icon 0
icon TOP UP
rightIcon
icon Reading History
rightIcon
icon Log out
rightIcon
icon Get the APP
rightIcon

De Wedergeboorte van Nederland

Chapter 9 DE VERVANGING OF WIJZIGING DER FRANSCHE WETGEVING.

Word Count: 18692    |    Released on: 04/12/2017

d. De regeeringsvorm van het Keizerrijk was door eene nationale regeling vervangen. Souvereine Vorst, Staten-Generaal, Raad van State, Rekenkamer, Staten P

eveneens uit den vreemde overgeplant op Nederlandschen grond646). Werde

rins zich stelden aan het hoofd der Regeering, werd in hunne daartoe strekkende proclamatie van 21 November 1813 zoowel op het stuk der belastingen als op dat van het bestuur en de justitie de bestaande wetgeving gehandhaafd. Alleen werd bij hun besluit van 1 December 1813 bepaald, dat er voortaan niet meer in naam des Keizers, maar in naam der Hooge Overheid recht gesprok

ude berusten op, zoude omschreven worden in eene vast te stellen Grondwet, kon restauratie van hetgeen in 1795 bestaan had niet in aanmerking komen. Een terugkeer tot de instellingen van de Republiek der Vereenigde Nederlanden was onmogelijk, nu eenmaal het besluit genomen was den ouden regeeringsvorm niet te herstellen. Iets anders was het echter, zoo men terugkeerde tot de wetgeving, zooals die op het oogenblik der inlijving, bij het verdwijnen van het koninkrijk Holland bestond. Doch ook dit is niet geschied. Dat de Souvereine Vorst hiertoe niet overging,

tieke vrijheid, dat in 1795 op den voorgrond stond, doch in 1810 reeds lang had gebleken ijdel te zijn; ik heb op het oog het streven naar eenheid van Volk en Staat, met vernietiging van de voorrechten, toegekend aan geboorte, kerkelijke belijdenis of woonplaats. Men had dit beginsel wel nu en dan trachten te

gevoerd. De rechterlijke inrichting en de regeling der burgerlijke rechtsvordering en der strafvordering waren daarentegen, hoewel vastgesteld, niet in werking getreden. De Fransche Codes daarentegen met al hetgeen er bij behoorde, waren alle den 1sten Maart 1811 ingevoerd en hadden dus meer dan twee jaren gewerkt. Het ging niet aan, de beide wetboeken van koning Lodewijk weder te doen herleven en daarnaast de Fransche burgerlijke en strafvordering en de Fransche rechterlijke organisatie te laten bestaan. En het was

n den burgerlijken stand; niet alleen een doeltreffend middel tot verzekering van den staat der personen, maar tevens een niet genoeg te waardeeren wapen tegen de heerschzucht der geestelijkheid. Nu waren er die meenden, dat met de verdrijving van den vreemdeling te dezen opzichte de oude toestand was herleefd. Bij besluit van 16 Februari 1814 (Staatsblad no. 26) moest d

gewijzigd was en later door den Souvereinen Vorst, vóór de aanneming der Grondwet van 29 M

plaats gehad? Het is niet mijne bedoeling deze vraag volledig t

was vóór de inlijving er in geslaagd de belastingen van de Republiek der Vereenigde Nederlanden, die met eene enkele uitzondering, de convooien en licenten, een provinciaal karakter droegen, te doen vervangen door algemeene belastingen en alzoo uitvoering te geven aan de beloften, reeds gedaan door de Staatsr

regel voor de renteheffers een financieele ramp, de daardoor met ongeveer 24 millioen verminderde uitgaven zouden nu door de opbrengst der Fransche belastingen kunnen worden gedekt. Waarom echter met de invoering dezer belastingen gewacht tot 1 Januari 1812?652). Dit geschiedde niet alleen om de Hollandsche ambtenaren in staat te stellen, op de hoogte te komen der Fransche inrichtingen; het geschiedde ook, omdat de behoeften van het jaar 1810 en 1811 anders niet voldoende konden worden gedekt. Alleen werden reeds met 1 Januari 1811 de d

ag, dat hij de Regeering aanvaardde, nam hij een besluit tot verlaging van het recht op de dranken en een en ander van nog grooter gewicht, waarbij het Staatsmonopolie van de tabak, de zoogenaamde regie, werd afgeschaft654). Welke denkbeelden den Vorst bezielden, blijke uit d

en doorvoer van waren blijven bestaan. Het was tegelijk met het buitenlandsch lastgeld de eenige belasting, die onder de Republiek der Vereenigde Nederlanden voor de Generaliteit werd geheven656). Het laatst vastgestelde tarief, dat van 1725657), was nimmer door een nieuw tarief vervangen; alleen werd het jaarlijks herzien en dan soms gewijzigd. Ook Gogel had deze belasting onaangeroerd gelaten. Zij werd nu door den Souvereinen Vorst hersteld, zooals zij volgens de Wet van 29 December 1809 het laatst was herzien. Men dient bij dat punt niet te

deed hij tegelijk een beroep op hunne beurzen. ?Gedwongen leeningen voegden niet aan een volk, dat zijn eigene belangen vrijwillig op zich had genomen". Door vrijwillige bijdragen moest de schatkist worden gevuld. De bron vloeide echter niet ruim genoeg om daarmede de behoefte te kunnen dekken659). Evenmin kon aan het oogmerk voldoen, dat de ingezetenen bij besluit van 18 December 1813 (Staatsblad no. 1

jzende de belastingen in 1814 te heffen. Bij dit besluit ging de Souvereine Vorst een stap verder in de richting van de afschaffing der Fransche belastingen en de vervanging daarvan door belastingen volgens het stelsel van Gogel. De zoogenaamde vereenigde rechten maakten plaats voor de accijnzen, op het oogenblik van de inlijving bestaande. Zout, gedistilleerd en wijn werden weder volgens de Hollandsche wetgeving belast; de accijnzen op turf, zeep en gemaal, in het Fransche stelsel niet bekend, traden weder uit het niet te voorschijn. De domaniale, provinciale en watertollen traden in de plaats der droits de navigation, eveneens een der vereenigde rechten

