Over literatuur
olst's
che en psychologisch-bi
ewering even onjuist, als wanneer mij iemand zou zeggen, dat ik uit eerbied voor de natuur, de aard en gesteldheid van een kwalijk-riekend moeras niet zou mogen onderzoeken, dat zij zelf nochtans voortbracht en waarin zij zelf een rijke flora en fauna leven doet. Deze eerbied, zij hier entre parenthèse gezegd, schijnt mij dan ook bedenkelijk veel op een beleedigen te gelijken. Het is dan wel, of wij arme, kleine menschjes ons verbeelden, sommige daden en voortbrengselen der natuur "met den mantel der liefde te moeten b
geliefde. Waarom zouden wij op een afstand blijven van datgene, dat de Natuur ons toestond te naderen, toen zij ons de vermogens daartoe verleende? Zouden wij het beter willen weten dan Zij? Laat ons gerust zijn, waarvoor wij "eerbied" moeten hebben, dat kunnen wij niet na
rd of het vermoorden der waarheid. Hij is als die reiziger in de woestijn, die zijn metgezel doodde omdat er voor beiden niet genoeg water meer was. Niet alzoo de liefde: zij is als dat vlugvoetige, zach
hun menschelijkheid, liefde tot de waarheid. Want daar ik er op zal moeten wijzen, dat zoowel in haar critische als psychologisch-biographische beschouwingen vele het essentieele rakende dwalingen-voornamelijk onder den histori
ed die wereld met te begrijpen, dat wij, zèlf geringen, nu eenmaal nìets te vergeven, nìet te vonnissen,
st tot Mevr. Holst's meer
e vorm, hero?scher was dan het wezen van dien strijd, openbaart zich in de uitingen der revolutionnaire periode. In haar gezwollen taal, haar somtijds als valsch aandoend pathos,
jke vrijheidsidealen, en wier werken den strijd der bourgeoisie tegen de absolutistisch-feudale orde vierden en verheerlijkten. Ook zij vervallen soms in hol pathos, opgeschroefde gezwollenheid, soms in wee? laffe sent
id der burgerlijke klassen binnen, maar ook de valsche elementen, het onwaarachtig bestanddeel in hun gevoel. Ook deze gingen over in zijn klankgehalte en in zijn stijl. Deze zijn schuld aan het theat
in het autobiographisch werk zijn ze er pas goed, in gezelschap nog wel van hun valsch opgedirkte en geblankette zuster: de pose. Gij, die de schoone paden der Confessions gegaan zijt, hoevele m
re éternel. Rassemble autour de moi l'innombrable foule de mes semblables; qu'ils écoutent mes confessions, qu'ils gémissent de mes indignités, qu'ils rougissent de mes mis
nning van het gevoel" van het zelfbedrog. En spreekt hij over het te-vondeling-leggen zijner kinderen, dan, zooals wij later zullen zien, klinken zijn redeneeringen als leeg vaatwerk met barsten, dan wordt 't alles bombast, dan dringen in al zijn uitingen "sma
eg tot zijn apologie en zijn apotheose, tot
lz.
