Over literatuur
t denken: die übrigen denken bloss über Bücher, über das von Andern Gesagte. Sie bedürfen n?mlich, um zu denken, der n?hern und st?rkern Anregung durch fremde, gegebene
penh
e met twijfelachtige geneesmiddelen op eigen lichaam experimenteeren!-mij ertoe gebracht had, de scherpte van dit wapen op mij-zelf te beproeven, vóór er mijne slachtoffers mee te kerven?... Maar ik griezelde van zooveel sadistische perversiteit en -bekeek mij eens in den spiegel. Nee, glimlachte ik met een oprechte zucht van verlichting, dat kan niet waar zijn, bij zóó'n gezicht!.... Maar wàt was het dan?... En ik ... Doch de lezer gelieve hier wel te verstaan, dat ik niet uit louter zelfoverschatting mij hier te analyseeren zit, integendeel: een algemeen belang van de allergewichtigste soort, dat der toekomstige geslachten van literatoren, noopt mij ertoe, want: indien Schopenhauer gelijk heeft-en ik twijfel daaraan niet!-dan rust op ons allen, letterkundigen van dezen tijd, de dure plicht, teneinde het meerendeel onzer literaire naneven voor verhongeren te behoeden, zooveel mogelijk te schrijven, te schrijven, te schrijven en, voor zoover we 't niet anderen doen, ons zelf te bepiekeren-want òns geschrijf over boeken, dat is een tè mágere erfenis ... dat zou worden een aftreksel van het
daar zit ik nou met verreweg het meerendeel mijner moderne mede-literatoren in glorie en rijkdom, onze boeken worden met wagenvrachten langs de straten gekrooien; elke maand ziet een nieuwe uitgaaf onzer werken; het volk verafgoodt ons-gelijk het Dickens deed in zijn tijd-; het dráágt ons, wij leven erùit, wij leven erméde-gelijk Dickens in zijn tijd-; het rukt onze werken uit de handen der boekverkoopers en loopt uren ver, om ons te lézen, te lézen-gelijk bij Dickens in zijn tijd-; daar zit ik nu, ond
n niet malsch te pakken genomen, 't Is waar, als Robbers schermt, dan schermt-ie met 'n dopje op z'n floret, maar wat doet 't ertoe: menigeen is een touche in een arena, midden duizenden toeschouwers, pijnlijker dan een snijdende, doorbo
om het reuzenwerk heensluipen, loupe in de hand, zijn opgetogenheid over détails, zoowel als zijn misprijzen-op delikaten schertstoon-van de brute ruwheid der hakkerij,
(Maar denk a
de zeer ontwikkelde schrijver het werk van een ouderen, maar veel minder vergevorderden broer o
e st
ren. Het aantal edities, thans nog in den handel, van Copperfield en Pickwick, Christmas Carol en Chimes is legio, en engelsche uitgevers zijn onverdacht praktische menschen, zij bestendigen geen uitgaven, waar geen gang in zit. En wat betreft de meening dat de koopers dezer uitgaven vooral onder de "meer eenvoudigen van hart" -en dan ook zeker wel "kleineren van beurs"-moeten worden gezocht, vanwaar dan, vraag ik, al die, telkens opnieuw ve
dubbel en dwa
buiten zijn getreden in den dag, blijken de wondere vogels gestorven. De onnoozelen wisten niet dat de ware blauwe vogel, die ook onder 't zonlicht leven kan, zich schuil hield, onvindbaar, onder de millioenen anderen.... O lezers, sterven ook zoo niet onze blauwe vogels-die van de méésten onzer, moderne kunstenaars-die we zagen zweven, die we hoorden zingen in den schemernacht onzer ziel, zoodra we hen, toch omkoesterd met duizend zorgen, naar buiten brengen, naar den dag der menschen-maatsc
kt niet alleen,
chitterende schoonheden worden aangeduid in een ontzaglijk oeuvre, dat met eerbied wordt genoemd. En
lat
n zoovele schoonheden in dit oude werk. Een nuttig boekje daarom, het zijne. Want het is goed te leeren onderscheiden,
gante bewegingen van Robber's floret beschouwend, zoo langzamerhand de overbodig geworden gevederde pijlen weggeworpen, waarmede ik, als een ongetwijfeld