ersoneele en patentbelasting, benevens de rechten op den waarborg662) aan de Fransche wetgeving onderworpen, terwijl ook de zegel-, regist

nige vonken van welvaart op te wekken uit fabrieken, die om verbod of bezwaar van invoer van vreemde goederen verzochten. De vergunningen toen verleend en op de wijze van den tijd verleend, d. i. met drift en zonder vooruitzicht, bleken thans, bij den herrezen koophandel, zeer nadeelig te zijn. De belemmeringen aan den algemeenen handel toegebracht, strekten veel meer tot verachtering der nationale welvaart, dan de flauwe opbeuring van eenige fabrieken er goed aan doen kon." Dit was dan ook de reden dat men niet staan bleef bij de in December 1813 weder ingevoerde Convooien en Licenten, zooals die volgens de wet van 1809 geheven werden. De zucht ?om den herlevenden koophandel te begunstigen", leidde er toe om na de invoering der Grondwet van 1814 en dus nu in overleg met de Staten-Generaal bij de wet van 25 Juni 1814 (Staatsblad no. 70) het tarief in vele opzichten te verlagen. Er was echter iets anders wat bij de Convooien en Li

orzien, een leger op de been te brengen en een ruim materieel aan te schaffen waren, begreep de natie, dat er ook geduchte oorlogslasten tot bescherming der onafhankelijkheid moesten gedragen worden". In den loop van het jaar 1814 was echter aan den oorlog een einde gekomen en mocht men zich vleien, dat een toestand van vrede ons voortaan beschoren zoude zijn. Zoo kon men dan ook voor het jaar 1815 op vermindering van belasting bedacht zijn. Bij de wet 1 December 1814 (Staatsblad no. 109) werd niet alleen de premie

hier te lande in 1805 en 1806 of vroeger was ingevoerd. Het waren alzoo nog alleen de grondbelasting, de belasting op den

dat, had de inlijving geene plaats gevonden, het Staatsbankroet toch had moeten worden uitgesproken. Het bestond feitelijk reeds lang. Men is er echter dankbaar voor, dat het noodlot den Keizer en niet een onzer eigen vorsten tot die uitspraak dwong667). Men keurt het echter af, dat toen de Keizer Holland met zijne lusten opnam in het groote Rijk, hij ook niet de lasten, d. i. de volle rente voor Frankrijks rekening nam668). Doch dat hij dit niet gedaan had, ook daarvoor mocht de Souvereine Vorst hem dankbaar zijn. Immers zoo tijdens de Fransche heerschappij de volle rente betaald was, zoude de financieele toestand bij onze herleving veel moeielijker voor den Souvereinen Vorst zijn geweest. Dan had deze moeten voortgaan òf die volle rente te betalen, wat onmogelijk was, òf zelf een soortgelijken maatregel als dien van Napoleon moeten nemen, en dus zijne regeering met een staatsbankroet moeten inwijden669). De tierceering van Napoleon stelde hem nu echter in de gelegenheid, of, om zonder ergernis te verwekken, het eenmaal bestaande te eerbiedigen, of, indien hij, ook maar voor een gedeelte, op dien harden maatregel terugkwam, als hersteller van onrecht op te treden. W

loop van hoogstens 290 jaren zoude dan de uitgestelde schuld zijn verdwenen en alleen de werkelijke schuld tot dat bedrag overblijven. Het is hier de plaats niet, over de uitkomsten van dien maatregel te spreken; alleen zij herinnerd, dat, terwijl onder de regeering van Willem I er voortdurend nieuwe schuld werd aangegaan, van de uitgestelde schuld eene grootere hoeveelheid vernietigd werd, dan waartoe men volgens de wet van 1814 verplicht was, zoodat, toen men in 1841 zich genoodzaakt zag op den maatregel van 1814 terug te komen, en men de houders der uitgestelde schuld noodzaakte zich met dadelijke betaling van ?de innerlijke waarde" tevreden te stellen, er van die schuld niet meer dan een kapitaal van 893 millioen in wezen was, waarvan de aflossing den Staat op 71 millioen te staan kwam671). ?Ho

Zoo trachtte dan ook het hierboven vermelde besluit van 6 Dec. 1813 (Staatsblad no. 6), hetwelk de ingezetenen uitnoodigde tot het geven van bijdragen, door de oproeping van vrijwilligers in de behoefte te voorzien. Maar die bron vloeide te schaars om eene gewapende macht samen te stellen, in staat om het grondgebied te bevrijden. Men ziet dan ook reeds veertien dagen later den Souvereinen Vorst de toevlucht nemen tot het opleggen van dwang. Bij een Reglement van 20 December 1813 (Staatsblad no. 14) werd een algemeene volkswapening ingevoerd. Alle weerbare mannen van 17–50 jaren zouden den landstorm uitmaken, die bestemd was om naastbijgelegen vestingen te bezetten, en om de n

s, kwam Repelaer in de zitting van 11 Februari 1814 met het voorstel voor den dag, een of meer artikelen omtrent de landmilitie en de landmacht vast te stellen674). Met R?ell belast die artikelen te ontwerpen, werd het Hoofdstuk over d

ndmacht, door werving van inboorlingen of vreemdelingen te verkrijgen, dan wordt het duidelijk, dat men dien last zoo weinig mogelijk drukkend wenschte te maken. Eerst als aanvulling komt de militie en de schutterij (art. 123–126). De militie, door loting samengesteld uit de ingezetenen van 18–22 jaren, die vijf jaar zullen dienen en in den regel 1 maand 's jaars in den wapenhandel geoefend worden, behoudens het recht van den Souvereinen Vorst om ? van het geheele getal te doen samenblijven, en om in buitengewone omstandigheden dit te doen met de geheele militi