eel vrijer dan in de "Confessions," waar de achtergedachten van zelf-apologie e
t, hoe is het dan mogelijk, is men geneigd te vragen, dat hij de nòg meer aan de oppervlakte liggende pose, het valsch pathos en al de opgeschroefd-geuite verzekeringen van eigen voortreffelijkheid niet aanvoelt?! Of ho
oodsch. De liefde voor vrouwen gelijk hij die meermalen gevoelde.... Slechts eenmaal in zijn leven schreef hij, gedragen alleen door het andere beginsel in
e?[37] Wel lezer, sla één blik in mijn citaten op de vorige bladzijden en ge weet het: de idealen der burgerlijke klassen waren voos, de daardoor ontstane valsche elementen in hun gevoel zoog hij in, en die zijn schuld aan het theatrale, het valsch pathos en de opgeschroefde gezwollenheid.... Is dit niet het his
n, Schiller, en Rousseau vooral, anderzijds neerschrijven, toen zij ter nadere verklaring van wat naar hare meening, h
rift was echt, zij geloofden van ganscher harte aan de idealen die z
genie was niet groot genoeg om ze te ver-beelden-maar dan had de historisch-materialiste geen gelegenheid gehad om de tekortkomingen hunner schrifturen uit de "voosheid" der idealen van de burgerlijke klassen te verklaren!-òf zij had moeten zeggen: zij voelden de voosheid van hun idealen wel, maar zij bedrogen zich-zelf, doch daarvan weerhield haar natuurlijk behalve haar diepe gevoel voor die Grooten, ook dat van de tastbare onjuistheid eener dergelijke bewering. Over deze stellingen ware echter verder te redeneeren geweest, over de eerste vooral, zooals daar dadelijk blijken zal. Maar nu eerst iets anders, dat wellicht in staat is, Mevr. Ho
den ordinair-burgerlijken Bresser. Moeten wij dit dus wijten, gezien alweer de voortreffelijkheid der andere beeldingen, aan de voosheid van het proletarisch ideaal? Wat kàn Mevr. Holst hierop antwoorden? Ik
iting onzer schrijfster uitmuntenden dienst bewijzen. Over Ro
dichters die de vrijheids-idealen verhe
genie?n en talenten, groote en kleine; zij maken dan kunst, groote of kleine, naar hun aanleg. Het laatste kan maar één wellicht in duizend jaren, één begenadigde onder geslachten en geslachten van kunstenaars, één vorst onder zijn broeders, een profeet onder de wáár-zeggers! En als de laatsten dat voor hen onmogelijke tòch beproeven, dan vernevelt de ide?ele fata morgana voor hun oogen, en zij zien niet meer, zij zìen niet meer, maar maken zich diets dat zij nog zien, en hun bouwsel wordt een verwarde doolhof; hun gevoel wordt valsch gevoel, hun uiting valsche pathos en opgeschroefde gezwollenheid. Zéker ligt het dus niet aan de "voosheid" van hun ideaal, maar ook evenmin kan hen de oprechtheid van hun gevoel ervoor redden; het hangt er alleen van af-och, het is zoo eenvoudig, zoo zonder diepzinnigheid-of zij een Shelley zijn al dan niet. En nu zal het u ook duidelijk zijn, waarom niet alleen in de beelding van het burgerlijk ideaal maar ook wel degelijk in de zelf-beelding der Confessions, zooveel pathos en gezwollenheid zit. Niet alleen, d
hechten, geheel of gedeeltelijk de psychische oorzaak der door haar te beoordeelen verschijnselen uit het oog verliest. Welnu, dit is een euvel onafscheidelijk aan de gewoonte van het hi
zijn, zoolang zij niets minderwaa
k verfraaiende tendenz krij
voor zou kunnen sluiten. Het bewijs van de juistheid mijner eerste bewering zal de lezer mij wel willen schenken. Ik, de bestrijder van Mevr. Holst's analysen en der oorzaak van wat ik noem hun ondeugdelijkheid, heb er immers geen noeme
ed vrouwelijk en ontembaar, zijn neiging aldoor dobberend tusschen zwakheid en moed, deugd en meegesleept
esleept, tenzij niet de deugd maar ego?stische ijdelheids- of utiliteitsredenen, of overwegingen voortvloeiend uit zijn latere waanvoorstellingen hem de overwinning op de verzoeking deden behalen. Men denke aan de walgelijke scène tusschen [p.156] "la papesse Jeanne," Grimm, Diderot en hem-zelf als gasten van baron Klupffel, maar vooral aa
aandoeningen en indrukken en wat omstandighede