door het wrekend Noodlot met dit ééne uit zijne honderdtallen kritische opstellen naar de boekpers geduwd, en terwijl hij niets kwaads vermoedend, genoeglijk de bladzijden zich tot een boek zag stapelen, grijnsde het Noodlot achter zijn rug en over zijn hoofd heen tot ons, zijn recensenten: "Vraag hem nou ereis, of dat nu op minachting van al zijn an
rn-leven, bij het wàre, blijde leven.... Hij gaf zijn zièl, hij heeft recht op de uwe.... En wat tot de ziel is geraakt, dat weifelt niet meer, dat is fel, dat is sterk.... Hij heeft recht op uw zielsweerzin, op uw zielsliefde.... De kleine afkeertjes en genegenheidjes van uw gevoelig verstand en uw verstandig gevoel zijn véél te klein voor hem.... Kunt gij met geen andere dan deze tot hem treden, om uws zelfs wil, ga dan niet.... En hiermede ben ik meteen tot mijn gewichtigste bedenking tegen 's heeren Coenens werk genaderd: dat het bij al zijn groote deugden en geringe fouten, twee enorme tekortkomingen heeft. Doch tekortkomingen zijn niet ontleedbaar, maar meetbaar. Straks beschik ik over den maatstaf, daartoe noodig. Nu eerst de deugden etc. Daar hebt ge dan onmiddellijk de voortreffelijke Inleiding, waarin de schrijver den kultuurstroom van middeleeuwen, renaissance en laat-renaissance volgend en ten slotte in het Engeland van het begin der negentiende eeuw belandend, historisch de Dickens-figuur, zijn wording en zijn tijd verklaart. In dat hoofdstuk treffen wij ook dat uitstekend-ontledend stukje over het wezen der "Wel
itterend slaagden, die met hartstochtelijken trots en hardheid hun medemenschen bejegenden, maar soms in eens omsloegen in het weekste meegevoel, die in 't algemeen de wereld door een vergrootglas beschouwden en het nucht
effelijke bladzijden op die over de romantiek met het diep begrip van wat haar oorsprong vooral in dien tijd was: Verlangen naar "zelfvergetelheid en eenheidsvoelen." Voorts dat stukje over de blague en den esprit, waarin deze in hun droge en hoog
n. Men had de zeer Engelsche ondeugden van Zelfzucht, Hoogmoed en Huichelarij en de algemeene van Gierigheid, Haat, Nijd, Wankelmoedigheid, Lichtzinnigheid, enz. Men had ook hun c
erlijk-meest een zéér goed geobserveerd en realistisch uiterlijk-van menschen." Deze verklaring acht ik erna
en, als antieke maskers, of wel zij veranderen naar de behoefte de
htig en ruim-geestelijk uit den hoek komt en het opneemt voor de groot-epische vertellers als "Balzac en Dickens" tegen degenen, die hen verwijten, dat zij niet nauwgezet hun taal verzorgd hebben. In het hoofdstuk Dickens' Ontwikkeling en latere Romans is vooral interessant het aangeven der tegenstelling tusschen de kunst der Natural
euren. Ik weet geen anderen schrijver, die dit zoo sterk heeft gekund en bewezen, dat voor het Realisme de realiteit zelve vol
eer door ontwikkelden gelezen wordt, dan brengen ons zoowel de zeer mooie wijsgeerig- psychologische beschouwing over het zich aanpassen van het kind, terwijl het opgroeit, aan de omringende wereld en over zijn geheelen ontwikkelingsgang wier eindpunt slechts de allergrootsten bereiken: dat hun Ik de wereld omsluit-als het verheerlijkende slotwoord, den wensch naar de lippen, dat het gevoel van den schrijver instede van bij het einde, reeds aan het begin van zijn werk op dit hoogtepunt gestaan hadde. Zijn boek zou er voornamer karakter door verkregen hebben. En hier raken wij wat ik de twee enorme tekortkomingen van dit werk noemde. Maar tevens herinner ik
hnical concretion of feeling and perception, tends to reconcile the
ersonal emotion"? En
rt a time, unhaunted by any definite practical thought or impulse-to that extent and for that moment it has stolen me awa