itserland gericht. De Nassausche erflanden, in 1813 weder in 't bezit van den Souvereinen Vorst gekomen, leverden 2000 man; het door den anderen tak bezeten Nassau 3000; eenige Zwitsersche kantons 8000. De belangen der soldaten werden door hunne overheid in zoover niet uit het oog verloren

e landmilitie van 1813. Het land verdeeld in districten van 100.000 zielen: op elk district een bataillon infanterie en eene afdeeling artillerie, te zamen 1000 man. Dit getal te verkrijgen allereerst door vrijwilligers en daarna door loting uit de ongehuwde ingezetenen van 18 tot 22 jaren. Zij, die niet vrijgeloot waren, hadden, zoo zij zelven niet wilden dienen, het recht, òf hun nummer met dat van een vrijgelote te verwisselen, òf een plaatsvervanger te stellen. Verboden werd het zenden van de militie naar de koloni?n, en voor het zenden daarvan buite

tellen uit de ingezetenen, die den vollen ouderdom van 18 jaren zouden hebben bereikt en het 51ste nog niet waren ingetreden. In tijd van vrede strekten de dienstdoende tot behoud der inwendige rust, en in tijd van oorlog gezamenlijk met de rustende tot verdediging van he

Fransche instellingen door nationale vervangen. Ook nog ten opzichte van een hiertoe

sprak van zelf; dat zij voldoende waren, was ook niet te ontkennen; men zou dus verwacht hebben, dat men zich voorloopig met het Fransche militaire strafrecht zoude hebben beholpen. Het schijnt echter, dat, evenals men de wetten op de conscriptie als vervallen beschouwd had, ditzelfde ook het geval is geweest met het militaire strafrecht. Dergelijke ongeregelde toestand kon niet blijven. Men zou hebben gevangenen, gearresteerden, zonder wetboek, zonder rechter. Van hier dat reeds bij besluit van 30 December 1813 (Staatsblad no. 19), voor zoover de qualificatie van misdaden en strafbepalingen aanging, weder ingevoerd werd het Reglement van krijgstucht of Crimineel Wetboek voor de Militie van den Staat van 26 Juni 1799. Met de marine zou men zich intusschen zonder wettelijke r

der nieuwe regeling geene aanleiding tot bezwaar opleveren. Waarin zat het bezwaar dan? In de vraag, of krijgstucht kon gehandhaafd worden zonder lichamelijke tuchtiging; iets, wat door velen werd betwijfeld. Bij de Marine meende men vrij algemeen het kielhalen en laarzen, het uit de ra vallen en laarzen, het slaan met handdaggen niet te kunnen missen. Zij kregen dan ook hunne plaats in het Crimineel Wetboek voor de zeemacht (art. 22). Ten opzichte van de Armee had echter Koning Lodewijk de stokslagen en de slagen met de sabel afgeschaft683). Overeenkomstig de ontwerpen van Koning Lodewijk en met toestemming van den Souvereinen Vorst had men dan ook in de Commissie deze straffen bij de Armee weggelaten. De Erfprins, wiens militaire ondervinding gewicht in de schaal moest leggen en die dit middel bij het Engelsche leger had zien werken, vreesde dat de discipline zonder die tuchtmiddelen niet kon worden gehandhaafd. Eveneens de Raad van State, in wiens handen de ontwerpen om advies waren gest

1814 tevens uitvoering was gegeven aan art. 115 van de Grondwet,

binnen één jaar na de invoering der Grondwet opnieuw geregeld, in har

de gewone maatschappij heeft behoefte aan wetgeving en rechtspraak. Dit onderwerp,

en overtredingen niet kende, zou men de Fransche Instruction Criminelle niet hebben kunnen laten bestaan naast dat Crimineel Wetboek. Hetzelfde was het geval met de Rechterlijke Organisatie, tusschen welke en de Wetboeken een nauw verband bestond; ook die van koning Lodewijk, hoewel nimmer ingevoerd, had dan moeten in werking treden. Het was dus zeer verklaarbaar, dat, welk eene innige betrekking er ook geacht worde te bestaan tusschen het rechtswezen en den nationalen geest, de Fransche wetgeving bleef voortbestaan, althans tot punt van uitgang werd genomen. Want geheel ongewijzigd bleef zij niet. Het beroep op het Hof van Cassatie te Parijs vervallende, bleef het Hooggerechtshof in den Haag het hoogste rechterlijk collegie hier te lande. Het besluit van 11 December 1813 (Staatsblad no. 10) maakte van dit Hooggerechtshof het eenig collegie van hooger beroep voor het geheele land; het beroep in cassatie verviel dus, behoudens dat bij de berechting van misdaden dit Hof ongeveer dezelfde taak te vervullen kreeg, die vroeger rustte op de Cour de Cassation te Parijs (art. 19, 20, 26). Soortgelijke regeling-benevens eenige overgangsbepalingen-was niet te vermijden. Men ging echter verder. Bij datzelfde besluit toch werd de jury afgeschaft; de Hoven van assises, bestaande uit leden der rechtbank en uit een lid van het Hooggerechtshof, zouden voortaan niet alleen over de toepassing der wet, maar ook over schuld of onschuld uitspraak doen (art. 16). Dat men nu, zonder eenige ontevredenheid te wekken, de jury kon ter zijde zetten, is n

kenden de doodstraf. Dat nu de Fransche guillotine weder vervangen werd door de strop en het zwaard, deed minder af: het was eene kwestie van slagerstechniek. Waarom echter niet de strop alleen? Zij werd voor sommige gevallen te schandelijk gehouden; in die gevallen trad-volgens oud gebruik-het onthalzen daarvoor in de plaats (art. 5

afschaffing dier straf, wat, evenals met het brandmerk, bij de wet van 29 Juni 1854 plaats vond, te gemoet zagen. Alleen voor de geeseling hadden, meenden zij, de boosdoeners een heilzamen schrik. Onschuldiger was zeker de nu ook weder ingevoerde straf van het zwaaien van he

