge Raad. En al kende Hogendorp de onschendbaarheid aan den Erfgouverneur toe, deze werd toch niet de Souverein. Hij zoude voorzitten èn in de Staten-Generaal èn in den Raad van State, het collegie, waaraan met den Erfgouverneur de uitvoerende of besturende macht was opgedragen. Op deze wijze zoude er voldoende gezorgd worden voor de eenheid in het algemeen bestuur; immers al mochten ook de provinci?n hare souvereiniteit behouden, al mochten ook de Staten-Generaal door de Staten der provinci?n gekozen worden, de leden van dit collegie zouden, aan geene lastbrieven gebonden, toch zelfstandig zijn in de uitoefening der bondgenootschappelijke macht, en voor zoover noodig zoude dit klem en kracht vinden in den Hoogen Raad, met de handhaving der Unie door de constitutie te belasten. Van eene inrichting als deze moest Hogendorp afstand doen, zoodra hij tot het monarchale beginsel bekeerd was, en de souvereiniteit der provinci?n op den Vorst zoude worden overgedragen. Zal men daarom zich er over verwonderen, dat desniettegenstaande in de schets van Hogendorp sporen zijn overgebleven van die vroegere zienswijze, zijne Staten-Generaal nog niet geheel strookten met het monarchaal beginsel, zooals dat werd aangekleefd door hen, wien, als er van monarchie gesproken werd, de monarchie van Napoleon voor den geest kwam. Wanneer men de beraadslagingen der commissie leest, dan is het vooral van Maanen, die waarschuwt tegen de republikeinsche denkbeelden der schets, die zegt: ?zoo iets is ongevoegelijk in eene monarchie"; die uitroept: ?als dit doorgaat, is het monarchaal beginsel weg". Dientengevolge zien wij dan ook meer dan eene bepaling der schets, die hare verklaring vindt in de herinnering aan de oude Republiek, in de Grondwet niet overgenomen. De Staten-Generaal zouden ook volgens de Schets (art. 28) anders dan op het bij de Grondwet bepaalde tijdstip niet bijeenkom

duidelijk, dat de Commissie geen weg wist met dit ambt. Wat zoude de Raadpensionaris doen? De leden werden niet veel wijzer door Hogendorp's woorden: ?deze Raadpensionaris is hetzelfde, dat hij was in de provincie; men heeft hem van de Provinciale Staten in de Staten-Generaal overgebracht om den eerbiedwaardigen naam te behouden." Was het dan alleen om den naam te doen? Neen, want hij moest, volgens Hogendorp, dienen, om ?een concert en communicatie te hebben tusschen de vergadering en den Vorst". ?Hij moest ministerieele functi?n uitoefenen". Maar waarin zouden zij bestaan? Elout zeide: ?wat kan de president of Raadpensionaris te doen hebben? de voordragten aannemen van den Vorst, in deliberatie brengen en te concludeeren. Item omtrent de voordragten der leden. Als de conclusi?n genomen zijn, is alles afgedaan. Hiertoe borneren zich de functi?n van den moderator en die man behoeft geen lid van het Gouvernement te zijn, want de Vorst zal zijne wetten door Commissarissen doen voordragen of aandringen. Wanneer nu die moderator zou zijn een minister, dan obsteert, dat of wanneer zijn Ministerie lang duurt, hij gevaarlijk wordt voor den Souvereinen Vorst, of wel dat hij niets anders wordt dan de manus ministra van den Princeps, dat ook niet deugt". ?Dit alles", zoo eindigde Elout, ?permoveert mij tot een President. De Raadpensionaris van Holland was een ander wezen; hij en de Griffier der Hoog Mogenden waren