wetenschap ge maar wilt te doen begrijpen, tot het vertolken van het hooger gevoelsbegrip van kunst zijn zij waardeloos. Want evenals diamant slechts door diamant zóó gepolijst kan worden, dat zij een open, schitterend zonnetje wordt, zoo kan kunst slechts door kunst verklaard worden. Schrijf twintigduizend betoogende woorden en, zoo ge 't 'n beetje populair doet hebt ge alle kans dat de lezer U een genotlijk, een hoog te waardeeren schrijver zal vinden, maar-onderzoek eens wat hij heeft gewonnen door die lectuur.... Gij werktet met uw verstand en uw verstandelijk g
ens is-precies wat de titel het zegt te zijn. Ik zal alleen het eerste bespreken en wat het tweede betreft mij er toe beperken, u de lezing ten zeerste aan te bevelen. Maar ge moet wel weten, lezer, dat ik mij op zeer pijnlijke wijze bewust ben, dezen grooten kunstenaar-kritikus, ook met die bespreking, in dit kort bestek, geen recht te kunnen doen: bij elk citaat, ik weet het, za
van den eerste-het denken van den Hollandschen criticus denken blijft en dat van den Engelschen bijna overal zich plastisch ver-beeldt, d.i. kunst wordt. Ziehier eerst és are equal, because the only value in any of
eens vergelijke
everen dan hun (zijn ouders) ten deel gevallen was.... Toen viel de slag van het bankroet, werd vader Dickens in de Marshalsea gegi
Ches
s a child of good position just about to enter on a life of good luck. He thought his home and family a very good spring-board or jumping-off place from which to fling himself to the
en het tweede deel van Pickwick oneindig beter dan het ee
en alleen het leven interesseert en den gegriefden mensch, die een van de sc
n diep, máár ver-beeldt
kwick Club to scoff, and
kens' fabelachtige p
e, en zich gerechtigd mee te beslissen over het lot der boekpersonen, omdat die schepsels nu ook voor
ring, die ook wij-zelf ons konden geven of hebben gegeven. Maar hoeveel wijder, hoeveel dieper is d
days when Dickens' work was coming out in serial, people talked as if real
t over den huiselijken haard
ode haard-vuur, dat voor de Engelschen het gansche familiale leven schijnt te symboliseeren
ve van den Hollander, ge wordt weer klaar wakker en wrijft u genoeg
y with the entravagance of the poor; with what may be called the temporary wealth of the poor. It has the sentiment of the hearth, that is the sentiment of the
als "tegelijk grappig en eventjes beeldend" gewaardeerd, geeft
in wild meadows; we have lit eternal watchfires against her return. We have made a new cosmos, and as a consequence our own sun and stars. And as a consequence also, and most justly, we have made our own darkne
lezen. Doch tegen al diegenen, waaronder ook Coenen, die beweren, dat Dickens' werken weinig of niets met de weergave van het werkelijke leven
e as it is lived. The life a man knows best is exactly the life he finds most full of fierce certainties and battles between good and ill-his own. O yes, the
wijderd is als een nachtuil van zonnedienst. Maar men zou jegens beiden onrechtvaardig zijn, indien men in Chesterton's gezelschap, zich niet het il a les défauts de ses qualités te binnen bracht, en achter Coenen's rug zich niet een bescheiden maar veelbeteekenend knipoogje veroorloofde tegen het beroemde meisje, dat zoo deugdzaam was omdat ze
ns het reeds behandelde Robbers-opstel, Cornelis Veth in een artikel De oudste prenten voor Dickens gelegenheid vindt de aardige opmerking te plaatsen, dat Dickens van lijfstr
e femelaar Pecksniff, geveld door den man, dien hij in zijn zak dacht te hebben, bezeert zich fe
vervolgd zal worden.-Verder laat ik, trots alle beloften, dezen keer de mij ter hand gekomen tijdschriften, voor zoover z
ebr.
OVER L