Code pénal, van nog grooter gewicht in dit opzicht was de bevoegdheid den rechter gegeven, om ook bij misdaden de straf beneden het vastgestelde minimum van 5 jaren, op grond van het bestaan van verzachtende omstandigheden, te bepalen. In zoover een terugkeer tot de beginselen van het Crimineel Wetboek, hetwelk alleen een maximum-geen minimum-v

de Grondwet van 1814 eene nieuwe wetgeving beloofd (hoofdstuk III, van de Justitie, art. 100). De Grondwet gaf bovendien eenige aanwijzingen betrekkelijk de inrichting der Rechterlijke Macht. Niettegenstaande de man, die aan het hoofd der Justitie stond, en die als eerste president van het Hof in den Haag de Fransche organisatie in de praktijk had zien werken, verklaard had, dat de justiti

eds den 18den April 1814 eene Commissie benoemde tot het ontwerpen eener nationale Wetgeving, met Kemper aan het hoofd, zoo bleef eerst door de vereeniging met Belgi?, later door het verschil van gevoelen tusschen Noord en

e weldaden der revolutie, werd vooral wat het jachtrecht betreft nader uitgewerkt door de in overleg met de Staten-Generaal vastgestelde wet van 11 Juli 1814 (Staatsblad no. 79) op het stuk der jacht en visscherij. Een ieder, die zich het jachtgebied niet had voorbehouden en dit niet had laten registreeren, moest gedoogen, dat op zijn grond de jacht door derden werd uitgeoefend, ook dan wanneer een heerlijk jachtrecht op dien grond niet kleefde. Eerst na de

worden toegestaan694). Dit rapport was echter niet zonder tegenspraak gebleven. Men wees op het belang van den landbouw en op de beginselen der Fransche wetgeving die het tegendeel vereischten695). Napoleon hakte bij zijn decreet van 22 Januari 1813 den knoop door en regelde de afkoopbaarheid der tienden. Dit besluit, zeide in lateren tijd een onzer rechtsgeleerden696), behoorde tot de belangrijkste en voortreffelijkste verordeningen onder Napoleons bestuur uitgevaardigd. Daar het eene regeling betrof betrekkelijk het burgerlijk recht, hetwelk volgens art. 100 der Grondwet bij de wet moest worden vastgesteld,

nootschappen gelijke bescherming blijven verleend, het scheen toch tot de roeping van den Staat te behooren, op de belijders der onderscheidene Christelijke Genootschappen een zachten dwang uit te oefenen in 't belang van het vieren van den openbaren eeredienst. Had men vroeger in vele opzichten Frankrijk als voorbeeld gevolgd, men deed het ook thans weder; echter nu in tegenovergestelde richting. Reeds bij ordonnance de police van 7 Juni 1814698) werden in Frankrijk bepalingen gemaakt, ten einde de viering van den Zondag enz. te bevorderen. Eveneens had dit de Souvereine Vorst voor Belgi? gedaan. Den 1sten October 1814 had hij zoodanig besluit genomen-zooals de aanhef luidde-?tot herstel van de zedelijkheid en de openbare orde". Zoo kon men verwachten, dat ook hier te lande iets dergelijks zoude plaatsvinden. Er bestond daarvoor nog deze bijzondere reden, dat na de verdrijving der Franschen reeds in onderscheidene provinci?n en steden dergelijke verordeningen waren vastgesteld, zoodat het wenschelijk was, deze door ééne algemeene regeling te vervangen. Zoo kwam dan ook zonder tegenstand

dispensatie te verleenen, het tweede was een onverbiddelijke regel. De bedoeling was duidelijk: èn door belemmering van den arbeid, èn door het niet toelaten van eenige openbare uitspanning, zoude men de ingezetenen nopen ter kerke te gaan. Het valt mij bezwaarlijk op deze wet als op een gelukkig voortbrengsel van wetgeving te wijzen; alleen moet men erkennen, dat

hetgeen toen ter tijd geschied is, laten gaan? Of zijn er andere onderwerpen, tot du

scheurd hadden bevonden. Op dit stuk alzoo-zoo verwaarloosd onder de Republiek-bleef men de vruchten van de omwenteling plukken. Zooals de minister R?ell het in zijn verslag van 7 November 1814 uitdrukte: ?men wilde de nagedachtenis der voorvaderen niet beleedigen, maar terwijl men op hunne wijsheid staarde, mocht men voor alle nieuw licht het oog niet sluiten, maar moest men daar waar verbetering te vinden was, verbetering zoeken"700). Het openbaar onderwijs bleef alzoo een onderwerp van overheidszorg, bleef onttrokken aan den invloed der kerk. H

gen, Franeker en Harderwijk. De Fransche inlijving maakte van Leiden en Groningen faculteitsscholen, van Utrecht eene école secondaire, alle ondergeschikt aan het alles centraliseerende lichaam van Onderwijs: l' Université. Franeker en Harderwijk werden opgeheven. Deze Fransche inrichting kon niet blijven. Evenmin was het met het beginsel van staatseenheid te rijmen, de vroegere provinciale inrichtingen weder in 't leven te

el geweerd werden; het was bovendien een blok aan het been voor hen, met wie dit niet het geval was. Zij moesten zich in allerlei bochten wringen, om de ketterjacht van predikanten en kerkeraden te ontkomen. Dat zij, die daarvoor te zelfstandig waren, dit met het verlies van hun ambt moesten boeten, bewijst nog de afzetting van den Groningschen hoogleeraar in de rechten, Frederik Adolf van der Marck, in 1773. Deze slavernij der wetenschap was met de beginselen der revolutie, met de scheiding van Kerk en Staat in strijd. De vrijheid der professoren was alzoo aan de nieuwe beginselen te danken702), en nu mogen wij er dankbaar voor zijn, dat ook de nieuwe regeling volgens het besluit van 2 Augustus 1815 in waarheid gaf eene vr

