Over literatuur
olst's
critisch b
s, èn voortgestuwd en bestraald door zijn Scheppend Vermogen, dan is het werk kunst. Uit zij zich daarentegen bestreden en weerstreefd door het lager bewustzijn, dat iets anders dan haar voor de subjectieve waarheid wilde doen doorgaan, dan is dat werk niet alleen geen kunst, maar 't is ook een vervalsching. Maar evenzeer geen kunst is zulk werk, of dat gedeelte van een werk, waarin het lager bewustzijn, volkomen te goeder trouw, en juist om de subjectieve waarheid, naar het meent beter te verwoorden, die uiting verminkt en veronecht. Doch zoo eenvoudig als dit alles nu in theorie er uit ziet en zoo simpel 't zich zeggen
ere subjectieve waarheid in kunst te herscheppen. (Bijvoorbeeld: een lyricus, die van eene in hem leven
de voorstellingen enz. aan dat dogma of stelsel verbonden, ge?igend zijn, d
ardoor de door- en uitvloeiing der inspiratie te zeer bem
vervallen, indien er geen afdoend middel bestond, zich daartoe de gelegenheid te benemen. Want het is niet te ontkennen, dat een kunstwerk van critischen aard daar veel meer aanleiding toe geeft dan een ander: van en betreffende de bijzondere menschelijkheid eener in bijv. een roman geheelde figuur, heeft de criticus allicht geen vast-omlijnde apriorische voorstelling of oordeel, hij toetst daarom zonder vooringenomenheid het beeld-in-'t-boek aan des kunstenaars subjectieve visie, en zoo hem dan het een 't ander blijkt te dekken, d.i. zoo hem de noodwendigheid in de beelding blijkt, noemt hij 't beeld goed en kunst. Maar van den aard en de waarde van een werk dat, of eener historische figuur, die in een kunstwerk van critischen aard wordt voorgesteld, hebben de meeste beoordeelaars wel degelijk eene apriorische opvatting, voor welke zij vaak niet kunnen nalaten te strijden. En dikwijls liggen hieraan de nobelste sentimenten ten grondslag, zooals de groote liefde voor een figuur, die zij onjuist beoordeeld achten, maar waar die sentimenten toch in die sfeer misplaatst zijn, veroorzaken zij somtijds zeer ignobele gevolgen. Het is daarom wenschelijk, dat een kunstcriticus indachtig aan het feit, dat hij een-meest zeer impulsief-mensch is, zich-zelf de gelegenheid beneme, zich al te klein-menschelijk te gedragen. En hieraan is het mede toe te schrijven, dat ik, nu ik ook Mevr. Holst's Rousseau in deze studie zal behandelen, mijn taak in twee scherp-gescheiden deelen zal spl
nacht of dag der kunstenaarsziel mogen over het werk heerschen, niet meer sluiten zal: Een avondplein in Genève. Bij het uitschietend en weer krimpend tooverlicht van rood-gouden flambouwen, hebben de burgerwachten van het vrij en democratisch gemeenebest hun gemeenschappelijk avondmaal genoten. Een rijke vreugd rijst hoog in de harten, de vreugd van als broeders samen te zijn; vrouwen en kinderen komen hun deel van het feestgeluk halen en mengen zich onder de groepen. ... Er wordt een reidans gedanst en liederen gezongen ... O, de beschrijving van dit tafereel is in haar soberte zóó voortreffelijk; de psychische onde
de slapen, en waar veel flonkerende kostbaarheden al geborgen staan in herinnerings-schrijn, om straks-o toch luttele vergaarde schatten van dit aardsche leven!-te worden meegevoerd naar dat eeuwig leven, waarnaar hij smacht.-Want wèl ter dege behoort men, om naar àlle zijden rechtvaardig te zijn, de relatieve waarde der dingen niet uit 't oog te verliezen. "Wanneer zij Rousseau's jeugd herdenkt, wordt dit verhaal een gedicht onder hare handen," las ik in De Ploeg![30] Wel waarlijk, dat staat er, alsof Mevr. Holst uit een of andere oude, bestoven en droge kroniek-zooals bijv. Shakespeare voor zijn drama's!-de stof had opgediept en daaromheen, daaruit haar schoonen droom, haar gedicht had geschapen, terwijl de waarheid is: dat zij wel hier en daar ook eigen doorvoeling heeft gegeven, maar overigens en grootendeels een van de schoonste en innigste gedichten der wereld, slechts "van verre volgend" en het zeer verzwakkend, heeft nagedicht en dit-een tweede oorzaak dier verzwakking naast het verschil in genialiteit tusschen haar en Rousseau-door de compositorische eischen van eigen werk gedwongen, hevig besnoeid heeft, waardoor dan ook helaas oneindig veel van het in 't oorspronkelijke po?em aanwezige schoone, bevallige en beteekenisvolle is verdwenen, zonder dat opmerkelijke, nieuwe, door haar geschapen aesthetische waarden, in dit gedeelte eenige noemenswaardige vergoeding bieden voor dat gemis. Neen, de groote oorspronkelijk-scheppende kracht straalt dan ook eerst op in het werk, als