ijkt duidelijk te trekken precies ten tijde, dat zijn genie zich openbaart. Dit feit te zien-waarmee ons trouwens Rousseau-zelf, gelijk men zoo dadelijk zal ontwaren, heeft bekend gemaakt-is van het hoogste gewicht voor de kennis zijner lagere persoonlijkheid, gelijk het ook boekdeelen spreekt voor mijne bewering, dat het Schepp
is, qu'il avoit remporté le prix à Dyon. Cette nouvelle réveilla toutes
daa
es miens. Thérèse devint grosse pour la troisième fois. Trop sincère avec moi, trop fier en dedans pour
nadenken ten minste over het lot zijner drie laatste kinderen: Als een profetisch gezicht, een onverwachte, helle openstraling van het genie, komt de visie van zijn Discours op den weg naar Vincennes over hem-hij zelf heeft ons dat treffelijk verhaald[43]-en de herinnering aan de scheppende geda
inaire été: mais c'est moins pour avoir appris à vaincre mes tentations que pour en avoir coupé la racine-d.w.z.: zichzelf de gelegenheid, om meegesleept te worden, te
en zouden van iemand die zóó leeraarde en zùs deed.-En wat is nu de beteekenis van dit thans door mij en ongetwijfeld ook door de lezers, die al het voorafgaande goed in zich opgenomen hebben, bewezen geachte feit? Geen andere dunkt mij, dan dat de klaarblijkelijke meening van Mevr. Holst als zou er in den loop der jaren een qualitatief-potentieele ontwikkeling ten goede in Rousseau's lagere persoonlijkheid hebben plaats gegrepen, door de feiten e
ns
voor een kind van overgeleverd te zijn aan harde vreemden, van dag en nacht te verkeeren onder den druk van hun bevelen, hun snauwen, hun spot, hun liefdeloosheid, maakte hij door. Hij durfde zich nooit meer vrij uiten, hij leed altijd honger, hij voelde zich aldoor afschuwelijk bekneld. Als een knecht behandeld, als een slaaf ver
de Confessions-zelf, dat de schrijfster door haar onbewuste verfraai?ngs- en uitwisschings-tendenzen niet kon verhinderd worden te zien. Want de geniale zelfbeluisteraar, die waarheid sprak als zijn artistici
chant à dégénérer, car cela se fit trés rapidement, sans la moindre p
at Mevr. Holst zinspeelt, als zij zegt, dat hij
zij ook daarvan instinktief en door haar verfraai?ngstendenzen geleid afgebleven? Ik waag het, die vraag bevestigend te beantwoorden. Want hebben wij nu reeds gezien, dat die tendenzen in werking treden, zoodra er iets minderwaardigs in Rousseau valt te boekstaven en de Confessions-zelf hen niet krachteloos maakt, wij zullen allereerst bij het beschouwen der gebeurtenissen, voortspruitend uit, of in verband staande met het "délire," hun invloed op onze schrijfster als zoo sterk-beheerschend kunnen bewijzen, dat zij haar met een totaal gebrek aan psychologisch inzicht doen heenijlen in een paar onbeteekenende woorden over voorvallen, welke voor den objectieven psycholoog, die voortschrijdt, zonder de waarschuwende stompen van een hem bewakend en vervolgend dogma telkens in den rug te krijgen, van het hoogste belang zijn. Zoo geeft de ontzettende daad jegens het kamermeisje Marion, na den dood van Mad. de Vercelli-hij was toen ongeveer 19 jaar-Mevr. Holst slechts aanleiding te spreken
s grand danger auquel je l'aie exposée. Qui sait, à son ag
gegaan in den knaap" en er dan aan toevoegt: "eens zullen zij weer opleven: het kind is vader van den man," dan is dat wel een mooie psychologische ... gemeenplaats, maar de toepasselijkheid op het geval-Rousseau-let wel: wat de daden en vooral de gevoelens der lagere persoonlijkheid betreft!-laat zich zoeken en het meest in de zaak Marion. Deze man, die zègt nauwelijks een dag zonder wroeging te zijn geweest, schrijft aan Mad. d'Epinay: "Moi qui ne fis jamais de mal à personne." Deze man, die zegt nooit de daad te hebben durven biechten, leest in ter auditie van de Confessions bijeengekomen gezelschappen van soms 'n twintigtal personen, het relaas dier daad voor, 't geen nog heel wat anders is dan het neerleggen ervan in een werk, dat men nie
ngelukkigen Le Ma?tre. Dit