toegevendheid der regenten, dan van de wetgeving; de censuur immers bestond ook hier te lande. Door de Staatsregeling van 1798 (Inl. art. 16) en die van 1801 (art. 3) werd zij veroordeeld. Dit bleef echter meer op het papier uitgesproken, dan dat het in de werkelijkheid veel gaf. Met de inlijving daarenboven werd de toestand nog veel erger dan hij ooit te voren gewe

r op wijzen, dat het stellen van het repressieve toezicht in de plaats van de censuur geen Nederlandsch denkbeeld was, maar dat het te danken was aan de beginselen, in de 18de eeuw verkondigd. Dit alles neemt echt

voorliefde voor het oude, toch het woord liberaal als 't ware vanzelf op de lippen kwa

een uitvloeisel van 's mans liberale denkwijze. Zoo meent ook Falck èn Hogendorp èn den Souvereinen Vorst niet beter te kunnen prijzen, dan door te wijzen op hun liberalisme. ?Hogendorp is de liberaliteit zelve", s

een ik, den spijker op den kop, wanneer men onder de tegenstanders der liberalen hen rangschikt, die meenen, dat evenals naar hunne zienswijze de Vorst zijn recht ontleent aan eene bovenmenschelijke Macht, hij ook geroepen is, Gods wetten te doen eerbiedigen: de leer, die in dien tijd door Bonald en de Maistre in Frankrijk, door Bilderdijk ten onzent, later door Stahl in Duitschland verkondigd werd. Van hier, dat ook in onze dagen voor hunnen leerling Groen van Prinsterer het liberalisme de worm was, die ook na de herstelling onzer onafhankelijkhe

het menschelijk recht aan de andere zijde, kenmerkt mijns inzi

t weder een bewijs te meer, dat ook hier te lande met de Revolutie niet werd gebroken; integendeel, da

e voordracht van maatregelen tot hun intrekking en de wederinvoering van het oude tarief opgedragen712). Het was om deze wederinvoering met den Amsterdamschen handel te bespreken dat Canneman reeds den eigen avond zijn bezoek daar op den 30sten laat aankondigen713). De grondbelasting daarentegen bleef op den Franschen voet in stand, daar deze de grondeigenaars mi

ste Hollanders, alzoo in Holland de meeste renteniers zijn, en deze de bijlage moesten doen. Ik had dien dag Raad van State en was blij met fatsoen te kunnen wegblijven. In het publiek was de vleug ook niet voor dezen maatregel, en de fondsen daalden

bezwaar op de schatkist," uit de wet van Six voortvloeiende, zeer geschrokken was. Hij troost zich met ?het getal millioe

een 9 Nov. 1834 met oom Fal

rceerde schuld te erkennen, en in hoeverre het voorgeven gegrond was, dat toch de eige

ingen, weeshuizen, armengestichten enz. alle717) Hollandsche effecten bezeten hadden; dat ieder die effecten na de ti?rceering wel had moeten houden, omdat ze bijna geen waarde meer hadden. De verlegenheid om geld had dus de verpligting opgelegd om de geti?rceerde schuld te erkennen, waardoor die effecten dadelijk weder in waarde rezen en het lot der houders op staanden voet verbeterde. Wel had men vooruitgezien dat men zich in geen 80 jaren van deze ontzaglijke schuld zou kunnen ontheffen, maar de volgende geslachten mogten wel iets tot de wederverkregen onafhankelijkheid bi

end (hiervóór, bl. 341).-In het liberale Groningen van

litie, hebben reeds vóór de regeeringsaanvaarding van den S. V. bestaan, maar natuurlijk is het militieplan eerst veel later tot uitvoering gekomen, daar de invoering eener militie een uitgebreid stel van administratieve maatregelen vereischt, die uit den aard der za

Jan. 1814 wordt voor dit leger eene organisatie bepaald, op de genoemde sterkte berekend722). Natuurlijk werd die sterkte niet aanstonds bereikt: de volkselementen die voor vrijwillige dienstneming bij een staand leger in aanmerking kwamen waren reeds voor het overgroote deel door Napoleons conscriptie (waarbij plaatsvervanging toegelaten was) opgezogen, en voor zoover zij niet in den oorlog omgekomen waren, kwamen er van deze lieden in Noordduitschland, Boheme en elders wel dag voor dag vrij, maar zij waren niet in een oogwenk weder in Holland terug. Desniettemin waren er van de bij de organisatie van 9 Jan. 1814 verlangde 22 bataljons infanterie van linie voor het einde van 1813 reeds 6 compleet en 4 in formatie; van de 4 regimenten cavalerie bestonden er reeds 2723). Eind Februari wezen de sterktelijsten aan 21.415 man in t

bert Karel ter sprake728); en nauwelijks is 6 Dec. de Kabinetsraad gevormd, of Canneman wordt, bij afwezigheid van Bentinck, met het ontwerpen eener wettelijke regeling belast, die evenwel, toen zij gereed was, te draconisch voorkwam, en moest worden ?verzacht"729). Eerst het opstellen van dit stuk (een militie- en landstormregeling in 63 artikelen), vervolgens het onderzoek door Vorst en militairen, zal een

n Limburg Stirum, met de werving te Arnhem belast, schrijft 19 Jan. 1814 aan Oorlog: ?Sedert de loting een aanvang genomen heeft, staat de Werving niet alleen stil, maar de desertie neemt toe. De