ft er op gewezen, hoe de Grondwet van 1814 niet, zooals later die van 1815 (art. 105), de uitdrukkelijke bepaling inhield, dat de Wetgevende Macht door den Souvereinen Vorst en de Staten-Generaal gezamenlijk werd uitgeoefend; hoe de bepaling ook van de Schets (art. 14) er aan ontbrak, volgens welke zonder beider goedkeuring geene wet bestond. Ik meen echter, dat men hieraan niet te veel moet hechten, daar uit de voorschriften der Grondwet van 1814 in haar onderling verband toch duidelijk volgt, dat eene wet beider samenwerking vereischte. Wat echter meer van belang schijnt te zijn, is de onbepaalde uitdrukking: daden der souvereine waardigheid, zoowel in de Schets (art. 5) als in de Grondwet (art. 32) te vinden. Volgens Hogendorp zoude de Vorst die daden plegen in den Raad van State, het collegie, hem als adviseur te

ng moeten worden opgebracht. Betaling van belasting wordt een ieders plicht. Maar op dit standpunt van den modernen staat zoude het eene ondragelijke dwingelandij zijn, bijaldien de Vorst alleen over het quantum en quale der belasting konde beschikken. De volksvertegenwoordiging, zoo zegt men, moet de koorden der beurs in handen houden. Was dit onder de Grondwet van 1814 het geval? De Grondwet, die, op het voorbeeld der schets, de uitgaven splitste in twee deelen: het eerste bestaande in de zekere en bepaalde uitgaven, uit den gewonen loop der zaken voortvloeiende, en voor eens en voor altijd vastgesteld; terwij

Regeering zoude ontbreken, dan lag de schuld niet

en ondeelbaarheid der Revolutie. De Staten der provinci?n zouden, al zij het dan ook al niet meer in den ouden luister, uit hunne asch verrijzen. Zij zouden blijven op den ouden voet. De adel en de steden zouden, zooals wij vroeger gezien hebben, blijven hunne bron. De adel zoude zijn provinciaal karakter niet verliezen. Het is waar: de souvereiniteit der Staten zoude overgaan op den Souvereinen Vorst, hunne Wetgevende Macht zoude overgaan op den Vorst en de Staten-Generaal; de diplomatie, de financi?n en de defensie zouden blijven buiten hunnen kring. Maar, desniettegenstaande zoude de Souvereine Vorst, evenals door de Staten-Generaal, ook door hen worden gehuldigd; zouden zij, evenals hunne voorgangers, de keuze hebben van de afgevaardigden tot de Staten-Generaal. En bovenal zoude het binnenlandsch bestuur in hunne handen geplaatst worden. Wanneer men het derde hoofdstuk der Schets leest, dan springt het in het oog, dat ten opzichte van dit laatste onderwerp vooral eene gedeeltelijke herleving van het oude door Hogendorp gewenscht wordt. Toen ik hierboven den adel en het platte land besprak, is het reeds gebleken, hoe de denkbeelden van Hogendorp in de Commissie geen onverdeelden bijval vonden, en hoe dat, naarmate men langer over de zaak nadacht, men steeds meer en meer begon in te zien, dat eene restauratie, zelfs in den geest van Hogendorp, niet wenschelijk, ja onmogelijk was. Waar Hogendorp eene herleving der oude Staten gewild had, daar werden ten slotte, na onderscheidene wijzigingen der redactie, de Staten eene schepping der Grondwet (art. 73), en wordt het geheel en al aan den Souvereinen Vorst overgelaten, de wijze van samenstelling dier Staten te bepalen (art. 74). De vorst moest dit wel doen, ?naar aanleiding dezer Grondwet", maar deze hield daarover geene bepaling in. Al mocht dan ook na vele tegenkanting met eene kleine meerderheid aan den naam van Staten boven dien van Regeeringen of besturen de voorkeur zijn gegeven315), zij keerden niet jure postliminii terug in het leven. Even als dit met de Staten-Generaal bepaald was, zoo mochten ook zij,

dit collegie ontnomen en toegekend aan den Souvereinen Vorst. Maar hun werd niet alleen de beschikking over hunne huishoudelijke belangen overgelaten; zij werden, ook als agenten van het Rijksbestuur, belast met de uitvoering der wetten betrekkelijk het binnenlandsch bestuur319). Het punt van uitgang verschilt echter van dat van Hogendorp. Bij dezen blijven de Staten-met uitzondering van hunne wetgevende macht-dat binnenlandsch bestuur alles naar ouder gewoonte behouden. In de Grondwet daarentegen is zij het, die, evenals de Staten hare schepping zijn, ook deze taak aan hen opdraagt. Van hier ook het denkbeeld van Hogendorp, dat de Souvereine Vorst tegenover de Staten zoude staan met dezelfde rechten als vroeger de Stadhouders (a