, krijgt opnieuw een van die plotselinge opwellingen, waartegen de jongeling niet geleerd heeft te
t een twintig jarigen man verneem, dat hij zijn leeraar, die hem belangeloos heeft onderwezen, die hem altijd vriendelijk en welwillend bejegend heeft, te midden van vreemden als een vod op straat heeft laten liggen en wegliep, toen die man, in zeer penibele omstandigheden verkeerend, door hem naar een vreemde stad begeleid, een epileptischen aanval kreeg-dan zeg ik allicht: "Dat is òf 'n verdorven òf een krankzinnig mensch." Het is dan uw goed recht, o psycholoog, mij te antwoorden: "Neen, die man is geen van beide," mits gij
n de zeer onechte apologie in de Confessions. Hier ware een prachtige gelegenheid geweest, den mensch uit zijn werk zelfstandig op te bouwen; de waarheid aan het licht te brengen, die er tègen zijn wil
fait fouler aux pieds sans scrupule le plus doux des devoirs? (Zeker, het blijkt dat dit kan! Want bij het te vondeling brengen der twee eerste kinderen was er immers volgens zijn eigen getuigenis, geen sprake van eenige overweging noch van eenige scrupule! v.C.) Non, je le sens, et le dis hautement, cela n'est pas possible. Jamais un seul instant
makkelijker kan worden nagevolgd. Waar bleef toen wel die bezorgdheid? Men begrijpe mij wèl: ik acht er de Confessions en hun schrijver des te hooger om, dat toen die "bezorgdheid" er niet was. Zij is geheel out of season in een werk, dat nu eenmaal, zonder zich om de meer verwijderde en bijkomstige gevolgen te bekommeren, een biecht wil zijn en niets dan dat.-Máár-waarom dan alleen bij deze gelegenheid van dat standpunt afgeweken? Dàt geeft te denken-wat ìk heb gedacht!-Het is dan ook waarlijk wel volkomen te begrijpen, dat er onder de lezers van den Emile waren, die lezend wat hij daar omtrent de plichten van den vader leert-en niet wetend, dat de Hoogere Persoonlijkheid wel verwant met, maar toch een geheel andere dan de lagere is-minachtend hun schouders optrokken over 't geen zij voor huichelarij moesten houden, en de sarcastische noot daar ter plaatse, waarin de "petites bonnes gens" Cato en Augustus worden vergeleken met de "grands hommes de
an het marxistisch-aesthetisch systeem bestaat, zij het mij vergund ter aanvulling mijner voorafgaande, alle min of meer negatieve, opmerkingen, een zéér schetsmatig positief Rousseau-beeld te ontwerpen. Ik vertrouw dat daardoor de j
rouw weer wegredeneerend met hooggestemde uitweidingen over eigen deugdzaamheid en deugd in 't algemeen-sommige erotische neigingen en de laatstgenoemde eigenaardigheden vindt men in zeer verhevigde, maar daardoor ook zeer verduidelijkende projectie in Van Oordt's Warhold-dikwijls dus een mooiprater, die zich... met schrijven moest behelpen, omdat, alweer zeer typisch, hij een verward en moeizaam denker en zoo zwak van geheugen was, dat hij elke gedachte bijna onmiddellijk na haar geboorte vergat. Uit dezen aard, zooals bijna altijd, vergezeld van een zwakken ethischen wil-geen zwak ethisch bewustzijn!-en welke, omdat hij in een kunstenaar voorkwam, die als alle kunstenaars onwillekeurig en voortdurend zich-zelf zag en doorschouwde, noodwendig gepaard moest gaan en dan ook ging met beschaamdheid, timiditeit en min of meer groote vrees voor omgang met menschen; uit dezen vrij geringen aard dus, die eigen geringheid kende, maar óók eigen genie: die be?nvloed werd door het Scheppend Vermogen en, ook in de hande
ogenblik is 't geen hij er aan toevoegt: "et ce qui m'a frappé le plus dans le souvenir de cette rêverie, quand elle s'est réalisée, c'est d'avoir retrouvé des objets tels exactement que je les avais imaginés.[51] (Het verhaal van dit visioen is dan ook van niet te overt