De bedoeling dezer opmerking blijkt uit den inhoud van het voorstel dat hij er op volgen laat, en dat den hoofdinhoud van het reglement van 20 Dec. (landmilitie uit vrijwilligers, bij ongenoegzaam aanbod loting uit de ongehuwden van 17–45 jaar, met plaatsvervanging) in de Grondwet brengt, doch tevens bepaalt dat de 20.000 man een fixum zijn, ?voor geene vermeerdering of vermindering vatbaar dan in gevalle van vermeerdering of vermindering van territoir." De president wordt door Repelaer's opmerking niet verrast; immers hij zelf blijkt ook reeds een hoofdstuk over de defensie in petto te hebb

ijwilligers, 't zij inboorlingen of vreemden,

1o. uit vrijwilligers; 2o. uit lotelingen uit de ongehuwden van 17–45 jaar. Sterkte

jd ook schutterijen op het platteland, die dan, met de

en betreffende deze mat

Vorst stelt hi

en 4o a

jaarlijks éénmaal samen om gedurende een maand of daaromtrent geoefend te worden; en de S. V. heeft de bevoegdheid, zoo lang hij zulks noodig oordeelt ? van het geheel t

bij het begin van oorlog in den kortst mogelijken tijd op de been en disponibel zijn. Wanneer alsdan eerst tot completeering derzelve vrijwilligers opgeroepen worden, eene loting voorgenomen en rempla?anten afgewacht, kan een gedeelte des grondgebieds de rampen des oorlogs ondervinden, voor wij in staat zijn de noodige middelen te verzamelen om hetzelve te beschermen. Ik ken daartoe geen ander middel, dan in tijd van vrede eene permanente militie te hebben, even sterk als in tijd van oorlog. Gedurende eenige weken in 't jaar blijft dezelve te zamen om geoefend te wor

de vrijheid aan de stedelijke besturen wordt gelaten, om eene zekere som te besteden tot bekomen van vrijwilligers en alzoo de loting overbodig te maken. Men heeft in het vorig jaar deze premi?n gevonden door vrijwillige inschrijvingen735), en in kalme tijden is deze mesure zeker de beste om de gemoederen langzamerhand aan dezen hier te lande nieuwen maatregel te gewennen, maar in een oogenblik als dit, waarop menschen van alle standen verklaren zich vrijwillig aan te bieden, publica autoritate inschrijvi

langrijk punt der (in den Franschen Code verboden, in den Hollandschen, in navolging der stedelijke ordonnanti?n van Amsterdam, toegelaten) verz

r natuurlijk, als men de voorgeschiedenis der wetgeving van Lodewijk Napoleon nagaat. Het Crimin

geven, krachtens hetwelk het wetboek zou worden geopend met ?eene inleiding nopens het recht in het algemeen", en vervolgens in vier deelen zou zijn gesplitst, ?in welker eerste van het recht der personen, in het tweede van het recht omtrent zaken, in het derde van de rechtsmacht en rechtspleging, en in het vierde van misdaden en straffen zou gehandeld worden". Spoedig daarna werd de staatsregeling van 1798 door die van 1801 vervangen, welke het Staatsbewind belastte met de zorg, een algemeen civiel en crimineel wetboek, nadat op de daarvan gemaakte ontwerpen der considerati?n van het Hoog Nationaal Gerechtshof zouden zijn ingenomen, ten spoedigste aan het Wetgevend Lichaam ter bekrachtiging aan te bieden. Nadat opnieuw eenige jaren waren voorbijgegaan zonder dat de nog altijd bestaande en zich in leerstellige kwesti?n verdiepende commissie-Cras met haar werk gereed kwam, gaf het Staatsbewind haar bij besluit van 26 April 1803 den wensch te kennen alle

der had behooren te bevatten dan stellige wetten, en geenszins eene opgave en ontwikkeling van wijsgeerige of rechtsgeleerde grondbeginselen, bepalingen en verdeelingen, over welke in de scholen der geleerden wordt gehandeld. Wij meenen dat dit alles in een wetboek behoort vermijd te worden, zoo omdat zulks veelal de vatbaarheid van het grootste aantal menschen te bo

iek maakte in den Staatsraad grooten indruk. Den 14den en 19den Febru

et voorgesteld een crimineel wetboek te zullen schrijven, ?maar een Rechtsboek, geschreven voornamelijk voor den rechter, en in het algemeen voor alle denkende koppen; voor wijsgeer

welker uitslag nog onzeker kon geacht worden." De commissie wilde aan dit stelsel, waaraan de officieren van justitie hier te lande buitengemeen gehecht waren doch dat aanleiding had gegeven tot diep ingevreten misbruiken, vasthouden; ?de ondervinding leert," zeide zij, ?dat langs dien weg vele overtredingen geboet worden, waarover de beschuldigde, hoezeer waarlijk schuldig, bij gebrek aan bewijs wellicht niet zoude kunnen worden veroordeeld, behalve dat in sommige zaken de oplegging van straffen bij rechterlijk vonnis, hoe zacht dezelve ook zouden mogen zijn, inconvenienten na zich sleept, welke ten nutte der maatschappij beter vermijd worden." De Staatsraad, aan welken dit punt vervolgens in het bijzonder werd onderworpen, was van een gelijk gevoelen, maar de koning, die het beginsel van rechtsgelijkheid boven alles stelde en van de schromelijke misb

gevoelens te kunnen bekeeren. Hij verkreeg echter de schrapping van het afzichtelijk afschrikkingsmiddel

hen Code Pénal door eenvoud in het stelsel der vrijheidsstraffen (enkel opsluiting, geen deportatie of dwangarbeid), en ruime bevoegdheid v

king van den code Napoleon te bepalen, daar de Keizer zich reeds zeer ongeduldig had betoond dat men dezen niet eenvoudig voor Holland overnam. Het ?Wetboek Napoleon, ingerig

maken. Deze reis was er levendigheid onder de Staten-Generaal, en elk had in den mond, dat de wet zou verworpen worden. Het rapport van de commissie was tegen. Ik merkte aan den Pri

oodanige afkoopbaarstelling is het evenwel onder het Fransche bestuur niet meer gekomen," moeten worden geschrapt, en vervangen door deze andere: ?Deze afkoopbaarstelling is inde

an een algemeen reorganisatieplan van het onderwijs in al zijn geledingen opgedragen. Haar rapport (22 April 1809) is vooral merkwaardig wegens de daarin ontworpen schakel tusschen lager en hooger onderwijs. De Commissie denkt zich tusschen die beide een ?tweede of middelbaar onderwijs," dat niet enkel de voorbereiding tot het hooger onderwijs (en dus de latijnsche scholen) omvat, maar ook bestemd moet zijn ?tot vorming en opvoeding van den meer beschaafden mensch." Ten tijde dat de latijnsche scholen voor het eerst werden opgericht, zegt de commissie, ?waren de menschen, om zoo te spreken, verdeeld in twee zeer onderscheiden klassen, in die der geleerden en der ongeleerden. Deze laatsten bemoeiden zich niet om kundigheden te verkrijgen die eenige oefening v