ijd geweest was, om de Staten meer honorifieke qualiteiten te geven, maar de uitvoering der wetten in den Representant van den Vorst en de gecommitteerde Raden of gedeputeerde Staten te verzekeren, in een collegie, dat klein moest zijn en nooit tegenstand zoude kunnen bieden. Maar Staten of gedeputeerde Staten: van nog meer belang was de vraag: op welke wijze de taak van 's Vorsten Commissaris zoude worden uitgewerkt. Er waren zooals van Imhoff, die in hem zagen, wat de prefect onder Napoleon, of de Landdrost onder Lodewijk geweest was; dit beteekende dus de voortzetting der Napoleontische centralisatie. Het was dan ook in die richting, dat de aan de Gouverneurs bij besluit van 23 Juni 1814 gegevene instructie hun niet alleen eene beslissende stem gaf bij staking der stemmen in Staten en Gedeputeerde Staten (art. 8), maar hun zelfs de bevoegdheid verleende, in spoedeischende zaken buiten de Staten of Gedeputeerde Staten om te beslissen-behoudens de later van deze collegies te vragen goedkeuring (art. 7). Eene bepaling, die uit den aard der zaak de kiem van misbruik in zich sloot. Eene kiem, die, zooals de geschiedenis heeft geleerd, welig is opgeschoten, zo

privaatrechterlijk karakter. Tegen die denkbeelden stak een storm op in den boezem der Commissie. Elout, R?ell, van Imhoff verhieven daartegen hunne stem. Niet het minst van Maanen, de president van het Hoog Gerechtshof. Hij noemde de oude rechtspleging monstrueus en onbestaanbaar met eene algemeene manier van procedeeren. ?Wij hebben"-zeide hij-?bij ondervinding gezien, dat de zaken met een hof en weinig rechters goed gaan en dat de justitie nimmer beter is geadministreerd geworden dan thans"323). En hoewel men zoover niet ging als van Maanen wenschte, en aan het provincialisme te gemoet kwam, door in elke provincie een Hof en daarboven den Hoogen Raad te plaatsen, toch werd er beslist met het oude gebroken en de rechterlijke macht geheel gezuiverd van alle privaatrechterlijke denkbeelden. Er dient echter te worden bijgevoegd, dat ook zij, die in andere opzichten niet wars waren van de Napoleontische beginselen van Staatsbestuur, die ook in de rechterlijke organisatie het eenvoudige van het Fransche systeem voorston

an geen kwaad doen, daar ook op civiele zaken worden toegepast, wat volgens art. 9 der Schets en art. 106 der Grondwet met den Vorst hier niet het geval was; van eene verantwoordelijkheid daarentegen voor daden van bestuur is geen schijn of schaduw te vinden. Maar wie was dan verantwoordelijk, zoo de Vorst het niet was? Was, zooals wij het vinden opgemerkt327), in de Schets het beginsel der ministerieele verantwoordelijkheid opgenomen? Het is ons uit het derde deel van Hogendorp's Gedenkschriften gebleken, dat deze in 1795 de omtrekken had geteekend eener Hooge Vierschaar, en dat hij daarop in 1799 nader terugkwam328). Er zou, wij hebben het hierboven opgemerkt, een Hooge Raad zijn, waaraan de handhaving der Unie was toevertrouwd. Een Hooge Raad, waarvoor zoowel de leden der Staten-Generaal, als die van andere collegi?n, eveneens als hunne ambtenaren zouden worden terechtgesteld, en dit op aanklacht der Staten-Generaal. Wij vinden dit denkbeeld nawerken in de Schets. Ook zij geeft aan de Staten-Generaal het recht, om èn de leden van hun collegie met den Raadpensionaris, èn de leden van den Raad van State, èn de Ministers wegens hunne ambtsverrichtingen aan te klagen bij den Hoogen Raad (art, 5, 6, 27, 37). Evenzoo staan de leden der provinciale Staten, op aanklacht van dit collegie, terecht voor het provinciale Hof (art. 42). Kan men dit nu de huldiging van het beginsel der ministerieele verantwoordelijkheid noemen? Het middel, dat bestemd is, om de onschendbaarheid van den vorst in overeenstemming te brengen met de eischen van een goed bestuur, door de verantwoordelijkheid voor de handelingen van Regeering over te brengen op zijne Ministers? Eenerzijds reikten die bepalingen verder, daar niet alleen de Ministers, maar ook andere dienaren van den Staat onder hare toepassing vielen; van de andere zijde zal men juist hieruit moeten afleiden dat Hogendorp met deze bepalingen iets anders bedoelde dan de invoering van het beginsel der minist