rdoor ten deele een paar uitingen van zijn "délire inconcevable" te verklaren; zoo bijv. het kattenmuziek-concert bij de Treytorens: hij wéét, dat hij nagenoeg niets bezit van de technische kennis, vereischt om muziek te componeeren; hij wéét, dat 't dus voor iemand als hij aan het krankzinnige grenst, zoo iets te ondernemen; jawel, alles goed en wel, máár-de wonderbaarlijke hulp op het beslissende oogenblik, wenkt hem in de vage verte... alles zal wel terecht komen....-En zoo ook: het verlaten der Gouvons, zonder eenig bestaansmiddel dan: de goocheltoertjes met een fontaine de Hiéron! Toch worden deze buitensporigheden, zooals ik reeds zei, slechts ten deele door bovengenoemde neiging verklaard. Zij komt immers in tallooze personen voor, zonder hen zoover te brengen. Om dat wel te kunnen is het dan ook noodig, dat zij enorm en op een geheel eigenaardige wijze wordt versterkt door een haar bijna gelijke, maar uit geheel andere bron ontspringende eigenschap, welke alleen in hen wordt gevonden, door wie het Scheppend Vermogen werkt, of die psychisch voorbestemd zijn, dat het door hen werken zal: artisten. Kunstenaars zijn namelijk zulke menschen, die in hùn bewustzijn voortdurend gaven ontvangen van het hun-Onb
dachte in hem opspringen, te zeggen, dat hij 't van haar gekregen heeft, maar dan is 't ook uit met denken in zijn verwilderd brein; dan treedt de chaos in: zelfs de angst voor de schande bestaat dan niet meer in hem: hij is als een locomotief, die geen bestuurder meer heeft en door alle wissels heen rijdt en alles reddeloos vermorzelt op zijn weg, hij is een menschelijke machine, die alleen herhalen, zinneloos her
toen een was, werd die menschenvrees acuut. Toen hij die menigte daar zag, zich verdringend om hem en dien bezwijmden man, de vreemdheid van de gelaten, van de huizen, van àlles, hem, den hulpelooze en verwarde, koud-ondervragend aanstuurschend, moet hem die onredelijke angst adem-benemend in de keel gekropt hebbend, verwilderend in zijn denken gestegen zijn! Als bij een kind, dat verdwaald om moeder huilt, flitst da
lheid voort te komen, maar ook tot ernstiger dingen, als het vragen om hulp, zonder die noodig te hebben-van uit Ermenonville-; het klagen over zijn kwaal, ook in een tijd, dat hij bergtoeren ondernam en niemand van zijn omgeving iets van ziekte of ongemak bij hem kon bespeuren;[54] het b
n verkillende tot bezinning brengende greep, en hij wist niet wie daar greep. Zoo heeft hij ook nooit de grondoorzaak van zijn zonderling gedrag bij de schoone Zulietta in Veneti? doorvoeld. Deze was die grondoorzaak. Midden in een hartstocht-opwelling viel soms een ijzige kilte op hem neer... hij bezon zich en dacht dan koel, plotseling een ander mensch, aan allerlei dingen.... En hoe kwam dat nu toch in hem.... waarom moest hij nu zoo vreemd-koel denken?... zoo mijmerde hij dan, al het andere dáárvoor vergeten... maar hij wist het niet
j ontdekte later, een domheid te hebben gezegd; het was onrecht, dat die anderen, zijn minderen, aldus over hem heerschen konden, in stede van hij over hen. Arme Jean-Jacques! Hij geleek een koningszoon, die door een boozen toovenaar veroordeeld is, in de gestalte eens geringen door het leven te gaan. Slechts op die oogenblikken, zoo heeft de wreede gezegd, als het onbaatzuchtig genie van een waarachtig en goddelijk heerscher in u komt en ge dàt zult moeten uiten, hetzij in spreken of in schrijven, dàn zal het u gegeven zijn, uw verheven vorstelijkheid te doen schitteren; maar te anderen tijde.... waar de luister uwer princelijkheid
zedelijk" wordt genoemd-dan wordt men er immers onweerstaanbaar en onbewust toe gebracht, de "onzedelijke" en de "niet goede" dingen der lagere persoonlijkheid niet, of zoo microscopisch-klein te zien, dat het dáárdoor verklaarbaar wordt, dat zij geen merkbaren invloed gehad hebben; dan wordt men er dus immers onbewust toe gebracht de lagere persoonlijkheid te verfraaien! In hoeveel vrijere positie komt men daarentegen ten opzichte van het kunstwerk en de lagere persoonlijkheid des kunstenaars te staan, indien men aanneemt zooals ik, dat door haar algemeene ontvankelijkheid voor bevruchting, de lagere persoonlijkheid eens kunstenaars het Scheppend