1809 gunstig verslag uitbracht; tot wetgeving is h

n, Cuvier en No?l, luidt voor de latijnsche scholen ook zeer ongunstig, en concludeert tot hunne vervanging door middelbare scholen van he

dat van Cuvier en No?l gebruikt. Haar voorstellen tot reorganisatie d

n 2 Aug. 1815 deelt Falck, die als minister van onderw

f op de volgende meestal zonder ontwikkeling. Ministerieele aanschrijvingen, op de rapporten en voordragten van den inspecteur gegrond, vermogten weinig ten goede, want evenals de bezorging der benoodigde gelden was ook het eigentlijke beheer, het dagelijksche toezicht een plaatselijke aangelegenheid, en zelden mogt het ons gebeuren Curatoren te ontmoeten die met echte en duurzame belangstel

ofessoren bestond, zooveel zelfstandigheid te verwerven als bij de

en van hen ontslagen zijnde, schier onwillekeurig en juist omdat die wetten en inrigtingen oud waren, tot dezelve terug kwam? Ut vitent homines vitia in contraria currunt. A. G. Camper ijverde niet minder om Franeker wederom met eene hoogeschool te begiftigen dan Hofstede aangedrongen had om Drenthe als een afzonderlijke provincie behandeld te zien. Ten laatste liet hij zich met een Rijks-Athenaeum tevreden stellen. Billijkheidshalve had men begrepen voor Harderwijk niet minder te mogen doen dan voor Fr

eens benoemd, is zeker van zijn niet onaanzienlijke jaarwedde; zeker van collegie- en promotiegelden die in meer dan ééne faculteit tot een alterum tantum der jaarwedde oploopen; zeker eindelijk van na dertigjarigen dienst eene verhooging van een vierde te bekomen, van welk voorregt in geene andere loopbaan eenig voorbeeld bestaat. Het genot van zoodanige voordeelen had ten minste behooren te worden in verband gebracht met de redenen van tevredenheid die de bevoordeelden door aanhoudende vlijt en werkzaamheid aan Curatoren geven zouden. Edoch deze Curatoren zelve! Hebben zij zich genoegzaam toegelegd op het gadeslaan van den gang der studi?n, bestendig op de oordeelkundige naleving van het Reglement gewaakt, hun gezag tegen nalatige of eigenzinnige hoog

preventief toezicht, is bij mijn weten tusschen 1795 en de inlijving hier te lande niet uitgeoefend. We

mdenkend"; zelfs de bisschop van Namen heet bij hem in 1814, in tegenstelling tot de Broglie, ?braaf en liberaal"745); (in het volgende jaar teekende hij het Jugement doctrinal). Het woord beteekent bij Falck dunkt mij zooveel als ?niet blind voor de voordeelen van het nieuwe; niet doodblijvend op de oude letter." Men was dus bij ons in 1813–'14 libe

jfde grondgebied. Voor zoover in den tekst de invoering van Wetten of Decreten wordt vermeld, ziet dit alleen op de invoering in het vóór de inlijving overgebleven gro

ourra être employée concurremment avec la langue fran?aise dans les tribunaux, dans l

chichte des XIX Ja

het daarbij behoorende reglement van 15 Juni 1810. Zoo bleven ook van kracht de wetten, die niet uitdrukkelijk waren afgeschaft, of d

en Ged.

alt, bestaat in de consequente toepassing der beginselen, die Gogel heeft uitgesproken, in het

t van 21 Oc

s der Nederlandsche belast

6 December 1813 (St

7 December 1813 (

51; Sickenga, Belastingen der Repu

accaatboek, V

6 December 1813 (S

3 en in de eerste maand van 1814 ruim ? 1.200.00

aatsbla

erf, tot 5% voor grootouders en broeders en zusters, tot 7?% voor bloedverwanten in den derden graad. Volgens de wet van 22 frimaire jaar VII bedroeg het recht in de rechte lijn ?% van roerende, 1% van onroerende goederen, en in de zijli

6 December 1813 (S

jdragen

jdragen

aatsbl. no. 12, 13) en wet van

ing door de wet van 26 Mei 1870, die op het zegel door de wet van 3 October 1843. De griffierechten verdwenen bij de wet van 31 D

erlandsche Sta

gen tot het Staat

ken, Hendrik va

del der zoogenaamde kansbilletten betref

izend gulden uitgestelde schuld, benevens een nog onuitgelo

het eerst met elkander in botsing kwamen. De eerste verdedigde de wet van 1841, de and

schuldenlast gebukt ging. Het Fransche bestuur had den last door de tiercering verminderd, doch de Hollandsche eerlijkheid droeg die wijze om zich van schulden te ontdoen niet dan met moeite. Na het herstel der onafhankelijkheid wierd de algemeene wensch vereenigd met een financieelen maatregel om zich voor het oogenblik uit den geldelijken

n I, 5.-(Zie echter de a

tstaan

staan I,

tstaan

1814 en in de eerste helft van 1815 gesloten, vind

glement van krijgstucht voor het kri

g of onkundig, en pas op, het geringste, dat er gebeurt, gaan ze loopen als hazen; den eenen Commandant zondigt uit doldriftigheid, den ander uit onkunde, den derden, omdat hij nog geen genoegzame kennis met de kogels gemaakt heeft, een vierde pleegt groote verzuimen uit onagtzaamheid, enz.; dus ik zie binnen weinig tijd, als de vijand ons meer ontrust, handen vol w

het krijgsvolk te water; 3. de rechtspleging voor het krijgsvolk te water; 4. de rechtspleging