uiging, was die kracht van dit collegie te wachten? Wij herinneren ons hoe de Grondwet over de eerste vervulling der grondwettige lichamen niets bepaald had, hoe ook de notabelen dit punt met stilzwijgen voorbijgingen, en hoe daaruit de gevolgtrekking gemaakt werd, dat de Souvereine Vorst dan maar de eerste keuze moest doen, dus ook van de Staten-Generaal. Deze d

van twee derde der provinciale Staten. Immers de stedelijke besturen werden ook den eersten keer door den Souvereinen Vorst aangesteld voor het leven; de Ridderschap bestond uit personen, door den Vorst in den adelstand verheven of als zoodanig erkend, en dus door banden van dankbaarheid aan hem verknocht. Alleen bij den landelijken stand kon met 1 Mei 1817 van invloed des volks op de keuze der Staten sprake zijn; trouwens was het geen rechtstreeksche keuze, maar verkiezing met een trap. Eigenerfden kozen kiezers, en deze de leden der Staten. Uit dit alles volgt, dat althans in de eerste jaren van eene krachtige vertegenwoor

an openbaarheid was niet in eere. Zelfs de vrij onschuldige bepaling van Hogendorp's Schets (art. 30), dat door den druk zoude worden publiek gemaakt het aan de Staten-Generaal te doen jaarlijksch verslag van het gebruik der geldmiddelen, werd geschrapt. De ingezetenen zouden dus van hetgeen er omging in het bestuur niets anders behoeven gewaar te worden, dan wat in wet of vorstelijk besluit, bij provinciale of gemeentelijke verordening,

ing van Willem I, hare werking doen gevoelen. Zoo er ooit harmonie heeft bestaan tusschen den regeeringsvorm en den Vorst, die geroepen was hem toe te passen, dan is het voorzeker hier het geval geweest. In het verslag van den toestand des lands, den 7den November 1814 door den Minister van Binnenlandsche Zaken, R?ell, aan de Staten-Generaal gedaan332), wees deze reeds op ?de rustelooze zorgen, waarmede de Souvereine Vorst van het eerste oogenblik zijner regeering de belangen zijner onderdanen had behartigd en nog dagelijks bleef behartigen, zoodat bij diegenen, welke hem van nabij volgden, wel eens het gevoel van eerbied en bewondering over eene zoo zeldzame opoffering door vrees voor de gevolgen van onafgebroken inspanning werden opgewogen". Deze woorden waren geene vleierij, maar de zuivere waarheid. Zoo iemand het métier de roi ernstig opvatte, zoo iemand zich afsloofde in de behartiging der publieke zaak, dan is het voorzeker Willem I geweest. De geschiedenis echter heeft met onuitwischbare trekken opgeteekend, welke de uitkomsten van dit alles geweest zijn, in welken ontredderden toestand ons vaderland bij het einde der regeering van dezen Vorst w

e materie het proefschrift van Mr. E. J. Thomassen à Thuessink van der Hoop,

an het woord mannelijke uit art. 6, waarover Tellegen zich in zijne noot op bl. 156 zoo verbaast, heeft denzelfden grond als het wegvallen dier woorden uit art. 5. Zie daarover van der Hoop, 77 vv. In art. 7 bleef het woord mannelijke staan wegens de res