Vermogen aantrekt, zooals aarde zaad, en de bloem den bestuivenden vlinder, maar met dien verstande en met die beperking, dat zij slechts die scheppende krachten kan aantrekken, wier aequivalenten in menschelijk-onvolmaakten staat, maar in voldoend-sterke mate, zij-zelf in zich heeft. Zoo was Rousseau's lagere persoonlijkheid grootmoedig en medelijdend; zoo was zij erotisch; zoo blaakte zij van een ontembare vrijheidsbegeerte en kon den geringsten dwang niet dulden. En deze eigenschappen waren sterk genoeg in hem ontwikkeld, om de aequivalente krachten der Scheppende Natuur tot zich te roepen. En zoo verschenen deze dan ook, in-zichzelf-volmaakt, puur en eeuwig, in zijn werk. Zoo werd hij dus een edel revolutionnair denker en een erotisch-bewogen kunstenaar.-Waar nu, vraagt
enschenschepper leven: de eerste mòet blijven keuren, overwegen en rechtvaardig beschikken, hoe hartstochtelijk ook des laatsten liefde zij. De lezer nu, die aan dit alles denkt, zou dus niet zonder schijn van recht kunnen vragen: moet veel van wat hier aan de historisch-materialistische aesthetiek werd verweten, eigenlijk niet worden toegeschreven aan het feit dier liefdevolle, maar onbeheerschte overgave; aan het feit, in één woord, dat Mevr. Holst een groote ly
kan. Hebben wij gezien hoe deze aesthetiek onze schrijfster er toe bracht den mensch Rousseau te flatteeren, thans zullen wij zien hoe dit tot noodzakelijk gevolg had, dat ook Thérèse Le Vasseur geflattee
even Thérèse te verdedigen.[57] Haar intu?tie zei haar zeer te recht, dat die verdediging met vrucht te voeren is. Maar wat haar intu?tie haar niet zei-omdat deze te dien opzichte verzwakt was door haar onbewuster tendenz, Rousseau te flatteeren-is: dat die verdediging van Thérèse alleen te
le basis gevormd, waarop bijv. de "schoone, zacht-gelaten levens-philosophie in zijn laatste geschrift" heeft k
iet inging tegen zijn waan, maar met hem meepraatte; de biografen maken haar daarvan een verwijt, zij beschuldigen haar van Rousseau in zijn va
raphen is hier mogelijk geworden door het niet-vermelden van de veel zw
u en lui l'ombrage et la méfiance prompte à lui rendre suspects tous ceux qui l'approchoient et qui parvenoient à lui plaire, pour posséder seule sa confiance et le dominer avec plus d'empire. Si cette femme, s'ennuyant à Motiers, ne négligea rien pour en rendre le séjour insupportable à Rousseau, que ne dut elle pas faire dans la solitude de Wootton où elle devoit n'avoir rien p
nbelang bedreven. Dat is niet meer: het niet-bestrijden van den waan, om van den waanzinnige het eenige schepsel niet te vervreemden, dat hij nog vertrouwt; dat is: het perfid
geland, later in Frankrijk-met een zenuwzieken man en een bediendenstoet om zich heen waartegen zij zich niet opgewassen voelde-alleronaangenaamst vond e
e lezen is, door welke middelen zij dat doel poogde te bereiken. D
uw al, een gril zou gehad hebben voor een stalknecht mog
sch leeren kennen, dat is ons eenig verlangen. En bovendien-dat vertelt Mevr. Holst er weer niet bij: Zij heeft niet alleen kort voor het eind van Rousseau's leven een gril voor die
sycholoog! Dat het niet "smakelijk" was-nu ja, dat weten we waarachtig allemaal wel! Heeft mevr. Holst niet gevoeld, dat hier de tragedie van een geheel leven te doorvoelen viel? Neen, klaarblijkelijk heeft zij er niets van gevoeld; de scheppend-psychologische biograaf zweeg hier in haar; de proletarisch-voelende socialiste, die het kind uit het volk had t
wordt dan ook reeds-wat Rousseau betreft-
n ook geen hartstocht, maar voorna
d in de armen te loopen, haar rakelings vo
s donné une compagne. Un peu d'habitude avec cette excellente fille, un peu de réflexion sur ma situa
tdekte hij immers pas later! Wat hem dreef was doodeenvoudig de proza?sche, primair-natuurlijke behoefte aan sexueelen omgang. Nog al bang in dit opzicht uitgevallen-men herinnert zich uit de Confessions zijn angst na zijn visite met Vitali bij de Padoana?-w