1, art. 75 Staatsr. van 1805, art. 70 Constitutie van 180

Art. 70 der Constitutie had

n der H

der Hoeve

neel wetboek voor het krijgsvolk te lande; 2. een

evaardigd tegelijk met het generaal pardon voor de deserteurs der landmacht (besluit van 25 Juni 1814, Staatsbl. no. 71). Men denkt aan het gezegde van Moorrees (hierboven bl. 347), wanneer men in den aanhef van dit besluit hoort

Bl.

tstaan

s. Het laatste was een honestius supplicium (bl. 835). Op het voorbeeld van het Crimineel Wetboek was echter ook in dit besluit de

n enkele maal de veroordeeling tot onthoofding uitgesproken, maar, naar hij

eer en zwak schepsel-wie kan er tegenwoordig zonder siddering aan denken?-onderging dan op de Groote Markt hare straf, en de talrijke toeschouwers, die bij dusdanige gelegenheid nooit ontbraken, hadden allen duidelijk opgemerkt, dat de

ervóór,

Bl.

ed. VI

Fruin's Bijdragen

ameling van Fransc

F. W. Smit over de Zon

vangen door de wet v

mit, b

Jaarboeken

tstaan

ode te onderteekenen. Curatoren overwogen den 16den Augustus 1801, dat, nu ?bij den veranderden staat van zaken is gedecreteerd de afscheiding der Kerk van den Staat", zij van oordeel waren, ?dat even hierdoor de verplichting bij het vorig Gouvernement opgel

ng in Gids 1

t ik uit den grond des harten wensch, maar nauwelijks durf hopen, dat de nieuwe wettelij

December 1813 en 24 Januari 1814. Brieven van Falck aan D. J. van

et du Congrès de Vienne, a dit, que les libéraux étaient de francs jacobins". Elders schrijft hij: ?Je me rappelle encore que ces mots (idées libérales) n'ont acquis leur grande vogue que depuis ce fameux 18 brumaire, parce qu'il semble qu'alors c'était le mot de parti pour se reconna?tre. Le but était de donner à la France un gouvernement libéral; le nom de philosophe

alck, le confident principal du

nis des Vaderl

ldaar,

ldaar,

dereen was liberaal, gelijk bij

, inl. 3e st

het Algemeen Bestuur aan Kemper en Scholten, ?is dat de douanes geheel weg

melpenninck en Koni

en Ged.

enkschri

binden met ?effecten",

er Falck's Gedenks

I, inl. 3e

d, aldaar, XXV; te Alkmaar, aldaar CLII

ldaar,

eynen in Gedenkb

Aldaa

ed. VI

egioen vermeld hi

d. V, 458; vgl

d. VII,

. en Ge

p, schrijft G. K., ?eischte vier maal zoo

k's Briev

ans Beynen, Ged

I, 440, 444;

tstaan

br. 1815 (hier

van 1813 in den Haag door ?vrijwilligers" vervan

s Gedenksch

ijdschrift voor Str

ditie terug: zie hiervóór, bl. 354.-Zie over dit besluit (van van Maanen, Philipse en va

apport verscheen bij den drukker der U

d tot leeraar (onder het oude regime hing de aanstelling alleen af van de g

schrijft

s Gedenksch

Gedenkschri

Falck's Gedenk

's Brieven

N EN VERB

. b. staat Ambon

. ? te Allies

o. ? Barier

o. ? parhaps

ndergang en Herstel", zal uitkomen on

v. b. staat

v. o. ? s

o. ? stuk;

? staatskundige;

. ? aangenomen

? den vrijheid

o. ? Schrap

vervang ze door die

v. b. staat le

weedekamerstelsel;

angebrachte

cties zijn aangeb

Bron Co

tuschen

eldrijke w

tnoot) [Niet

gaat g

oot) independa

zaak z

tleraegh's

(voetnoo

62

66 de

(voetn

oetnoot) à

ivudu?ele i

oetnoot) R

oetnoot) R

sontvangen Sc

tnoot) Ontst

voetnoot)

angistische

ontrekken

oornalijk

105 v

ideer ender p

[Niet i

aanleiden

[Niet i

(voetnoot

divudueele

ijkstellig g

voetnoot)

etnoot) [Nie

40 180

1 alhaa

145 e

preseri

8 ancun

(voetnoot

163

etnoot) [Nie

[Niet i

etnoot) [Nie

tnoot) Sourei

ntantwoording

[Niet i

[Niet i

0 invoe

tnoot) sepera

odkwartier

noot) Casterea

oetnoot) s'

noot) Governem

noot) provisio

etnoot) fort

etnoot) Onst

astleraegh

222 u

(voetno

voetnoot)

(voetnoot

(voetno

noot) provisoi

partage

27 eta

28 wit

235 2

réferable

positions d

etnoot) [Nie

4 er ni

etnoot) [Nie

Snrinam

eteekende on

6 natur

noot) d'untrai

revence

257 a

etnoot) [Nie

ezitingen

275

278

289

zoodaning

294 v

etnoot) [Nie

4 treed

[Niet i

304 t

[Niet i

hiervoo

baucoup

[Niet i

etnoot) [Nie

ot) beraaadslagi

322

322

etnoot) [Nie

2 (voet

milloen

ropvolgende d

[Niet in

tnoot) dicipl

6 22ste

nootschapen ker

4 kunen

noot) philosop

9 25 00

hiervoo

[Niet i

schescholen lat

80 zic

0 d.w z

Claim Your Bonus at the APP

Open