Deze heeft dan een tweeledige oorzaak: een algemeen-menschelijke èn een artistieke. De eerste is: dat het doorvoelen, zij het slechts tot op zekere diepte, van de eenheid van dat wat men tot dan verschillend of tegenstrijdig heeft geloofd, het hoogste geluk is, dat een mensch, die op dien naam aanspraak maken mag, gebeuren kan. Want het hart van zulk een mensch haakt en verlangt naar eenheid, hij voelt het veroveren van het bewustzijn, dat alles en allen in diepste wezen één zijn als zijn hoogste levenstaak, en telkens als hij dus-om 't zoo eens te zeggen:-een stukje van dit bewustzijn heeft veroverd, voelt hij ook bevrediging en geluk. De tweede is: dat wij de beweging van het Scheppend Vermogen bewonderen, toen het dit een-zijn van het verschillende of tegenstrijdige uitbeeldde. Het zal den lezer uit deze beschouwing duidelijk zijn, dat het dus van het hoogste gewicht voor die zoo rijk genot schenkende eigenschappen van een "beeld" is, dat het niet rhetorisch en geen reminiscentie is. Kent immers de lezer het reeds van vroeger, of voelt hij in de verwoording, dat het niet oorspronkelijk is, dan kan, in 't eerste geval, zijn bewustzijn van de eenheid der dingen nù niet meer dáárdoor verrijkt worden, en, in beide gevallen, kan hij dááraan het Scheppend Vermogen in dien auteur niet bewonderen. Hij weet immers of voelt dat deze zich dit "beeld" slechts bewust of onbewust hede grauwe steenen der woorden, zij slingeren zich tusschen hen." Even te voren zegt zij: "Men voelt den gloed wel, maar de vlam brandt achter een muur," 't
de uiterlijke en innerlijke menschen ontdekt." Wilt ge een voorbeeld van het eerste zoowel als het laatste? Gun u-zelf dan het genot van haar diepe en meester
innering wrang in zijn mond en spijt om alles wat hij dit ééne ter wille verzuimde, doet zijn hart samentrekken; hij treurt: hem is alsof hij de kostbare wateren der jeugd verspilde. Wie andere sterren volgend als Venus' zilveren ster, uit eerzucht dade
zijn smartelijk "IJdelheid der ijdelheden" als een weeroep over menschheid kreunen deed, zóó, dat zij he
el had weg te dringen van "die man is grooter dan ik, in hem en zijn werk ligt iets diepers en teederders, dat mij vreemd is"-terwijl Rousseau daarentegen Voltaire wèl zijn roem en invloed benijdde, maar in zijn diepste we
anders begaafd, maar in zijn sfeer toch ook heel groot en edel kunstenaar, die zelf in het bewustzijn van zijn zielsrijkdom zijn tegenstreve
lfbeluisteringen in de Confessions en de Rêveries, een beeld te scheppen dat nagenoeg harmonieus is in zichzelven. Luistert ge slechts even naar het volgende kleine stukje, dan
hij strijden tegen een stuk van zich-zelven, tegen zijn zwakh
ór zij "de Vrouw in het Woud" werd, maar reeds alles in zich had, dat 't haar zou doen worde
an stelselmatig denken. Hij overwon dit alles. Hij, de tuchtelooze, legde zich de tucht op van onverpoosde inspanning, van omwerken en nog eens omwerken en nog eens wat hij schreef,
er zuiver datgene is w
achten waren in hem die zijn zwakheid overwonnen: de gloed van geestdrift voor zijn idealen,-met een an
n zichzelf, heeft Mevr. Holst wel gegeven in dit stukje, dat ik hoe bevrees
beseffen; gelijk dan in hen opgloeit haat tegen de verdrukkers en liefde voor de verdrukten, dat zij beven van hitte en kou, liefde en haat in eenen,-zoo was hij. En gelijk voor die dichters en droomers dan het lichtverschiet openwaait van een ander leven dan van willek
opmerkzaam te maken op het prachtig begrijpen, doorvoelen en uitbeelden van sommige invloeden, die h
este bekoorlijke vrouw, die 't lot naar zijn kluis voerde? Of was 't anders; leefde, voor hem zelf onbewust, in zijn binnenste op dat oogenblik de behoefte van den kunstenaar, door 't lich
elen van de verhouding van Scheppend V
lichaam en zijn zenuwstelsel. Toen zonk de vlam in
t zingen van de gaal is in milde lentenachten: de "Nouvelle Hélo?se." In de vlammen van dat boek zou de ziel der vrouw van dien tij
ar staan de hééle woorden! Maar zoo gij meent, dat hij dìt zelfs niet had mogen doen-welnu: het is een goed gebruik iemand dergelijke kleinigheden bij het afscheid-nemen te vergeven, en de literaire-criticus-in-deze-studie néémt hier afscheid. Eérlijk gezegd: ik meen te weten, dat hij daar blij om is. En geen wonder: gewend altijd zelfstandig te werken, ziet hij hier zijn arbeid als een bijkomstig onderdeel van een andersoortig geheel beschouwd, werkte hij hier onder toezicht en onder zekeren druk. Zoo ben ik er, bijvoorbeeld, zeker van, dat het niet zijn meening weergaf, toen ik zei, dat niet hij hier den schadelijken socialistisch-aesthetischen invloed kon aantoonen en bestrijden, omdat het geval, waarin hij dat had kunnen doen, nml.: dat door dien invloed "subjectieve waarheid en werk elkaar niet dekken," hier niet aanwezig was. Hij meende dat wel degelijk hier en daar te kunnen aantoonen. Hij geloofde zeker, dat de zeer tendentieuse lagere persoonlijkheid der schrijfster op eenige plaatsen, onwillens natuurlijk, de uiting der subjectieve waarheid door het Hooger Bewustzijn verminkt had. En hij geloofde al evenzeer demonstreerbaar, dat er subjectieve waarheid in het werk was, die het niet verder dan het la
TE
ousseau" door Dirk Cost
zwarte hol van zijn leertijd." Zie Shelley's prachtig:
aan.... Het was de fee: verbeelding." Kan
siveerin
TERIALISME IN DE