eele hoogmoed" niets dan "een onbeschaafde waschvrouw" etc. in Thérèse zagen, zij met dat verwijt aan het verk
pour amuser Madame de Luxembourg, et ses quiproquo son
ng van verlegenheid, nu geen stommiteiten meer vertellen, om maar wàt te zeggen, nu ook eens geestig zijn, ook eens de vrienden laten lachen-ten koste van de vrouw, "wier engelhartig hart hij roemt." O, Mevrouw, het is te begrijpen: zeker, alles is te begrijpen. Maar welk een gebrek aan fijngevoeligheid-der lagere persoonlijkheid!-welk een grove ijdeltuiterij. Welk een gebrek aan eerbied ook voor-zich zelf! Tenzij hij wist-let wel!-dat die vrienden ook wel begrepen, dat zij voor hem een vrouw slechts in
nderen tijd levend, als iets min of meer van-zelf-sprekends beschouwen, juist het tegendeel als het van-zelf-sprekende zou ik bijna zeggen, in het Parijs harer dagen werd beschouwd. Haar aarzeling, zich he
ance, fruit de son ignorance et de l'adresse d'un séducteur. Sit?t que je la compris, je fis un c
n zich, wèlke moet zij wel in den geliefde-zelf, dien zij zoo ver boven zich stelde, aanwezig hebben gemeend?! Zij, de bijna-analphabete-die niet wist, dat talent of genie soms niets met noblesse hebben te maken-welk een wereld van àl-soortige verhevenheid moet zij niet in Rousseau geloofd hebben te bestaan, in dien man, die haar nog bovendien tege
er dan die feiten te onzer beschikking staan: er zijn natuurlijk nog tallooze kleinighe
éven, maar kon ze 't ook vergéten? Liet het geen wrange nasmaak van beleedigde vrouwelijkheid in haar gemoed? Deed het bovendien niet de gedachte bij haar ontkieme
ads moge gedaan hebben in het niet bij die vreeselijke daad vijf
ines du monde de faire adopter cet unique moyen de sauver son honneur. (Sic!) L'année suivante, même inconvénient et même expédient, au
die ooit beluisterd hebt die eerste moeder-woordjes, als kleine bloemen ontrankend de màchtig-sterke, de van zelfbedwang èn popelend verlangen bévend-vàste liefde; ontbloeiend de diepste diepten van de ziel en het hart, als òpen, rèikende kelken, naar het kindje toe-peilt gij, wétenden, de ontzettende en nooit te heelen wonde, het afgrondige leed van de moeder, die na zóó kort dien hemel te hebben genoten, met den vloek der kinderloosheid, menschelijk-moedwillig wordt belast; peilt gij den haat, den wrok, het gevoel van verlatenheid, de wanhoop aan
ijner ego?stische en levenshongerige nukken weerstrevend, klaarblijkelijk óók hem onderricht-in altru?sme.-Dan komt er een tijd.... Zij verlaat haar speelgenoot niet, maar treedt achteruit: de tweede groote Liefde verschijnt, een strenger Leerares: de liefde tusschen man en vrouw; veel ego?sme weerstreeft zij, veel opofferingen vraagt zij, veel ontzegging van de genoegens en verlangens van het ik; maar veel ego?sme duldt zij nog-de Alwijze gebood haar, niet tè streng in het onderricht te zijn. Ook is haar sfeer zuiver noch doorzichtig, vooral niet in den man. De driftige zinnen dringen om haar heen, hun hoog opgeheven flambouwen werpen smokerige en roode gloeden, trekken misvormende schijnsels over haar Venusgelaat. Ja, soms zijn haar de zinnen voortrennende paarden: dàn leidster en meegevoerde, stralend in de overwinningen, de slapen omkranst, vaart zij, een grond-opwervelende storm, een lichtende davering voorbij.-Maar ten leste verschijnt der Drie hoogst tronende: uittreding van de Ziel der wereld op dier gelaat is zij, éénig beeld van de oneindigheid, want ook de grenzen van haar wezen zijn nimmer gevonden; ouders kennen haar zee?n van gevoel, doch hun diepte of breedte zijn niet te kennen; ouders zien haar hemel, hun kinderen zijn de gesternten daaraan, maar zijn hoogte is niet te weten.... Ego?sme wor
n-altru?sme, van het onderricht in die deugd, welke alle deugden omsluit, van dit opperst geluk, deze blijde natuur werd Thérèse Le Vasseur menschelijk-moedwillig beroofd. Heeft men nu nog van nood