moeilijk aanstaande hebben geacht, maar heeft toch de wijze aangegeven w

oen aanleiding gegeven heeft. Die redactie toch334) stelt het inkomen uit drie bestanddeelen samen: 1o. inkomen uit de terug te geven nog onvervreemde oude goederen van het huis van Oranje; 2o. vruchtgebruik der overige, aan den Staat verblijvende, domeinen; 3o. zes ton in gereed geld. Hoe men uit dit gegeven tot de bepaling eener som van anderhalf millioen gekomen is, leeren de aanteekeningen van Elout. Eerst bleek het onpractisch een gedeelte van het inkomen in vruchtgebruik der landsdomeinen te doen bestaan: zij strekten tot onderpand der domeinbons en men was verlegen daar een andere hypotheek voor aan te wijzen. Men bracht dus de zes ton op een millioen en sprak niet van het vruchtgebruik der landsdomeinen,

bl. 97. Ook Repelaer verklaart zich in de commissie voor het tweekamerstelsel336), maar komt er niet op terug als

dient te blijven"339), waarop de Vorst met een uitvoeriger aanteekening terugkomt. ?Het is de vraag", schrijft hij, ?of eene nominatie van drie?n aan den S. V. niet raadzaam zoude zijn. Nu is het niet noodig, maar in latere tijden konde bij een minder goede geest, zwarigheid en tweespalt met de Staten-Generaal ontstaan, wanneer op hare electie geen invloed (des Vorsten) kan verzekerd zijn. De kiezers benoemen de Raden in de Steden, deze de Leden Provinciaal, deze weer die der Staten-Generaal, en alle deze instanti?n blijven buiten den invloed of inzage van den S. V."340) Nu moest de zaak in de mondelinge conf

n treden als hoofden van missi?n naar het buitenland; ook dat zij een militair commando kunnen bekleeden. Daartoe moeten de Staten-Provinciaal zorg dragen naar de Staten-Generaal af te vaardigen ?de bloem der natie", lieden ?uit allerlei standen, uit allerlei collegi?n, uit het huis van den Souvereinen Vorst, uit de vloot en het leger", zoodat ?alle mogelijke kunde en talenten" in die vergadering vereenigd zijn342). In zijne gedenkschriften van 1817 beklaagt hij zich nog, dat dit denkbeeld er ?met eenige moeite in de commissie doorgegaan was, en eer ontkennender wijze, dan stellig uitgedrukt, met de uitzonderingen alleen te noemen343)"; ook dat de Vorst bij de eerste benoeming van de ministers alleen

eide kennis van 's Lands belangen, warme vaderlandsliefde en beproefde trouw door alle leden naar waarde geschat werden, doch wiens regeerziek karakter, verregaande vooringenomenheid met eigene denkbeelden en stroeve omgang bij sommigen de vrees inboezemden van weldra de botsing te zullen zie

l, gelijk de Bosch Kemper Letterk. Aantt. 470 verzekert. Zij is een der notities die R?

stitutie een post is die hem aanstaat? De Vorst, zegt hij, is van meening dat G. K. ?het eerste ambt in den Staat" hebben moet. 28 Jan., nog eer Hogendorp geantwoord heeft, geeft de Vorst het denkbeeld aan d

e King in Council. Op dezen voet had ik in mijn ontwerp van Grondwet geschreven, dat de Souvereine Vorst zijn gezag uitoefent in den Raad".348) Duidelijker kan hij niet te kennen geven, dat de Vorst volgens zijn oorspronkelijke opvatting doorgaans niet in den Raad aanwezig zou zijn, integendeel diens adviezen zou thuisgebracht krijgen. Doch dit wordt geschreven op een oogenblik dat G. K. van 's Vorsten aanwezigheid in den Raad ervaring heeft en eene ervaring die hem die aanwezigheid (om het plat maar geheel naar waarheid uit te drukken) naar

t in den Raad brengt352), terwijl hij 30 Dec. 1813, ?tot opheldering der remarques van R?ell en van Maanen", te kennen geeft, ?dat onder de

oonlijk standpunt beziet, en dat hij zich 30 Dec. nog voorstelde Raadpensionaris te zullen worden, en dus het zwaartepunt der reg