n ge weet het! Eénmaal gedurende de lange jaren van haar leven met hem, schijnt haar beleedigde vrouwelijkheid haar te sterk te zijn geworden. Rousseau spreekt namelijk van een "refroidissement dans Thérèse" en wijt deze aan de abstinentie waartoe hij zich verplicht voelde, zoowel met het oog op zijn wankelende gezondheid, als om niet in een herhaling van zijn vijfvoudig herhaald misdrijf te moeten vervallen. Dat was echter hoogstwaarschijnlijk de ware oorzaak niet. Die moet gezocht worden in zijn verhouding tot Mad. d'Houdetot: onder Thérèse's oogen hadden de maneschijn-wandelingen plaats gevonden, onder haar oogen was de geheele geschiedenis afgespeeld. Welke vrouw zou zich hier niet beleedigd hebben gevoeld, ten eerste, door het feit-zelf, maar dan, en wellicht vooral, door de minachting jegens haar, die uit de omstandigheid sprak, dat haar man niet de minste moeite deed, iets ervan voor haar te verbergen[67]. Zoo heeft zij, in hardnekkig zelfbedwang, zich vast aan hem gehecht, hem nimmer loslatend, hem overal volgend, hem met haar invloed omwikkelend als met een web, gehaat daarom en in haar drijfveeren door allen doorzien, die haar dan ook "une cerbère odieuse" noemden, door Rousseau alleen niet doorzien. Zij heeft met hem de jaren doorgebracht, wrokkend zonder twijfel, hatend zonder twijfel, toch soms ook weer, dunkt mij, neigend naar een zachte verteedering en liefde voor hem, bij het zien zijner ongelukken en hulpeloosheid. Maar dan kwam altijd weer die stekende gedachte aan haar verloren kinderen, die haar kracht moet hebben gegeven te doen wat zij deed; die, dra na het ontluiken weer, al de zachtere gevoelens deed verwelken; die haar moet hebben ingefluisterd, dat zij het recht had, tegenover hem, die haar den natuurlijken steun van haar ouden dag had ontroofd, door èlk middel en trots alles te zorgen, dat het levensonderhoud, dat haar van hem, bij zijn leven en na zijn dood, kon geworden, haar niet ontging. Zoo hebben
en uiterst impulsive menschen waren, wezens van gevoel vóóral. Het verschil: bij Rousseau ging dat gevoel denken vooraf. Het moeizaam-schrijdend volk zijner denkbegrippen trok nimmer op, vóór hen de lichtende wolk van een droom den weg wees. Beter is het wellicht te zeggen, dat Rousseau's denken zùlk een arbeider geleek, die immer ter verkwikking zijn weg neemt langs een dichtbegroeid land, wanneer hij zich in den vroegen ochtend naar de strenge en harde fabriek begeeft, om daar den loop der onverbiddelijk in elkaar grijpende raderen te bewaken, en die in het vrije middaguur wéér ter verpoozing naar dat land gaat en zich vlijt in het hooge gras.... Want naar zijn eigen getuigenis werd zijn denken ook telkens onderbroken door divageerend gedroom.... Bij Madame de Warens echter ging het gevoel handelen v
vr. Holst, gelijk ik reeds vroeger zei, prachtig doorvoeld. Die verhouding bleef dan ook beiderzijds rein en edel, zoodat de uit Mevr. Holst
TE
ousseau. Blz. 158, 159,
ns, blz. 1. Cursiv
, blz. 33. Cursiveering, ook in de
ubjectieve waarheid wel bezeten heeft, maar dat haar tendentieuse lagere persoonlijkheid die verminkt heeft tot 't dan onechte, dat wij nu kennen. Ik neem liever aan, dat zij nie
jheid en gelijkheid, niet vrede en recht, zooals zij geloofden, maar meer ellende, dan de aarde ooit gekend had; ri
Holst, J.J. Rou
ot vorige p
ons. Cursivee
t 2 vorige p
] i
de lettre à M.
Holst, J.J. Rou
Confe
'ai dit jusqu'à présent, il en est resté quelque trace dans tous les lieux où j'ai vécu....-Einde Livre IV, Confession
Holst, J.J. Rou
ons.-Cursivee
e zijde aan de zaak, welke echter pas belicht ka
Confe
ons. Cursivee
de" leven van vele groote artisten verklaart. Men
l'ai jamais vu incommodé; il cheminoit, gambadoit, atteignoit avant les autres le somme
d'Esc
Critische opstell
tijd dat eindelijk eens andere oogen over u heenbuigen,
Holst. J.J. Rou
in, Appendix a
Holst. J.J. Rou
id., bl
Holst, J.J. Rou
ons. Cursivee
ons. Cursivee
onfess
onfess
s, van de d'Houdetot-geschiedenis met betrekking tot Thérèse
TERIALISME IN DE