leegd. B.v. het verheffen in den adelstand is eene daad van souvereiniteit: zal de Vorst die uitoefenen in den Raad van State?" Hij wil de rol van het college teruggebracht zien tot het adviseeren over zaken die de Vorst er brengen wil, waartoe moeten behooren voordrachten van wet. De Vorst draagt nu in de conferentie met de leden der commissie van redactie op 25 Febr. dit artikel voor: ?De S. V. pleegt alle daden van Souverein gezag na ingenomen te hebben de gedachten van den Raad van State. Hij alleen

oest in 1815 in de reeds in 1814 door Mol

170). Dat is te zeggen, pas van de Schets

geeft niet den naam, maar noemt hem als den besta

lout's naam, nog meer dan die van van Maanen, die hier verdient te w

ntstaa

ke voor de nakomelingen van de douairière van Brunswijk-Luneburg weggevallen, terwijl in

agen VIII,

ng op de Grondw

op de huwelijken van de leden van het huis van Oranje-Nassau, niet op die van de leden van vreemde huizen, door vrouwen afstammende van Willem I. De hoofdkracht van zijn betoog zit, indien ik

i?n, waarin de Souvereine Vorst, de Leden van het Vorst

Bl.

ntstaa

9, 43, 58, 12

Art

Bl.

en Ged.

aten-Generaal) wijzen vervolgens de middelen aa

ten-Generaal delibereeren vervolgens over de midd

t. 70): ?Zij raadplegen vervolgens over de voorgesla

ntstaa

tstaan

tkundige Geschiedenis van

aar stemden: Hogendorp, van Lynde

malda, Heerdt, Elout, R?ell,

e Schets onbekend, doch tot de instelling waarvan de Souvereine Vorst bij art. 32 der Grw. de bevoegdheid erlangde. Het was op verlangen

III

ntstaa

teekenin

ak bij Metel

Tweede Kamer der Staten-

Bl.

I, 170 (zeve

andering daarin gebragt is bij deze Grondwet. Zij behouden teffens de volkomen vrijheid om zoodanige veranderingen in hunne Co

gebragt is bij deze Grondwet of door hen zelve gemaakt zullen worden; staande het aan dezelve volkomen vrij om alle die veranderi

orden in de eerste plaats door de instellingen van deze Grondwet en in de tweede plaats door alle zoodanige verdere instellingen als de respectieve

door den Souvereinen Vorst overeenkomstig met de omstandigheden; d

uari 1814: ?Er zullen Staten van

aten worden in de eerste plaats geregeld

tandigheden, door den Souvereinen Vorst, welke ten dien einde in eene provincie of land

llingen als de respectieve Staten noodig zullen oordeelen, en door het goedvinden en de toe

ste werk van het ontwer

llen zijn Staten van de p

et, geregeld door den Souvereinen Vorst, die voor elke provincie of lan

stgesteld, geregeld door zoodanige bepalingen als zij noodig oordeelen en door den Souvereinen Vorst, in

5 (brief van 2 Februari 181

staan I,

van godsdienst, openbaar onderwijs en armbestuur, de aanmoediging van den landbouw, den koophandel, de fabrieken en tr

tstaan

hebben mij op het stuk der Staten dikwijls doen denken, maar nimmer is een vreeze of beduchtheid voor ve

ntstaa

tstaan

tstaan

teekenin

en Ged.

Kemper, Gesc

Ged. III,

telerka

n samenstelling der Staten (Bij

ntstaa

van het Koningrijk der N

. en Ge

ntstaa

, 518 vv.; vgl.

tstaan

aal aldaar is klaarblijkelijk een

tstaan

tstaan

staan II

. en Ge

ntstaa

vgl. voor het ontstaan va

en Ged.

ar R?ell voor een tweede uitg

Ged. V, 68,

k curs

. en Ge

de aanteekening

k curs

tstaan

. en Ge

1903 I, 767 noot 1), noch Mr. Tellegen Az. op bl. 31 Ove

tstaan

taan II,

taan II,

Claim Your Bonus at the APP

Open